In de verte, op den dijk van 't Buiten IJ reed een bakkerskarretje met een wit paard er voor en wij dachten aan de krentenbrooden, die daar in waren, want 't was Zaterdag. En in een eenzaam huisje brandde een theelichtje, op tafel, vlak achter 't raam en aan weerszijden was een tulen gordijntje een beetje opgenomen. En 't theepotje stond op 't lichtje. En we werden geheel verteederd, de wereld zouden we later wel veroveren, nu dachten wij meer aan wat eten en drinken, brood met koffie, want 't werd koud, en aan den vloer met wit zand en de kachel van 't cafétje in Schellingwou.