Het was die dag dinsdag ten overvloede. Soms heb je van die dagen, dan is er genoeg dinsdag voor iedereen. Andere dagen zit je wat krapper in de dinsdag, dan heerst er een zogenaamde schaarste. Neen, deze dag was dat wel even anders. Een vette dinsdag zou ik het niet noemen, want carnaval, daar heb ik een broertje én een zusje dood aan, maar schaarste aan dinsdag heerste er geenszins.
Zodoende was het dat ik rond een uur of negen al mijn bed uitstapte. Je moet weten dat ik typisch een avondmens ben. Lag het aan mij (en laat me je vertellen, ik zou toch best eens willen dat het wat vaker aan mij lag) dan stond ik rustig rond een uur of twee in de middag op. Kopje koffie, sigaretje, wachten tot mijn ochtenderectie voorbij is, poepen en dan ontbijten of in de andere volgorde afhankelijk van hoeveel honger ik had, en dan eens rustig wakker worden. Tegen de tijd dat normale mensen hun avondeten staan te bereiden sjok ik eens naar de supermarkt. Ik heb een gruwelijke hekel aan boodschappen, maar dat terzijde. Tegen een uur of tien in de avond eet ik een warme maaltijd, waarna ik het broodnodige werk verricht tot het voor de meesten alweer vroeg in de ochtend is. Maar neen, deze dinsdag zoals gezegd dus niets van dat alles. Om negen uur stapte ik uit bed, en op dat moment zat ik al zo vol dinsdag dat ik mij afvroeg hoe ik de rest van de dag vol zou houden.
Het eerste wat ik deed was een glas cognac inschenken. Ook dit doe ik gewoonlijk nooit, maar als je dan toch vroeg op bent moet je daar de vruchten van plukken. Glaasje cognac dus, en meteen nog maar een erachteraan. Als je dronken wil worden, doe het dan goed. Ik stommelde naar het raam en riep iets onverstaanbaars naar de gemeentewerker die voor mijn deur de heg stond te schilderen. Mijzelf kennende was het iets onvriendelijks, mogelijk zelfs de toewensing van een gezwel, een zere enkel, een vreemde kleur op een vreemd lichaamsdeel of drie dagen onophoudelijk diarree. Zulke dingen wens ik gemeentewerkers graag toe, vooral die van Turkse komaf. Edoch, zoals ik al aangaf riep ik het deze keer op onverstaanbare wijze (ik geef de cognac de schuld) en de gemeentewerker, die toevalligerwijs niet van Turkse komaf was, nam hiervan dus ook geen notie.
De telefoon ging. Ik nam op met "Ik bel je zo terug" en hing op. Zo houd je de mensen scherp. Als ze je echt willen spreken bellen ze een half uur of misschien wel een halve dag later vast nog wel een keer terug. Onmiddelijk ging de telefoon weer. "Zo gemakkelijk kom je niet van me af Arend!" riep mijn zus door het plastic toestel. Godverdomme, altijd dat wicht weer. Ze kent al mijn trucjes, maar mijn naam onthouden ho maar. "Berend", ging ze verder, nog steeds in het ongewisse betreffende mijn daadwerkelijke naam, "ik heb je hulp nodig. Er staat hier een roedel zwarten voor mijn deur dat je er ziek van wordt, Ronald. Ik heb al een handvol kleingeld door de brievenbus naar buiten geschoven maar ze gaan maar niet weg". Godnondeju met een kersje erop, alsof dit mijn probleem is? Met een ferme ruk trok ik de stekker uit het apparaat. Dat zo'n mens zich met zulke onverlaten inlaat moet ze zelf maar weten, maar daar hoeft ze mij toch niet mee lastig te vallen? En daarmee bedoel ik niet direct de zwarten hoor, er zijn prima mensen die toch een donkere kleur op het gelaat hebben, maar zwarten die zich een beetje voor een andervrouw's deur gaan staan vervelen, val mij daar niet over lastig.
Nog een cognacje dan. Toch maar een sigaretje erbij. Er werd aangebeld. Hopende dat het niet de gemeentewerker was stiefelde ik naar de deur, snel mijn broek sluitend teneinde mijn ochtenderectie te verbergen. Ja zeg, ik ben toch ook maar een mens hoor, maar personen die aan mijn voordeur bellen hebben niks met mijn geslachtsdeel van doen. Het bleek een jehova's getuige, gadverredamme. Ze had het pamflet nog niet in mijn hand gedrukt of ik gaf haar al een linkse directe tegen het gebit. Enkele tanden rinkelden door het portiek, en het wicht kermde van de pijn. "Waar is God nu dan he?" schreeuwde ik in haar oor. Ik gaf haar een knietje. Opeens bedacht ik het me: kwam die ochtenderectie me toch nog van pas.
