Hopelijk kan je er iets mee...quote:Op woensdag 8 april 2009 11:42 schreef Black_Tulip het volgende:
1 Vind jij dat er een duidelijk onderscheid bestaat tussen de zinnen aan de linkerkant en de zinnen aan de rechterkant? Je hoeft nog niet proberen te verklaren wat er anders is, maar zie je een betekenisverschil?
Marie gaat naar de winkel. Marie gaat naar het concert.
Jan luistert naar de radio. Jan luistert naar de cd.
Linda leest de krant. Linda leest het boek.
Antwoord: ja
2 Als je de volgende zinnen ziet, valt je dan iets op? Let op het verschil tussen a en b.
1a Marie gaat naar de winkel en Kees ook.
1b Marie gaat naar het concert en Kees ook.
2a Jan luistert naar de radio en Marjan ook.
2b Jan luistert naar de cd en Marjan ook.
3a Linda leest de krant en Hilde ook.
3b Linda leest het boek en Hilde ook.
Antwoord: Inderdaad een verschil tussen a en b qua betekenis, maar de zinnen kloppen niet: Kees gaat ook, Marjan luistert ook, Hilde leest ook. Anders is de betekenis van bijv. de laatste zin dat Linda het boek leest en dat ze Hilde leest.
3 Bedenk bij elk van deze zinnen of het mogelijk is dat beide personen naar een andere gaan, bijvoorbeeld in zin 1a: is het mogelijk dat Marie en Kees niet naar dezelfde winkel gaan? Biedt de zin ruimte voor de interpretatie dat ze naar twee verschillende winkels gaan?
1a Marie gaat naar de winkel en Kees ook.
Antwoord: ja
1b Marie gaat naar het concert en Kees ook.
Antwoord: nee
2a Jan luistert naar de radio en Marjan ook.
Antwoord: ja
2b Jan luistert naar de cd en Marjan ook.
Antwoord: nee
3a Linda leest de krant en Hilde ook.
Antwoord: ja
3b Linda leest het boek en Hilde ook.
Antwoord: nee
4 Stel je voor dat een huisgenoot van je (of je partner of kind, etc.) thuis komt. Je vraagt wat die persoon vanmiddag gedaan heeft. Vervolgens zegt die persoon een van onderstaande zinnen. Beantwoord voor elke zin de volgende vraag: klinkt dat logisch/begrijpelijk of is je reactie: “:? Wie/welk(e) …. bedoel je?” Is het voor jou nodig om te weten wie/welke het is of maakt dat niet zoveel uit?
1 “Ik ging even naar de winkel.”
Antwoord: ja
2 “Ik ben naar het huis geweest.”
Antwoord: ja
3 “Ik heb de krant gelezen.”
Antwoord: nee
4 “Ik heb het boek gelezen.”
Antwoord: ja
5 “Ik ben naar de huisarts gegaan.”
Antwoord: nee
6 “Ik ging even naar de visboer.”
Antwoord: nee
7 “Ik ben naar de politieman gegaan.”
Antwoord: nee
8 “Ik ging vanmiddag naar de leraar.”
Antwoord: ja
9 “Ik ging naar de receptioniste.”
Antwoord: nee
10 “Ik ging naar de hartchirurg.”
Antwoord: nee
5 Beantwoord bij elke zin de vraag of het voor jou duidelijk is wat jouw huisgenoot gedaan heeft en zeg wat dat waarschijnlijk is. Bijvoorbeeld bij zin 1: waarvoor gaan mensen gewoonlijk naar de winkel? Bij zin 3: waarvoor lezen mensen de krant? Ga niet zoeken naar een mogelijke handeling of activiteit als het je niet meteen volkomen duidelijk is.
1 “Ik ging even naar de winkel.”
Antwoord: ja
2 “Ik ben naar het huis geweest.”
Antwoord: ja
3 “Ik heb de krant gelezen.”
Antwoord: ja
4 “Ik heb het boek gelezen.”
Antwoord: ja
5 “Ik ben naar de huisarts gegaan.”
Antwoord: ja
6 “Ik ging even naar de visboer.”
Antwoord: ja
7 “Ik ben naar de politieman gegaan.”
Antwoord: ja
8 “Ik ging vanmiddag naar de leraar.”
Antwoord: ja
9 “Ik ging naar de receptioniste.”
Antwoord: ja
10 “Ik ging naar de hartchirurg.”
Antwoord: ja
De theorie die ik probeer te testen is als volgt. Uitdrukkingen met een definiet lidwoord (in het Nederlands dus “de” en “het”) hebben gewoonlijk de volgende eigenschappen:
1 Ze verwijzen naar 1 bepaald uniek individu/voorwerp/locatie.
2 Zowel de spreker als de luisteraar weten wie/wat dat is, meestal omdat het al eerder ter sprake is geweest.
Je raadt het misschien al: er is een groep uitdrukkingen met een definiet lidwoord die zich niet zo gedraagt. Deze groep wordt ook wel “weak definites” genoemd; ze zijn zogenaamd “zwak”.
1 Ze verwijzen niet specifiek naar 1 bepaald individu/voorwerp/locatie.
2 Welk individu/voorwerp/locatie het is, is eigenlijk niet van belang om de zin te kunnen begrijpen.
3 Er is een bepaalde handeling verbonden aan dit individu/voorwerp/locatie.
6 Probeer de volgende woorden in te delen in bovenstaande categorieën. Met andere woorden, zijn ze gewoon of zwak? Voorbeeldje: de volgende woorden worden als gewoon gezien: het boek, de cd, het huis. De volgende woorden worden als zwak gezien: de krant, de radio, de winkel.
de dokter, de huisarts, de tandarts, de hartchirurg, de longarts, de neuroloog, de oncoloog, de slager, de visboer, de groenteboer, de slijter, de drogist, de loodgieter, de monteur, de elektriciën, de leraar, de politieman, de receptioniste, de baliemedewerker, de decaan
Gewoon: dokter, tandarts, slager, visboer, groenteboer, slijter, drogist, receptioniste, baliemedewerker, decaan
Zwak: hartchirurg, longarts, neuroloog, oncoloog, loodgieter, monteur, electricien, leraar, politieman
7 Geef bij elk van de volgende zinnen aan of het mogelijk is dat er twee verschillende huisartsen bij betrokken zijn. Voor alle duidelijkheid: Marie en Kees zijn geen huisartsen.
