Internet deed het niet thuis, dus nu vanaf kantoor en een proxy..
Etappe 10: Cuneo - Pinerolo (262km)De langste etappe van de 100-jarige Giro is een eerbetoon aan Fausto Coppi, "il Campionissimo" reed in 1949 één van zijn grootste triomftochten tussen Cuneo en Pinerolo. Het idee was om dezelfde etappe af te leggen als in 1949, dit was helaas niet mogelijk wegens onbegaanbare wegen op de Colle della Maddalena, waarop het Franse uitstapje geschrapt is.
Cuneo en de bergenCuneo is een stad met 55.000 inwoners gelegen tussen de Gesso en Stura, deze twee rivieren snijden elkaar diagonaal ten noorden van de stad dat hierdoor op een soort driehoekig plateau ligt, de naam verwijst naar deze vorm en betekent "hoek" of "wig". Het is de hoofdstad van de gelijknamige provincie (583.000 inw.) in het zuidwesten van de regio Piemonte (Nederlands: Piëmont) op zo'n 30km van de Franse grens en aan de voet van de Alpen. De provincie Cuneo is in oppervlakte de op twee na grootste van Italië.
In deze Giro doen slechts twee renners uit Piemonte mee, Giovanni Visconti (ISD) en Giampaolo Cheula (Barloworld). De regio is historisch echter zeer succesvol met acht Girowinnaars die bij elkaar achttien keer wonnen. Onder hen vier van de beste renners die Italië ooit heeft gehad: Costante Girardengo (1919, 1923), Giovanni Brunero (1921, 1922, 1926), Giuseppe Saronni (1979, 1983) en natuurlijk Fausto Coppi zelf. Coppi won in 1940, 1947, 1949, 1952 en 1953 de Giro en deed daar in 1949 en 1952 nog een Tourzege bij. De Vuelta werd in 1956 door Angelo Conterno gewonnen die ook uit Piemonte kwam.
De stad is in 1198 gesticht door een groep "gewone mensen" die zichzelf onafhankelijk verklaarden van de bisschop van Asti en de markiezen van Montferrat en Saluzzo, de belangrijkste heersers in deze streek destijds. Het plaatsje werd in 1210 bezet door de markies van Saluzzo, in 1231 kwamen de Cuneesi in opstand wat jaren zou blijven aanslepen tot Cuneo in 1238 op keizerlijk bevel alsnog haar vrijheid kreeg.
De machtige buren bleven echter een bedreiging vormen voor het kleine Cuneo dat zich in 1259 vrijwillig aansloot bij de graven van de Provence, in ruil voor bescherming. In 1382 werd Cuneo desondanks toch veroverd door het hertogdom Savoye. In Savoye, een soort overgangstaat tussen Frankrijk en de Italiaanse stadstaten, werd Cuneo een belangrijke vesting vlakbij de Franse grens. De Fransen probeerden tussen 1514 en 1741 zeven keer de stad te veroveren, maar faalden elke keer. Het zou pas in Franse handen komen in 1797, toen Napoleon het koninkrijk Piemont-Sardinië (opvolger van Savoye) annexeerde. Na een Franse, Oostenrijkse en weer Franse periode werd in 1815 na het congres van Wenen het oude koninkrijk in ere hersteld, bij gebrek aan verdere Franse dreiging zou Cuneo steeds minder belangrijk worden als vestingstad. In de laatste jaren van de Tweede Wereldoorlog was het wel één van de belangrijkste bolwerken van het partisaanse verzet tegen de Duitse bezetters, waarvoor het ook een onderscheiding heeft gekregen.
De stad is tegenwoordig een belangrijk verkeersknooppunt waar veel bergpassen in de zuidelijkste Alpen op aansluiten, zoals de Tenda, Maddalena (Frans: Larche), Lombarda en Agnello. Aan het centrale plein Piazza Galimberti staat de Santa Maria del Bosco kathedraal, gebouwd in de 2e helft van de 17e eeuw als een gewone kerk maar bij de installatie van het bisdom Cuneo in 1817 tot kathedraal gepromoveerd.
Piazza GalimbertiCuneo geniet ook een zekere reputatie als chocolastad, dé lokale delicatesse is de "Cuneesi al rhum", met rum gevulde chocolaatjes. Het voedingsconcern Ferrero is hier opgericht door Michele Ferrero, nog altijd eigenaar en tegenwoordig ook Berlusconi voorbij als rijkste man van Italië. Het hoofdkantoor van Ferrero is inmiddels wel verhuist naar een voorstadje van Torino.
