Mannen zijn mensen naar mijn hart. Na het laten van een knetterende boer of een meurende scheet die alle letters van het alfabet behandelt, wordt er dikwijls hard gelachen. Minuten lang. Jongens, kom kijken. Iemand liet zojuist een scheet! Spandoeken worden opgehangen, complete dorpen dringen samen op het dorpsplein en overal gaat de vlag uit, vol in de wind.
Maar niet bij vrouwen. Vrouwen lachen niet om scheten. Ze halen er hun neus voor op. Vrouwen keuren boeren af. Lomp en onbeschoft, vinden ze. Toch?
Tot eergisteren...Twee dagen geleden stond ik te wachten bij de bus. Op de bus, beter gezegd. Nouja, niet erboven op, maar tot de bus langs zou komen rijden. Obviously. Naast me stond een vrouw. Er stonden ook nog een man met een baby, een oude vrouw met een maagzweer en een man in pak te wachten.
De eerder beschreven vrouw stond vlak naast me.
We wachtten. Op de bus. Nouja, niet bovenop maar.. never mind.
Er klonk een geluid. Een kruising tussen een clarinet en het geluid van een baltsende tor. Pweehp.
En toen kwamen de geuren. De geur van een vers-gekruisigde geit in een weiland. De geur van een ontbindende octopus bij maanlicht. De geur van een verdord stuk Titanic. De geur van een natgeregende atoombom. De geur van seksueel actief korstmos. Geuren, kortom, van een enorm verrotte bout van heb ik jou daar.
Ik was verrast. Mede omdat ik het zelf niet was. Het was dus afkomstig uit een van de mensen uit mijn omgeving. Even kijken hoor. Vast een van de mannen die nu klaar stond om een high five in ontvangst te nemen. Alleen een man laat zo’n verbouwererende bout, toch?
De man in pak stond driftig over geld te telefoneren met –obviously- een andere man in pak. Die was het dus zeker niet. En de man met de baby was zegge en schrijve ook niet in staat om de verschroeiende scheet los te hebben gelaten, temeer omdat hij niet de indruk wekte dat het hoorspel bij hen vandaan kwam.
De vrouw met de maagzweer keek ook op noch om, dus bleef de eerder beschreven vrouw over als prime suspect. Hoofdverdachte. Main de suspecte. (?)
Blosjes sierden haar hoofd rood. Haar ‘wat-niet-weet-wat-niet-deert’-flagrante actie van zojuist was niet onopgemerkt gebleven. Ik keek naar haar. Ze keek beschaamd terug. We wisten het allebei;
De tijd dat vrouwen alleen bloemetjes ‘uit hun rug hoesten’ is definitief voorbij.
En daarmee mijn jeugdige onschuld.