1 Marie gaat naar de huisarts en Kees ook.
Antwoord: ja
2 Marie bezoekt de huisarts en Kees ook.
Antwoord: ja
3 Marie ziet de huisarts en Kees ook.
Antwoord: ja
4 Marie kust de huisarts en Kees ook.
Antwoord: ja
5 Marie slaat de huisarts en Kees ook.
Antwoord: ja
6 Marie vermoordt de huisarts en Kees ook.
Antwoord: ja
Dit was de vragenlijst. Bedankt voor je medewerking
In de 1e zin kan het steeds een specifieke winkel/radio/krant zijn, of een algemeen concept. In de 2e zin is er steeds sprake van een specifiek concert/cd/boek, bekend tussen de spreker een aanhoorder.quote:Op woensdag 8 april 2009 11:42 schreef Black_Tulip het volgende:
Voor mijn studie taalwetenschap moet ik een paper schrijven. Het gaat over semantiek. Semantiek is betekenisleer. Het gaat over wat woorden en vooral zinnen betekenen. Ik had een leuk onderwerp voor mijn paper, maar toen ik alvast wat dingen begon na te vragen, bleek dat de oordelen die er werden gegeven niet overeenkwamen met de achterliggende theorie. Mijn doel is om erachter te komen of er inderdaad haken en ogen zijn aan de theorie. Hiervoor heb ik jullie mening nodig. De enige voorwaarde is dat je Nederlands als moedertaal hebt. Iedereen kan meedoen. Het maakt niet uit of je iets van taalwetenschap weet of niet of dat je jezelf taalgevoelig vindt of niet. Het is geen test; als jullie oordelen niet stroken met de theorie, moet de theorie het raam uit.
Ik heb van GlowMouse toestemming gekregen voor dit topic.
Ik stel hieronder een aantal vragen. Als je deze vragenlijst wil invullen, quote dan deze post en geef na iedere vraag die je leest gelijk antwoord. Let op de vetgedrukte woorden en met name de betekenis van het lidwoord (de of het). Bij vraag 1 t/m 4 en 7 is een simpel ja of nee voldoende, een wat uitgebreider antwoord mag ook. Geef instinctief antwoord; denk dus niet te lang na.
1 Vind jij dat er een duidelijk onderscheid bestaat tussen de zinnen aan de linkerkant en de zinnen aan de rechterkant? Je hoeft nog niet proberen te verklaren wat er anders is, maar zie je een betekenisverschil?
Marie gaat naar de winkel. Marie gaat naar het concert.
Jan luistert naar de radio. Jan luistert naar de cd.
Linda leest de krant. Linda leest het boek.
Antwoord:
Zelfde idee, als in de 1e zin is het mogelijk dat het om een specifieke instantie gaat, en dus beide personen iets met hetzelfde specifieke ding doen, of een algemeen concept, waarbij bijv. Jan en Marjan wel beide naar "de radio" luisteren, maar dit niet hetzelfde apparaat hoeft te zijn. Ze kunnen elk in een andere stad naar een radio luisteren, niet noodzakelijkerwijs dezelfde zender enz.quote:2 Als je de volgende zinnen ziet, valt je dan iets op? Let op het verschil tussen a en b.
1a Marie gaat naar de winkel en Kees ook.
1b Marie gaat naar het concert en Kees ook.
2a Jan luistert naar de radio en Marjan ook.
2b Jan luistert naar de cd en Marjan ook.
3a Linda leest de krant en Hilde ook.
3b Linda leest het boek en Hilde ook.
Antwoord:
Zelfde idee.quote:3 Bedenk bij elk van deze zinnen of het mogelijk is dat beide personen naar een andere gaan, bijvoorbeeld in zin 1a: is het mogelijk dat Marie en Kees niet naar dezelfde winkel gaan? Biedt de zin ruimte voor de interpretatie dat ze naar twee verschillende winkels gaan?
1a Marie gaat naar de winkel en Kees ook.
Antwoord:
1b Marie gaat naar het concert en Kees ook.
Antwoord:
2a Jan luistert naar de radio en Marjan ook.
Antwoord:
2b Jan luistert naar de cd en Marjan ook.
Antwoord:
3a Linda leest de krant en Hilde ook.
Antwoord:
3b Linda leest het boek en Hilde ook.
Antwoord:
Het kan algemeen "boodschappen" geweest zijn, of een specifieke winkel waar wij iets mee hebben.quote:4 Stel je voor dat een huisgenoot van je (of je partner of kind, etc.) thuis komt. Je vraagt wat die persoon vanmiddag gedaan heeft. Vervolgens zegt die persoon een van onderstaande zinnen. Beantwoord voor elke zin de volgende vraag: klinkt dat logisch/begrijpelijk of is je reactie: “:? Wie/welk(e) …. bedoel je?” Is het voor jou nodig om te weten wie/welke het is of maakt dat niet zoveel uit?
1 “Ik ging even naar de winkel.”
Antwoord:
We hebben beide hetzelfde huis in gedachten.quote:2 “Ik ben naar het huis geweest.”
Antwoord:
Een krant is gelezen, geen idee welke, maar dat is ook niet echt relevant.quote:3 “Ik heb de krant gelezen.”
Antwoord:
We weten beide welk boek bedoeld wordt.quote:4 “Ik heb het boek gelezen.”
Antwoord:
Ik weet dat de huisgenoot naar zijn/haar huisarts is geweest, ik weet mogelijk niet eens wie dat is.quote:5 “Ik ben naar de huisarts gegaan.”
Antwoord:
Het kan zijn dat ik weet welke visboer dat is, maar hoeft niet.quote:6 “Ik ging even naar de visboer.”
Antwoord:
Er wordt een specifieke bedoeld, dus waarschijnlijk weten we beide wie het is.quote:7 “Ik ben naar de politieman gegaan.”
Antwoord:
Er wordt een specifieke bedoeld, dus waarschijnlijk weten we beide wie het is. Niet noodzakelijkerwijze bij naam, maar wel de verhouding met de huisgenoot.quote:8 “Ik ging vanmiddag naar de leraar.”
Antwoord:
We weten beide welke dat is.quote:9 “Ik ging naar de receptioniste.”
Antwoord:
Ik weet dat de huisgenoot naar zijn/haar hartchirurg is geweest, ik weet mogelijk niet eens wie dat is.quote:10 “Ik ging naar de hartchirurg.”
Antwoord:
Het wordt wel erg dubbelopquote:5 Beantwoord bij elke zin de vraag of het voor jou duidelijk is wat jouw huisgenoot gedaan heeft en zeg wat dat waarschijnlijk is. Bijvoorbeeld bij zin 1: waarvoor gaan mensen gewoonlijk naar de winkel? Bij zin 3: waarvoor lezen mensen de krant? Ga niet zoeken naar een mogelijke handeling of activiteit als het je niet meteen volkomen duidelijk is.
1 “Ik ging even naar de winkel.”
Antwoord:
2 “Ik ben naar het huis geweest.”
Antwoord:
3 “Ik heb de krant gelezen.”
Antwoord:
4 “Ik heb het boek gelezen.”