De bekendste Cuneesi zijn, naast Ferrero, Giuseppe Peano (19e eeuwse wiskundige), Flavio Briatore (de flamboyante zakenman en eigenaar van het Formule 1 team Renault) en Elisa Rigaudo (bronzen medaille 20km snelwandelen Olympische Spelen van 2008.
Op sportgebied is vooral de heren volleybalclub Piemonte Cuneo Volley succesvol (4x bekerwinnaar en 2x winnaar van zowel de CEV Top Team Cup als de CEV Cup, het tweede en derde Europese bekertoernooi). Er komen geen bekende wielrenners uit deze stad die wel al tien keer de Giro mocht verwelkomen, al in 1914 won Angelo Gremo er een etappe terwijl Mariano Piccoli in 1998 de laatste winnaar in Cuneo was. De grootste naam op de erelijst is Francesco Moser (1982), terwijl ook zowaar een Nederlander op staat: Cees Lute won hier in 1964. Vorig jaar ging er ook een Tour etappe van start, Cyril Dessel won deze bergrit naar Jausiers via een lange vlucht.
In Pinerolo wonen bijna 35.000 mensen, het ligt aan de Chisone rivier zo'n 40km ten westen van Torino, de hoofdstad van de provincie Torino en de regio Piemonte. Het is in 981 gesticht onder de naam Pinarolium ("Dennenhout") door keizer Otto II die een paar dorpen verenigde in één stad. In 1064 werd er een abdij gebouwd en begon het stadje er omheen te groeien. Het werd in 1243 geannexeerd door Savoye.
Forte di ExillesPinerolo werd, net als Cuneo, een belangrijke vestingstad van de hertogen van Savoye ter bescherming tegen de Fransen, het was van 1295 tot 1418 zelfs de hoofdstad van het prinsdom Piemonte dat tot het hertogdom Savoye behoorde. Verschil met Cuneo is dat Pinerolo wél werd ingenomen, van 1536 tot 1574 en later van 1631 tot 1696 zou Pinerolo onder Frans bestuur staan. De Fransen gebruikten het als gevangenisstad, zo was o.a. de "Man in het ijzeren masker" hier gevangen gezet in het Forte di Exilles.
In de 19e eeuw volgt het stadje grotendeels dezelfde geschiedenis als Cuneo en de rest van Piemonte, van Napoleon via de Risorgimento naar Italië. In 1821 was hier wel een opstand geleid door Santorre di Santarosa welke gezien wordt als een voorlopig van de Risorgimento.
In de Savoiese tijd was Pinerolo behalve vestingstad ook de thuishaven van de militaire academie van Savoye, het is nog steeds een militaire stad waar veel eenheden zijn gelegerd. Aan het centrale Piazza Vittorio Veneto (ook bekend als de Piazza Fontana) staan diverse paleizen en andere statige gebouwen. Andere bezienswaardigheden zijn de kathedraal van San Donato uit 1044 en de San Maurizio kerk uit 1078.
Chiesa di San MaurizioBekende Pinerolesi zijn o.a. Luigi Facta (laatste premier voor de staatsgreep van Mussolini in 1922), Ferruccio Parri (derde premier na Mussolini in 1945) en Lidia Poët (eerste advocate Italië, emancipatie icoon.
Deze rit is opgedragen aan de 17e etappe van de Giro d'Italia van 1949, Fausto Coppi lag in het klassement ruim zeven minuten achter op Adolfo Leoni die in de negende rit het roze had genomen. Halverwege de eerste van vijf cols die dag, de Maddalena, ging Coppi er vandoor. Een solo van 190 kilometer over de Maddalena, Vars, Izoard, Montgenèvre, Sestrière en de lange afdaling naar Pinerolo werd afgelopen met een voorsprong van maar liefst 11'52 op zijn eeuwige aartsrivaal Gino Bartali. Bartali op zijn beurt was solo weggereden van de andere toppers die op 19'14 eindigden, Leoni stortte volledig in en moest 23'37 toegeven. Het was de laatste bergrit van de ronde die Coppi zou winnen met 23'47 voorsprong op Bartali en bijna 40 minuten op Leoni, die nog vierde werd vlak achter Giordani Cottur die hem in de laatste tijdrit voorbij was gestoken.