Voordat het arme grietje meer dan een meter richting de stoep kon kruipen greep ik haar bij het in een lelijke knot samengebonden lange haar. Een ferme ruk en ze kermde het weer uit. "Schei toch uit mens" siste ik haar toe, en trok mijn gulp open. Klaar om achttien centimeter pure woede bij haar naar binnen te stoten gaf ik haar nog een laatste schop in de maag. Maar je ziet het alweer van verre aankomen, nog voordat ik een keus tussen verscheidene van angst samengeknepen openingen kon maken, komt er weer zo'n snotneus van verderop aangehold. Waarom ga ik toch áltijd in een wijk met van die gruwelijke bemoeiallen wonen? Kan een mens gewoon eens op de stoep doen waar hij zin in heeft om half tien in de ochtend met drie cognac op?
De jongen holde aan op een sukkeldrafje, in zijn handen een skateboard. Zijn plan voorzag ik al van verre, namelijk dat om mij een ferme tik op de smoel uit te delen met zijn rijtuig. Hier niet van gediend nam ik een gevechtshouding aan, klaar om zijn charge te poneren en hem eens te leren hoe een echte vent dat doet. Een echte vent vecht als een tijger. Met speed op. Een tijger met speed op. Of eigenlijk als een gestreepte cheetah dus. Pardon? Ik geloof dat we afdwalen van het onderwerp. Waar waren we ook alweer?
Ohja, dit stuk onbenul komt dus op mij afgestormd, plank met wielen in de aanslag, en ik rits mijn gulp dicht en bind nog even gauw mijn haar in een staart zodat het niet in mijn ogen wappert zodra ik hem eens mores leer. Maar voordat het zover komt gebeurt er iets onverwachts: het jonge jehova-grietje, dat er zoals het naar uitziet (en geheel ondanks mijn bedoelingen) over enkele tientallen jaren alsnog ongeopend retour gaat, dwz. geen maagdenvliescorrectie behoeft teneinde nog enig respect van haar medegelovigen te ontvangen, raakt enigszins bij zinnen. Nu ze was natuurlijk niet bewusteloos, maar ze was wel danig verward, en uit die staat begon ze weer ietwat te ontwaken. In een reflex om het kwaad, ik, die intussen enige meters van haar verwijderd was, van zich af te weren, schopt zij enkele malen als een dolle om zich heen. De woeste onverlaat die zich meende met mijn privézaken te bemoeien rende net op dat moment langs haar, en werd vol in de kloten geraakt. Kermend stortte hij ter aarde en stootte zijn gezicht aan een paar grindtegels. Nu was het zijn beurt om het uit te schreeuwen.
Zo rondom datzelfde tijdstip, het kan enkele seconden eerder of later zijn geweest maar laten we niet al te pietluttig zijn, stormde er een politie-auto de hoek om. Wie had die nu weer gebeld? Het zal een van de andere buren zijn geweest, waarschijnlijk die nicht op nummer drie, die meende zich net als de intussen stevig bloedende jongeman te moeten bemoeien met wat er in zijn straat afspeelde. Ik dacht enkele momenten na over hoe te handelen, maar niet geheel in tegenstelling tot bijvoorbeeld een cheetah (wat zijn het toch majestueuze dieren) had ik al snel een reflex klaar om mijn hachje te redden.
Zwaaiend en roepen kwam ik de agenten tegemoet. "Help! Help!" riep ik hen toe. "Die jongen daar probeert een onschuldige dame te verkrachten! Ik moet helaas zelf naar mijn werk maar ik heb alles gezien, en als ik u was zou ik niet lief zijn tegen een onverlaat van dat kaliber. Aan zijn gezicht ziend zal hij straks ook wel liegen dat hij barst en zeggen dat ik de boosdoener was, maar zeg nou zelf, u ziet toch vanaf hier al dat het een perverseling is? Hoe dan ook, pak hem maar op en geef hem er flink van langs op het bureau!". De agenten bedankten me vriendelijk, en boden aan me op mijn werk af te zetten, maar ik verkondigde toch liever te lopen "Het is ons om het even" zei de agent, de ene van de twee, die zonder snor. Ik zette de pas erin om te laten lijken dat ik inderdaad onderweg was naar mijn fictieve baan, keek nog net even achterom om te zien hoe de nu niet alleen kermende en bloedende maar ook nog eens in zijn broek schijtende jongeman er flink van langs kreeg door twee platte petten.
Ik moet echt eens op zoek naar een betere buurt om in te wonen.