Antwoord:
5 “Ik ben naar de huisarts gegaan.”
Antwoord:
6 “Ik ging even naar de visboer.”
Antwoord:
7 “Ik ben naar de politieman gegaan.”
Antwoord:
8 “Ik ging vanmiddag naar de leraar.”
Antwoord:
9 “Ik ging naar de receptioniste.”
Antwoord:
10 “Ik ging naar de hartchirurg.”
Antwoord:
Ik begon al te voelen dat we die kant op gingen, ik had opzettelijk niet vooruit gelezen.quote:De theorie die ik probeer te testen is als volgt. Uitdrukkingen met een definiet lidwoord (in het Nederlands dus “de” en “het”) hebben gewoonlijk de volgende eigenschappen:
1 Ze verwijzen naar 1 bepaald uniek individu/voorwerp/locatie.
2 Zowel de spreker als de luisteraar weten wie/wat dat is, meestal omdat het al eerder ter sprake is geweest.
Gewoon: de dokter, de huisarts, de tandarts, de hartchirurg, de longarts, de neuroloog, de oncoloog, de slager, de visboer, de groenteboer, de slijter, de drogist, de loodgieter, de monteur, de elektriciënquote:Je raadt het misschien al: er is een groep uitdrukkingen met een definiet lidwoord die zich niet zo gedraagt. Deze groep wordt ook wel “weak definites” genoemd; ze zijn zogenaamd “zwak”.
1 Ze verwijzen niet specifiek naar 1 bepaald individu/voorwerp/locatie.
2 Welk individu/voorwerp/locatie het is, is eigenlijk niet van belang om de zin te kunnen begrijpen.
3 Er is een bepaalde handeling verbonden aan dit individu/voorwerp/locatie.
6 Probeer de volgende woorden in te delen in bovenstaande categorieën. Met andere woorden, zijn ze gewoon of zwak? Voorbeeldje: de volgende woorden worden als gewoon gezien: het boek, de cd, het huis. De volgende woorden worden als zwak gezien: de krant, de radio, de winkel.
de dokter, de huisarts, de tandarts, de hartchirurg, de longarts, de neuroloog, de oncoloog, de slager, de visboer, de groenteboer, de slijter, de drogist, de loodgieter, de monteur, de elektriciën, de leraar, de politieman, de receptioniste, de baliemedewerker, de decaan
Mogelijk verschillend.quote:7 Geef bij elk van de volgende zinnen aan of het mogelijk is dat er twee verschillende huisartsen bij betrokken zijn. Voor alle duidelijkheid: Marie en Kees zijn geen huisartsen.
1 Marie gaat naar de huisarts en Kees ook.
Antwoord:
Mogelijk verschillend.quote:2 Marie bezoekt de huisarts en Kees ook.
Antwoord:
Zelfde.quote:3 Marie ziet de huisarts en Kees ook.
Antwoord:
Zelfdequote:4 Marie kust de huisarts en Kees ook.
Antwoord:
Zelfde.quote:5 Marie slaat de huisarts en Kees ook.
Antwoord:
Noodzakelijkerwijs verschillend ;-))quote:6 Marie vermoordt de huisarts en Kees ook.
Antwoord:
quote:Dit was de vragenlijst. Bedankt voor je medewerking
Kan je bij vraag 5 bij elke zin even zeggen wat je denkt dat de persoon doet? Waarvoor ging de persoon naar de winkel bijvoorbeeld?quote:4 Stel je voor dat een huisgenoot van je (of je partner of kind, etc.) thuis komt. Je vraagt wat die persoon vanmiddag gedaan heeft. Vervolgens zegt die persoon een van onderstaande zinnen. Beantwoord voor elke zin de volgende vraag: klinkt dat logisch/begrijpelijk of is je reactie: “:? Wie/welk(e) …. bedoel je?” Is het voor jou nodig om te weten wie/welke het is of maakt dat niet zoveel uit?
1 “Ik ging even naar de winkel.”
Antwoord: ja
2 “Ik ben naar het huis geweest.”
Antwoord: ja
3 “Ik heb de krant gelezen.”
Antwoord: nee
4 “Ik heb het boek gelezen.”
Antwoord: ja
5 “Ik ben naar de huisarts gegaan.”
Antwoord: nee
6 “Ik ging even naar de visboer.”
Antwoord: nee
7 “Ik ben naar de politieman gegaan.”
Antwoord: nee
8 “Ik ging vanmiddag naar de leraar.”
Antwoord: ja
9 “Ik ging naar de receptioniste.”
Antwoord: nee
10 “Ik ging naar de hartchirurg.”
Antwoord: nee
Wederom vermoed ik dat er misschien wat verwarring is ontstaan.quote:5 Beantwoord bij elke zin de vraag of het voor jou duidelijk is wat jouw huisgenoot gedaan heeft en zeg wat dat waarschijnlijk is. Bijvoorbeeld bij zin 1: waarvoor gaan mensen gewoonlijk naar de winkel? Bij zin 3: waarvoor lezen mensen de krant? Ga niet zoeken naar een mogelijke handeling of activiteit als het je niet meteen volkomen duidelijk is.
1 “Ik ging even naar de winkel.”
Antwoord: ja
2 “Ik ben naar het huis geweest.”
Antwoord: ja
3 “Ik heb de krant gelezen.”
Antwoord: ja
4 “Ik heb het boek gelezen.”
Antwoord: ja
5 “Ik ben naar de huisarts gegaan.”
Antwoord: ja
6 “Ik ging even naar de visboer.”
Antwoord: ja
7 “Ik ben naar de politieman gegaan.”
Antwoord: ja
8 “Ik ging vanmiddag naar de leraar.”
Antwoord: ja
9 “Ik ging naar de receptioniste.”
Antwoord: ja
10 “Ik ging naar de hartchirurg.”
Antwoord: ja
mvdejong, ik begrijp dat je het voor de hand vindt liggen en ik kan redelijk inschatten wat je bedoelt met je antwoorden, maar zou je toch iets duidelijker antwoorden kunnen geven alsjeblieft?quote:6 Probeer de volgende woorden in te delen in bovenstaande categorieën. Met andere woorden, zijn ze gewoon of zwak? Voorbeeldje: de volgende woorden worden als gewoon gezien: het boek, de cd, het huis. De volgende woorden worden als zwak gezien: de krant, de radio, de winkel.
de dokter, de huisarts, de tandarts, de hartchirurg, de longarts, de neuroloog, de oncoloog, de slager, de visboer, de groenteboer, de slijter, de drogist, de loodgieter, de monteur, de elektriciën, de leraar, de politieman, de receptioniste, de baliemedewerker, de decaan
Gewoon: dokter, tandarts, slager, visboer, groenteboer, slijter, drogist, receptioniste, baliemedewerker, decaan
Zwak: hartchirurg, longarts, neuroloog, oncoloog, loodgieter, monteur, electricien, leraar, politieman
Vraag 4 en 5 lijken misschien dubbelop, maar ze behandelen wel allebei een ander criterium. Vraag 4 gaat over of het voorwerp of het individu bekend voor je moet zijn. Vraag 5 gaat over een mogelijke handeling/activiteit lezing. Zou je dus alsnog antwoorden kunnen geven bij vraag 5? Vertel mij wat mensen doen als ze "naar de huisarts gaan".quote:3 Bedenk bij elk van deze zinnen of het mogelijk is dat beide personen naar een andere gaan, bijvoorbeeld in zin 1a: is het mogelijk dat Marie en Kees niet naar dezelfde winkel gaan? Biedt de zin ruimte voor de interpretatie dat ze naar twee verschillende winkels gaan?