Fausto Coppi in 1949 op weg naar Pinerolo en eeuwige roemDeze legendarische rit is nog twee keer exact over gedaan, in 1964 won Franco Bitossi en in 1982 Giuseppe Saronni. Sindsdien was er slechts éénmaal een aankomst in Pinerolo, Alessandro Petacchi won er in 2007 een massasprint. De sprint werd ontsierd door talloze valpartijen op de spekgladde wegen nadat het weken niet had geregend, de weg had daardoor meer weg van een zeepbaan.
De etappe gaat dit jaar dus niet over de Maddalena, Vars, Izoard, Montgenèvre en Sestrière zoals Fausto Coppi zestig jaar geleden, wel staan de beklimmingen naar Moncenisio, (toch) Sestrière en Pramartino op het programma.
![]()
![]()
De eerste 125km van de rit stellen niet zo gek veel voor, er is na 61km al een passage in Pinerolo en vlak hierna ligt nog een klimmetje dat geen punten waard is, de Colletta di Cumiana (618m hoog, 7.9km aan 5.1% gem.). De etappe begint pas echt in Susa, in dit stadje laten ze de Colle delle Finestre letterlijk links liggen om rechtsaf te slaan richting Moncenisio (1432m hoog, 10.2km aan 8% gem. en 14% max.), één van de kleinste gemeentes van Italië met amper 45 inwoners. Deze klim begint vrij simpel, maar ontploft op vijf kilometer voor de top waarna het stijgingspercentage niet meer onder de 8.2% komt en gedurende anderhalve kilometer zelfs boven de 11% blijft zweven met op zo'n 2.5km van de top een stuk van 14% .
![]()
![]()
Na de afdaling van Moncenisio (12km aan 6.8%) keert men weer terug in Susa, waar gelijk een klein klimmetje naar Gravere (745m hoog, 4km aan 6.1% gem.) wordt genomen, gevolgd door een paar kilometer licht bergop als aanloop richting de "Cima Coppi". Het dak van de ronde ligt dit jaar namelijk, na het inkorten van de Blockhaus in de slotweek, in het skioord Sestrière (2035m hoog, 11.2km aan 6.3% gem. en 11% max.) waar al veel wielerhistorie is geschreven in zowel de Giro d'Italia als de Tour de France. Zo won Claudio Chiappucci hier na een legendarische solo in 1992, zette Bjarne Riis er de Tour van 1996 naar zijn hand en was het de eerste bergetappe in 1999 waar Lance Armstrong de eerste bergrit tijdens zijn zevenjarige heerschappij won.
De laatste keer dat men hier kwam in een grote ronde was in 2005, toen werd er over de onverharde Colle delle Finestre gereden waar Gilberto Simoni, Danilo di Luca en José Rujano de Giro op zijn kop zetten. Leider Paolo Savoldelli leek de ronde te gaan verliezen, maar hij kon op de klim naar Sestrière weer wat tijd goed maken: Rujano won de rit, Savoldelli de ronde. Overigens reed men toen wel van de andere (makkelijkere) kant naar het Olympische dorp.
Deze "kant" van de Sestrière is echter een stuk lastiger, met het zwaarste stuk gelijk in het begin, de eerste drie kilometer zijn gemiddeld 8.4% met een piek van 11%. Hierna volgen vijf relatief makkelijke kilometers van 4 tot 6%, om in de laatste drie kilometer weer steiler te worden met percentages die onregelmatig tussen de 6.4 en 7.8% blijven schommelen.
![]()
![]()
De afdaling (44km aan 3.5% gem.) leidt het peloton door Pourrieres (waar in 2005 de klim juist begon) helemaal door tot in het dal in het plaatsje Villar Perosa, waar de laatste berg van de dag op het programma staat: Pra'Martino (925m hoog, 6.8km aan 6.2% gem. en 12% max.). Deze klim is niet heel lastig, maar de top ligt op slechts 9.7km van de streep gevolgd door een korte, maar zeer lastige afdaling van 4.6km aan 10.4%.
In de laatste 2.5km ligt nog een klimmetje van 800 meter aan 5.6%, waarna het nog licht bergaf tot op de finish is.
Kortom, een zeer lange etappe waarin de bergen eigenlijk van moeilijk naar minder moeilijk aflopen, de lange afdaling vanaf Sestrière nodigt bij gebrek aan Fausto Coppi's in dit peloton ook niet uit tot aanvallen. De slotklim is niet heel erg lastig, in tegenstelling tot de afdaling waar de strijd om de ritzege wel eens beslist zou kunnen worden.