Ik stond laatst in een boekwinkel, misschien wel de mooiste boekwinkel van het land.
Ik voel me thuis in boekwinkels en let er altijd goed op, dat het volk zich daar gedraagt. Meestal gaat dat goed, boekwinkelbezoekers zijn in het algemeen verstandige lui.
Maar toen. Stond plotseling voor mij, op de roltrap naar de kelder, een jongen. Een jongen van een jaar of 25. Meisje aan zijn zijde, dat in haar tasje gluurde. Zijn holle arbeidersblik was nu al gericht op een leven van oneindige verveling.
De jongen had een patatje-pinda in zijn hand en was daar met vettige knuisten ongegeneerd van aan het smikkelen.
In een boekwinkel.
Zie, ik kom graag in boekwinkels. Maar ik zie niet graag dat deze plekken een toevluchtsoord vormen voor wie er niet thuishoort. Zoals een kerk geen vloekende zondaars duldt die zich als vloekende zondaar gedragen -- zo verwacht ik ook dat zekere ongeletterde types al aan de ingang van boekwinkels de toegang tot het pand wordt geweigerd, omdat zij daar op hun plek zijn als straathonden in paleiskamers.
Wel, deze straathond was ertussendoor geglipt. Zijn snuit vies van het vet, bleef hij zijn vingers likken. Achter hem aan kroop een lucht van goedkoop frituur.
Ik wilde hem ongenadig streng aanspreken, in de hoop dat hij de benen nam. Een boekwinkelmedewerker was mij voor, en beduidend vriendelijker. Zonder spoor van schaamte stopte de jongen zijn patatje weg in zijn binnenzak.
Ik ben hem ontvlucht.
Twintig minuten later kwam ik hem tegen bij de kassa.
Hij maakte ruzie met zijn meisje.
"O ja. Staat ik hier op jou te wachte, laamme vrete koud worde" (hij wijst op zijn binnenzak) "en dan zeggie dat ik nie eens bij je langs mag kome. As ik dat had gewete was ik nie eens met je meegegaan."
"Nou dan pleurt je toch lekker op. Ik heb al me spulle al", zei het meisje.
Om hen heen keek men in gêne de andere kant op.
Toen ik de winkel uitliep, zag ik de jongen buiten tegen de etalage staan. Hij at patat en telefoneerde. Zijn meisje liep al driftig aan de overkant.
He's simple, he's dumb, he's the pilot.