1a Marie gaat naar de winkel en Kees ook.
Antwoord:
1b Marie gaat naar het concert en Kees ook.
Antwoord:
2a Jan luistert naar de radio en Marjan ook.
Antwoord:
2b Jan luistert naar de cd en Marjan ook.
Antwoord:
3a Linda leest de krant en Hilde ook.
Antwoord:
3b Linda leest het boek en Hilde ook.
Antwoord:
Zelfde idee.
Bij jou dezelfde vraag als bij mimi112, ik heb het idee dat je onderstaande categorieën omkeert. Is dat zo?quote:5 Beantwoord bij elke zin de vraag of het voor jou duidelijk is wat jouw huisgenoot gedaan heeft en zeg wat dat waarschijnlijk is. Bijvoorbeeld bij zin 1: waarvoor gaan mensen gewoonlijk naar de winkel? Bij zin 3: waarvoor lezen mensen de krant? Ga niet zoeken naar een mogelijke handeling of activiteit als het je niet meteen volkomen duidelijk is.
1 “Ik ging even naar de winkel.”
Antwoord:
2 “Ik ben naar het huis geweest.”
Antwoord:
3 “Ik heb de krant gelezen.”
Antwoord:
4 “Ik heb het boek gelezen.”
Antwoord:
5 “Ik ben naar de huisarts gegaan.”
Antwoord:
6 “Ik ging even naar de visboer.”
Antwoord:
7 “Ik ben naar de politieman gegaan.”
Antwoord:
8 “Ik ging vanmiddag naar de leraar.”
Antwoord:
9 “Ik ging naar de receptioniste.”
Antwoord:
10 “Ik ging naar de hartchirurg.”
Antwoord:
Het wordt wel erg dubbelop
Ik hoop dat jullie je antwoorden kunnen verduidelijkenquote:Gewoon: de dokter, de huisarts, de tandarts, de hartchirurg, de longarts, de neuroloog, de oncoloog, de slager, de visboer, de groenteboer, de slijter, de drogist, de loodgieter, de monteur, de elektriciën
Zwak: de leraar, de politieman, de receptioniste, de baliemedewerker, de decaan
Zeurkous ...quote:Op woensdag 8 april 2009 12:50 schreef Black_Tulip het volgende:
mvdejong, ik begrijp dat je het voor de hand vindt liggen en ik kan redelijk inschatten wat je bedoelt met je antwoorden, maar zou je toch iets duidelijker antwoorden kunnen geven alsjeblieft?
Hoeft niet dezeflde winkel te zijn, kan wel.quote:3 Bedenk bij elk van deze zinnen of het mogelijk is dat beide personen naar een andere gaan, bijvoorbeeld in zin 1a: is het mogelijk dat Marie en Kees niet naar dezelfde winkel gaan? Biedt de zin ruimte voor de interpretatie dat ze naar twee verschillende winkels gaan?
1a Marie gaat naar de winkel en Kees ook.
Antwoord:
Zelfde concert, d.w.z. zelfde uitvoerende(n) en programma, niet noodzakelijkerwijs dezelfde locatie of datum.quote:1b Marie gaat naar het concert en Kees ook.
Antwoord:
Hoeft niet dezelfde te zijn.quote:2a Jan luistert naar de radio en Marjan ook.
Antwoord:
Kan een fysiek ander schijfje zijn, maar wel met dezelfde opname(n).quote:2b Jan luistert naar de cd en Marjan ook.
Antwoord:
Hoeft niet dezelfde te zijn.quote:3a Linda leest de krant en Hilde ook.
Antwoord:
Hetzelfde boek.quote:3b Linda leest het boek en Hilde ook.
Antwoord:
Geen dank.quote:Op woensdag 8 april 2009 11:42 schreef Black_Tulip het volgende:
Ik heb van GlowMouse toestemming gekregen voor dit topic.
Ik stel hieronder een aantal vragen. Als je deze vragenlijst wil invullen, quote dan deze post en geef na iedere vraag die je leest gelijk antwoord. Let op de vetgedrukte woorden en met name de betekenis van het lidwoord (de of het). Bij vraag 1 t/m 4 en 7 is een simpel ja of nee voldoende, een wat uitgebreider antwoord mag ook. Geef bij vraag 5 alsjeblieft uitgebreider antwoord. Geef instinctief antwoord; denk dus niet te lang na.
1 Vind jij dat er een duidelijk onderscheid bestaat tussen de zinnen aan de linkerkant en de zinnen aan de rechterkant? Je hoeft nog niet proberen te verklaren wat er anders is, maar zie je een betekenisverschil?
Marie gaat naar de winkel. Marie gaat naar het concert.
Jan luistert naar de radio. Jan luistert naar de cd.
Linda leest de krant. Linda leest het boek.
Antwoord: NEE
2 Als je de volgende zinnen ziet, valt je dan iets op? Let op het verschil tussen a en b.
1a Marie gaat naar de winkel en Kees ook.
1b Marie gaat naar het concert en Kees ook.
2a Jan luistert naar de radio en Marjan ook.
2b Jan luistert naar de cd en Marjan ook.
3a Linda leest de krant en Hilde ook.
3b Linda leest het boek en Hilde ook.
Antwoord: NEE
3 Bedenk bij elk van deze zinnen of het mogelijk is dat beide personen naar een andere gaan, bijvoorbeeld in zin 1a: is het mogelijk dat Marie en Kees niet naar dezelfde winkel gaan? Biedt de zin ruimte voor de interpretatie dat ze naar twee verschillende winkels gaan?
1a Marie gaat naar de winkel en Kees ook.
Antwoord: Instinctief zeg ik NEE, maar aangezien er niet duidelijk staat dat beiden naar dezelfde winkel gaan is er zeker ruimte voor interpretatie.
1b Marie gaat naar het concert en Kees ook.
Antwoord: NEE
2a Jan luistert naar de radio en Marjan ook.
