Voltooid deelwoord
Wordt gebruikt om de voltooid tegenwoordige tijd, de voltooid toekomende tijd en de voltooid verleden tijd te vormen`
geschonken
Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott)
Deze tijd geeft een handeling weer die op het moment van spreken plaatsvindt.
ik schenk
jij schenkt
hij schenkt
wij schenken
jullie schenken
zij schenken
Voltooid tegenwoordige tijd (vtt)
Wordt gebruikt voor handelingen die gezien vanuit het moment van spreken in het verleden plaatsvonden en afgerond zijn.
ik heb geschonken
jij hebt geschonken
hij heeft geschonken
wij hebben geschonken
jullie hebben geschonken
zij hebben geschonken
Onvoltooid verleden tijd (ovt)
Deze geeft een handeling weer die in het verleden plaatsvond, en waarvan het `afgerond zijn` niet nadrukkelijk aanwezig is.
ik schonk
jij schonk
hij schonk
wij schonken
jullie schonken
zij schonken
Voltooid verleden tijd (vvt)
wordt gebruikt voor handelingen die vanuit het verleden gezien in het verleden plaatsvonden en al afgerond waren.
ik had geschonken
jij had geschonken
hij had geschonken
wij hadden geschonken
jullie hadden geschonken
zij hadden geschonken
Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt)
Deze tijd geeft een handeling weer die in de toekomst plaats zal vinden.
ik zal schenken
jij zult schenken
hij zal schenken
wij zullen schenken
jullie zullen schenken
zij zullen schenken
Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt)
Wordt gebruikt voor handelingen die gezien vanuit het moment van spreken in de toekomst plaatsvinden en afgerond zijn.
ik zal geschonken hebben
jij zult geschonken hebben
hij zal geschonken hebben
wij zullen geschonken hebben
jullie zullen geschonken hebben
zij zullen geschonken hebben
Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt)
Wordt gebruikt voor handelingen die gezien vanuit het moment van spreken in het verleden plaats hadden kunnen vinden.
ik zou schenken
jij zou schenken
hij zou schenken
wij zouden schenken
jullie zouden schenken
zij zouden schenken
Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt)
Wordt gebruikt voor handelingen die gezien vanuit het moment van spreken in het verleden plaats hadden kunnen vinden en afgerond zijn.
ik zou geschonken hebben
jij zou geschonken hebben
hij zou geschonken hebben
wij zouden geschonken hebben
jullie zouden geschonken hebben
zij zouden geschonken hebben
Gebiedende wijs
bv. `Ga weg!`
schenk