Piemel, piemel, penis. Er was een man waarvan er geen tweede is. Zijn naam pindakaas. Hetgeen wat voor hem een ritueel voorstelde. Hiervoor dansmede in transdentale sferen te ontsteigen.
Hetgeen gevolg gaf aan het dermate gebruik van pindakaas. Pindakaas? Ja pindakaas. Waarom geen hagelslag? Hetgeen wat hem te simpel over kwam. Iets waarvoor de bourgiousïsche peupelvolk stond op hun campings.
Te discuseren of het toch Venz of De Ruijter moest zijn. De aristrocraat van het goede woord, deed dan al wel mede in compaan gezelschap van zn trouwe viervoetige vriend een ritueel dat hem zichzelf te vreden deed.
Hij pakte zn croissant en met een snelle veeg smeerde de roomboter op het aangebeten deel. De Epagneul Français was verzot op escargot maar kreeg dit nooit tot zijn groot verdriet.
Na zn croissant in de maag ging Pindakaas beginnen aan zijn ritueel. Zo lang al als dat hij zijn ritueel niet had bevredigd. De krant opzij en zn franse balkon werd gesloten en zijn gordijnen dicht.
Pindakaas smeerde het zelfgenaamde goedje op zn penis. Víví schrok op en dacht aan escargot. Hap deed het gracieuze beest. Daar ging het, het topje zo eraf, escargot het nu was.
Het lag daar in het rood. Op de grond, rood in een klodder jam.