Antwoord: NEE
2b Jan luistert naar de cd en Marjan ook.
Antwoord: NEE
3a Linda leest de krant en Hilde ook.
Antwoord: NEE
3b Linda leest het boek en Hilde ook.
Antwoord: NEE
4 Stel je voor dat een huisgenoot van je (of je partner of kind, etc.) thuis komt. Je vraagt wat die persoon vanmiddag gedaan heeft. Vervolgens zegt die persoon een van onderstaande zinnen. Beantwoord voor elke zin de volgende vraag: klinkt dat logisch/begrijpelijk of is je reactie: "Wie/welk(e) ... bedoel je?"
1 "Ik ging even naar de winkel."
Antwoord: Klinkt logisch.
2 "Ik ben naar het huis geweest."
Antwoord: Welk huis bedoel je?
3 "Ik heb de krant gelezen."
Antwoord: Klinkt logisch.
4 "Ik heb het boek gelezen."
Antwoord: Welk boek bedoel je?
5 "Ik ben naar de huisarts gegaan."
Antwoord: Klinkt logisch.
6 "Ik ging even naar de visboer."
Antwoord: Klinkt logisch.
7 "Ik ben naar de politieman gegaan."
Antwoord: Klinkt logisch.
8 "Ik ging vanmiddag naar de leraar."
Antwoord: Welke leraar bedoel je?
9 "Ik ging naar de receptioniste."
Antwoord: Welke receptioniste?
10 "Ik ging naar de hartchirurg."
Antwoord: Klinkt logisch.
5 Beantwoord bij elke zin de vraag of het voor jou duidelijk is wat jouw huisgenoot gedaan heeft. Belangrijk: zeg ook wat dat waarschijnlijk is. Bijvoorbeeld bij zin 1: waarvoor gaan mensen gewoonlijk naar de winkel? Bij zin 3: waarvoor lezen mensen de krant? Ga niet zoeken naar een mogelijke handeling of activiteit als het je niet meteen volkomen duidelijk is.
1 "Ik ging even naar de winkel."
Antwoord: Duidelijk. Naar de winkel om iets te kopen, wat dat ook mag zijn.
2 "Ik ben naar het huis geweest."
Antwoord: Onduidelijk. Welk huis? 'Het huis' klinkt anders dan 'ik ben naar huis geweest'. In dat geval is duidelijk dat iemand richting eigen huis is gegaan om daar iets te doen wat die persoon thuis doet. 'Het huis' klinkt alsof er een ander huis is waar iets anders gedaan moet worden.
3 "Ik heb de krant gelezen."
Antwoord: Duidelijk. Krant lezen om kennis te nemen van het nieuws etc.
4 "Ik heb het boek gelezen."
Antwoord: Kan duidelijk zijn als ik het eerder met de betreffende persoon over hetzelfde boek heb gehad. Anders weet ik niet welk boek. Een boek leest iemand voor plezier, om iets te leren etc.
5 "Ik ben naar de huisarts gegaan."
Antwoord: Duidelijk. Om een lichamelijke of geestelijke kwaal te verhelpen of informatie over te vragen.
6 "Ik ging even naar de visboer."
Antwoord: Duidelijk. Vis halen.
7 "Ik ben naar de politieman gegaan."
Antwoord: Onduidelijk. Tenzij deze politieman eerder ter sprake is gekomen. Nu is niet duidelijk of er aangifte is gedaan of iets dergelijks. In dat geval zou 'het politiebureau' duidelijker zijn.
8 "Ik ging vanmiddag naar de leraar."
Antwoord: Onduidelijk tenzij eerder ter sprake gekomen. Welke leraar? Hoogstwaarschijnlijk om iets te vragen omtrent de studie/school.
9 "Ik ging naar de receptioniste."
Antwoord: Onduidelijk. Welke receptioniste? Om iets te vragen over het bedrijf/de organisatie waar de receptioniste werkt of iets dergelijks?
10 "Ik ging naar de hartchirurg."
Antwoord: Duidelijk. De hartchirurg is gespecialiseerd in gezondheidsproblemen omtrent het hart, derhalve is het aannemelijk dat iemand hier problemen mee heeft en dus iets gaat vragen of een onderzoek behoeft.
De theorie die ik probeer te testen is als volgt. Uitdrukkingen met een definiet lidwoord (in het Nederlands dus "de" en "het") hebben gewoonlijk de volgende eigenschappen:
1 Ze verwijzen naar 1 bepaald uniek individu/voorwerp/locatie.
2 Zowel de spreker als de luisteraar weten wie/wat dat is, meestal omdat het al eerder ter sprake is geweest.
Je raadt het misschien al: er is een groep uitdrukkingen met een definiet lidwoord die zich niet zo gedraagt. Deze groep wordt ook wel "weak definites" genoemd; ze zijn zogenaamd "zwak".
1 Ze verwijzen niet specifiek naar 1 bepaald individu/voorwerp/locatie.
2 Welk individu/voorwerp/locatie het is, is eigenlijk niet van belang om de zin te kunnen begrijpen.
3 Er is een bepaalde handeling verbonden aan dit individu/voorwerp/locatie.
6 Probeer de volgende woorden in te delen in bovenstaande categorieën. Met andere woorden, zijn ze gewoon of zwak? "Marie leest het boek" is een voorbeeld van gewoon. "Marie leest de krant" is een voorbeeld van zwak.
de dokter, de huisarts, de tandarts, de hartchirurg, de longarts, de neuroloog, de oncoloog, de slager, de visboer, de groenteboer, de slijter, de drogist, de loodgieter, de monteur, de elektriciën, de leraar, de politieman, de receptioniste, de baliemedewerker, de decaan
Gewoon:
Zwak: de dokter, de huisarts, de tandarts, de hartchirurg, de longarts, de neuroloog, de oncoloog, de slager, de visboer, de groenteboer, de slijter, de drogist, de loodgieter, de monteur, de elektriciën, de leraar, de politieman, de receptioniste, de baliemedewerker, de decaan (Geen van allen verwijst naar een specifiek individu)
7 Geef bij elk van de volgende zinnen aan of het mogelijk is dat er twee verschillende huisartsen bij betrokken zijn. Voor alle duidelijkheid: Marie en Kees zijn geen huisartsen.
1 Marie gaat naar de huisarts en Kees ook.
Antwoord: Mogelijk, maar niet duidelijk genoeg.
2 Marie bezoekt de huisarts en Kees ook.
Antwoord: Mogelijk, maar mijn gevoel zegt van niet.
3 Marie ziet de huisarts en Kees ook.
Antwoord: Mogelijk in theorie, maar mijn gevoel zegt nog meer van niet.
4 Marie kust de huisarts en Kees ook.
Antwoord: Wederom mogelijk, maar ook wederom nog meer onwaarschijnlijk.
5 Marie slaat de huisarts en Kees ook.
Antwoord: Mogelijk, nog onwaarschijnlijker dan voorgaande zinnen.
6 Marie vermoordt de huisarts en Kees ook.
Antwoord: Onmogelijk, tenzij ze tegelijkertijd dezelfde huisarts vermoorden.
Dit was de vragenlijst. Bedankt voor je medewerking
quote:Op woensdag 8 april 2009 11:42 schreef Black_Tulip het volgende:
Voor mijn studie taalwetenschap moet ik een paper schrijven. Het gaat over semantiek. Semantiek is betekenisleer. Het gaat over wat woorden en vooral zinnen betekenen. Ik had een leuk onderwerp voor mijn paper, maar toen ik alvast wat dingen begon na te vragen, bleek dat de oordelen die er werden gegeven niet overeenkwamen met de achterliggende theorie. Mijn doel is om erachter te komen of er inderdaad haken en ogen zijn aan de theorie. Hiervoor heb ik jullie mening nodig. De enige voorwaarde is dat je Nederlands als moedertaal hebt. Iedereen kan meedoen. Het maakt niet uit of je iets van taalwetenschap weet of niet of dat je jezelf taalgevoelig vindt of niet. Het is geen test; als jullie oordelen niet stroken met de theorie, moet de theorie het raam uit.
Ik heb van GlowMouse toestemming gekregen voor dit topic.
Ik stel hieronder een aantal vragen. Als je deze vragenlijst wil invullen, quote dan deze post en geef na iedere vraag die je leest gelijk antwoord. Let op de vetgedrukte woorden en met name de betekenis van het lidwoord (de of het). Bij vraag 1 t/m 4 en 7 is een simpel ja of nee voldoende, een wat uitgebreider antwoord mag ook. Geef bij vraag 5 alsjeblieft uitgebreider antwoord. Geef instinctief antwoord; denk dus niet te lang na.
1 Vind jij dat er een duidelijk onderscheid bestaat tussen de zinnen aan de linkerkant en de zinnen aan de rechterkant? Je hoeft nog niet proberen te verklaren wat er anders is, maar zie je een betekenisverschil?
Marie gaat naar de winkel. Marie gaat naar het concert.
Jan luistert naar de radio. Jan luistert naar de cd.
Linda leest de krant. Linda leest het boek.
Antwoord: nee
2 Als je de volgende zinnen ziet, valt je dan iets op? Let op het verschil tussen a en b.
1a Marie gaat naar de winkel en Kees ook.
1b Marie gaat naar het concert en Kees ook.
2a Jan luistert naar de radio en Marjan ook.
2b Jan luistert naar de cd en Marjan ook.
3a Linda leest de krant en Hilde ook.
3b Linda leest het boek en Hilde ook.
Antwoord: nee
3 Bedenk bij elk van deze zinnen of het mogelijk is dat beide personen naar een andere gaan, bijvoorbeeld in zin 1a: is het mogelijk dat Marie en Kees niet naar dezelfde winkel gaan? Biedt de zin ruimte voor de interpretatie dat ze naar twee verschillende winkels gaan?
1a Marie gaat naar de winkel en Kees ook.
Antwoord: mogelijk
1b Marie gaat naar het concert en Kees ook.
Antwoord: niet mogelijk
2a Jan luistert naar de radio en Marjan ook.
Antwoord: mogelijk
2b Jan luistert naar de cd en Marjan ook.
Antwoord: niet mogelijk
3a Linda leest de krant en Hilde ook.
Antwoord: mogelijk
3b Linda leest het boek en Hilde ook.
Antwoord: niet mogelijk
4 Stel je voor dat een huisgenoot van je (of je partner of kind, etc.) thuis komt. Je vraagt wat die persoon vanmiddag gedaan heeft. Vervolgens zegt die persoon een van onderstaande zinnen. Beantwoord voor elke zin de volgende vraag: klinkt dat logisch/begrijpelijk of is je reactie: "Wie/welk(e) ... bedoel je?"
1 "Ik ging even naar de winkel."
Antwoord: logisch
2 "Ik ben naar het huis geweest."
Antwoord: niet logisch
3 "Ik heb de krant gelezen."
Antwoord: logisch
4 "Ik heb het boek gelezen."
Antwoord: niet logisch
5 "Ik ben naar de huisarts gegaan."
Antwoord: logisch
6 "Ik ging even naar de visboer."
Antwoord: logisch
7 "Ik ben naar de politieman gegaan."
Antwoord: niet logisch
8 "Ik ging vanmiddag naar de leraar."
Antwoord: niet logisch
9 "Ik ging naar de receptioniste."
Antwoord: logisch als het een collega betreft, anders niet
10 "Ik ging naar de hartchirurg."
Antwoord: logisch
5 Beantwoord bij elke zin de vraag of het voor jou duidelijk is wat jouw huisgenoot gedaan heeft. Belangrijk: zeg ook wat dat waarschijnlijk is. Bijvoorbeeld bij zin 1: waarvoor gaan mensen gewoonlijk naar de winkel? Bij zin 3: waarvoor lezen mensen de krant? Ga niet zoeken naar een mogelijke handeling of activiteit als het je niet meteen volkomen duidelijk is.
1 "Ik ging even naar de winkel."
Antwoord: Duidelijk. Die gaat iets kopen
2 "Ik ben naar het huis geweest."
Antwoord: Onduidelijk, welk huis
3 "Ik heb de krant gelezen."
Antwoord: Duidelijk, die leest een krant
4 "Ik heb het boek gelezen."
Antwoord: Onduidelijk, wel boek
5 "Ik ben naar de huisarts gegaan."
Antwoord: 'Duidelijk, die gaat naar de dokter
6 "Ik ging even naar de visboer."
Antwoord: Duidelijk, vanavond eten we vis
7 "Ik ben naar de politieman gegaan."
Antwoord: Onduidelijk, waarom
8 "Ik ging vanmiddag naar de leraar."
Antwoord: Onduidelijk, welke en waarom
9 "Ik ging naar de receptioniste."
Antwoord: Onduidelijk
10 "Ik ging naar de hartchirurg."
Antwoord: Onduidelijk, waarom
De theorie die ik probeer te testen is als volgt. Uitdrukkingen met een definiet lidwoord (in het Nederlands dus "de" en "het") hebben gewoonlijk de volgende eigenschappen:
1 Ze verwijzen naar 1 bepaald uniek individu/voorwerp/locatie.
2 Zowel de spreker als de luisteraar weten wie/wat dat is, meestal omdat het al eerder ter sprake is geweest.
Je raadt het misschien al: er is een groep uitdrukkingen met een definiet lidwoord die zich niet zo gedraagt. Deze groep wordt ook wel "weak definites" genoemd; ze zijn zogenaamd "zwak".
1 Ze verwijzen niet specifiek naar 1 bepaald individu/voorwerp/locatie.
2 Welk individu/voorwerp/locatie het is, is eigenlijk niet van belang om de zin te kunnen begrijpen.
3 Er is een bepaalde handeling verbonden aan dit individu/voorwerp/locatie.
6 Probeer de volgende woorden in te delen in bovenstaande categorieën. Met andere woorden, zijn ze gewoon of zwak? "Marie leest het boek" is een voorbeeld van gewoon. "Marie leest de krant" is een voorbeeld van zwak.
de dokter, de huisarts, de tandarts, de hartchirurg, de longarts, de neuroloog, de oncoloog, de slager, de visboer, de groenteboer, de slijter, de drogist, de loodgieter, de monteur, de elektriciën, de leraar, de politieman, de receptioniste, de baliemedewerker, de decaan
Gewoon: hartchirurg loodgieter monteur elektricien leraar politieman
Zwak: dokter huisarts tandarts longarts neuroloog oncoloog slager visboer groenteboer slijter drogist receptioniste baliemedewerker decaan
7 Geef bij elk van de volgende zinnen aan of het mogelijk is dat er twee verschillende huisartsen bij betrokken zijn. Voor alle duidelijkheid: Marie en Kees zijn geen huisartsen.
1 Marie gaat naar de huisarts en Kees ook.
Antwoord: ja
2 Marie bezoekt de huisarts en Kees ook.
Antwoord: nee
3 Marie ziet de huisarts en Kees ook.
Antwoord: nee
4 Marie kust de huisarts en Kees ook.
Antwoord:
5 Marie slaat de huisarts en Kees ook.
Antwoord: nee
6 Marie vermoordt de huisarts en Kees ook.
Antwoord: nee
Dit was de vragenlijst. Bedankt voor je medewerking
Ja.quote:Op woensdag 8 april 2009 11:42 schreef Black_Tulip het volgende:
1 Vind jij dat er een duidelijk onderscheid bestaat tussen de zinnen aan de linkerkant en de zinnen aan de rechterkant? Je hoeft nog niet proberen te verklaren wat er anders is, maar zie je een betekenisverschil?
Marie gaat naar de winkel. Marie gaat naar het concert.
Jan luistert naar de radio. Jan luistert naar de cd.
Linda leest de krant. Linda leest het boek.
Ja.quote:2 Als je de volgende zinnen ziet, valt je dan iets op? Let op het verschil tussen a en b.
1a Marie gaat naar de winkel en Kees ook.
1b Marie gaat naar het concert en Kees ook.
2a Jan luistert naar de radio en Marjan ook.
2b Jan luistert naar de cd en Marjan ook.
3a Linda leest de krant en Hilde ook.
3b Linda leest het boek en Hilde ook.
Antwoorden staan wederom in de quote.quote:3 Bedenk bij elk van deze zinnen of het mogelijk is dat beide personen naar een andere gaan, bijvoorbeeld in zin 1a: is het mogelijk dat Marie en Kees niet naar dezelfde winkel gaan? Biedt de zin ruimte voor de interpretatie dat ze naar twee verschillende winkels gaan?
[quote]
Antwoorden staan in de quote:
[quote]
1a Marie gaat naar de winkel en Kees ook.
Antwoord: Ja.
1b Marie gaat naar het concert en Kees ook.
Antwoord: Nee.
2a Jan luistert naar de radio en Marjan ook.
Antwoord: Ja.
2b Jan luistert naar de cd en Marjan ook.
Antwoord: Nee.
3a Linda leest de krant en Hilde ook.
Antwoord: Ja.
3b Linda leest het boek en Hilde ook.
Antwoord: Nee.
[quote]
[quote]
4 Stel je voor dat een huisgenoot van je (of je partner of kind, etc.) thuis komt. Je vraagt wat die persoon vanmiddag gedaan heeft. Vervolgens zegt die persoon een van onderstaande zinnen. Beantwoord voor elke zin de volgende vraag: klinkt dat logisch/begrijpelijk of is je reactie: "Wie/welk(e) ... bedoel je?"
quote:1 "Ik ging even naar de winkel."
Antwoord: Ja.
2 "Ik ben naar het huis geweest."
Antwoord: Welk huis?
3 "Ik heb de krant gelezen."
Antwoord: Ja.
4 "Ik heb het boek gelezen."
Antwoord: Welk boek? (Tenzij het een boek is waar ze al een maand over praat natuurlijk…)
5 "Ik ben naar de huisarts gegaan."
Antwoord: Ja.
6 "Ik ging even naar de visboer."
Antwoord: Ja, aangenomen dat ze meestal naar een vaste visboer gaat.
7 "Ik ben naar de politieman gegaan."
Antwoord: Welke politieman?
8 "Ik ging vanmiddag naar de leraar."
Antwoord: Soms. Op een basisschool met vaste docent zou dit kunnen, of bij een cursus/opleiding met één docent, op een middelbare school zou dit meer verduidelijking behoeven.
9 "Ik ging naar de receptioniste."
Antwoord: Soms. Als een vreemde dat zou zeggen zou ik denk ik aannemen dat hij/zij in een bedrijf met receptioniste werkt. Als iemand het zou zeggen van wie ik weet dat dit niet het geval is, zou ik vragen: welke?
10 "Ik ging naar de hartchirurg."
Antwoord: Twijfelgeval, naar de dokter gaan kan natuurlijk, naar de hartchirurg zou in die zin ook kunnen, dan zou ik aannemen dat iemand al langer hartklachten heeft. Als ik zou weten dat dat niet zo zou zijn, zou ik vragen: welke?
Stiekem heb ik dit bij 4 al wel een beetje gedaan. Het is context-afhankelijk, ik zou me kunnen voorstellen bij elk van die zaken dat het gegeven je kennis van die huisgenoot duidelijk is, omdat hij b.v. hartproblemen heeft, of ergens werkt met een receptioniste, of al maanden met een vast boek bezig is.quote:5 Beantwoord bij elke zin de vraag of het voor jou duidelijk is wat jouw huisgenoot gedaan heeft. Belangrijk: zeg ook wat dat waarschijnlijk is. Bijvoorbeeld bij zin 1: waarvoor gaan mensen gewoonlijk naar de winkel? Bij zin 3: waarvoor lezen mensen de krant? Ga niet zoeken naar een mogelijke handeling of activiteit als het je niet meteen volkomen duidelijk is.
quote:1 "Ik ging even naar de winkel."
Antwoord: Boodschappen doen.
2 "Ik ben naar het huis geweest."
Antwoord: Dit is niet duidelijk.
3 "Ik heb de krant gelezen."
Antwoord: Gewoon de dagelijkse krant gelezen zoals die elke dag op de mat ploft.
4 "Ik heb het boek gelezen."
Antwoord: Of de huisgenoot is heel religieus, of hij is al maanden met hetzelfde boek bezig, of hij brabbelt.
5 "Ik ben naar de huisarts gegaan."
Antwoord: Ongeveer duidelijk, ik neem aan gewoon op spreekuur, tenzij ik b.v. de avond ervoor met hem had gesproken dat hij voor iets bepaalds zou gaan. Anders zou ik doorvragen.
6 "Ik ging even naar de visboer."
Antwoord: Vis kopen.
7 "Ik ben naar de politieman gegaan."
Antwoord: Dit is echt een rare manier van zeggen. Of er moet een heel bekende wijkagent zijn, of een speciale reden dat je specifiek naar één agent gaat.
8 "Ik ging vanmiddag naar de leraar."
Antwoord: Ik neem dan aan dat de context: school/vak duidelijk is.
9 "Ik ging naar de receptioniste."
Antwoord: Ik zou hier van de receptioniste van z'n werk uitgaan.
10 "Ik ging naar de hartchirurg."
Antwoord: Dat klinkt als iemand met chronische hartproblemen.
Leraar vind ik een twijfelgeval. Als iemand zegt: ‘De leraar is tevreden met Jantjes resultaten’, dan neem ik dat zo voor waar aan, en zou ik het woord als ‘zwak’ betitelen. Ook ‘Jan heeft ruzie met de leraar’, maar zegt Jan zelf: ‘Ik ga naar de leraar’, dan wordt het ‘gewoon’. Misschien dat ik wel sneller Jan heeft ruzie met [i]zijn leraar’ zou zeggen zelf, maar ‘de leraar’ klinkt me niet fout in de oren.quote:6 Probeer de volgende woorden in te delen in bovenstaande categorieën. Met andere woorden, zijn ze gewoon of zwak? "Marie leest het boek" is een voorbeeld van gewoon. "Marie leest de krant" is een voorbeeld van zwak.
de dokter, de huisarts, de tandarts, de hartchirurg, de longarts, de neuroloog, de oncoloog, de slager, de visboer, de groenteboer, de slijter, de drogist, de loodgieter, de monteur, de elektriciën, de leraar, de politieman, de receptioniste, de baliemedewerker, de decaan
Gewoon: hartchirurg, longarts, neuroloog, oncoloog, leraar (twijfelgeval), monteur, receptioniste, baliemedewerker, decaan
Zwak: dokter, huisarts, tandarts, slager, visboer, groenteboer, slijter, drogist, loodgieter, elektriciën
quote:7 Geef bij elk van de volgende zinnen aan of het mogelijk is dat er twee verschillende huisartsen bij betrokken zijn. Voor alle duidelijkheid: Marie en Kees zijn geen huisartsen.
1 Marie gaat naar de huisarts en Kees ook.
Antwoord: Ja.
2 Marie bezoekt de huisarts en Kees ook.
Antwoord: Ja. Net als de vorige zin, is de huisarts bezoeken/naar de huisarts gaan wat vrijwel een 'vaste uitdrukking' is. Dus voor mij is dat meer een bekende activiteit, zoiets als 'Marie voetbalt en kees ook’, dat kun je prima onafhankelijk doen.
3 Marie ziet de huisarts en Kees ook.
Antwoord: Nee. Zien is niet iets 'gebruikelijks', althans, niet, om het zo te zeggen, voor een huisarts. Als Kees dat dan ook doet, dan ga ik ervan uit dat ze bij elkaar in de buurt zijn.
4 Marie kust de huisarts en Kees ook.
Antwoord: Nee (Idem)
5 Marie slaat de huisarts en Kees ook.
Antwoord: Nee (Idem)
6 Marie vermoordt de huisarts en Kees ook.
Antwoord: Dit moet enerzijds dezelfde huisarts zijn, maar anderzijds kan er maar eentje iemand vermoorden, want dan is-ie dood en dan is er voor de ander niets meer over. Deze zin is dus een beetje onmogelijk. Ik zou zeggen: Marie vermoordt haar huisarts en Kees de zijne.
Sorryquote:Op woensdag 8 april 2009 13:30 schreef mvdejong het volgende:
Zeurkous ...
Je hebt gelijk, ik had daar "gewoon" en "zwak" omgekeerd, cut&paste error.quote:Op woensdag 8 april 2009 16:13 schreef Black_Tulip het volgende:
[..]
SorryWil je vraag 5 ook nog doen? En had je inderdaad gewoon en zwak omgekeerd of wil je dat laten staan? Dankje voor vraag 3
Of we hebben beiden een duidelijk beeld van een bepaalde winkel, of de huisgenoot is boodschappen gaan doen.quote:5 Beantwoord bij elke zin de vraag of het voor jou duidelijk is wat jouw huisgenoot gedaan heeft. Belangrijk: zeg ook wat dat waarschijnlijk is. Bijvoorbeeld bij zin 1: waarvoor gaan mensen gewoonlijk naar de winkel? Bij zin 3: waarvoor lezen mensen de krant? Ga niet zoeken naar een mogelijke handeling of activiteit als het je niet meteen volkomen duidelijk is.
1 "Ik ging even naar de winkel."
Antwoord:
We hebben beiden een duidelijk beeld welk huis bedoeld wordt.quote:2 "Ik ben naar het huis geweest."
Antwoord:
Huisgenoot heeft zitten lezen, welke krant is niet bekend, en ook niet direct relevant.quote:3 "Ik heb de krant gelezen."
Antwoord:
We hebben beiden een duidelijk beeld welk boek bedoeld wordt.quote:4 "Ik heb het boek gelezen."
Antwoord:
Het is mogelijk niet duidelijk welke huisarts, maar ook niet interessant.quote:5 "Ik ben naar de huisarts gegaan."
Antwoord:
Het is mogelijk niet duidelijk welke visboer, maar ook niet interessant.quote:6 "Ik ging even naar de visboer."
Antwoord:
We hebben beiden een duidelijk beeld welke politieman bedoeld wordt.quote:7 "Ik ben naar de politieman gegaan."
Antwoord:
We hebben beiden een duidelijk beeld welke leraar bedoeld wordt.quote:8 "Ik ging vanmiddag naar de leraar."
Antwoord:
We hebben beiden een duidelijk beeld welke receptioniste bedoeld wordt.quote:9 "Ik ging naar de receptioniste."
Antwoord:
Het is mogelijk niet duidelijk welke hartchirurg, maar ook niet interessant.quote:10 "Ik ging naar de hartchirurg."
Antwoord:
Bedankt voor het invullen van de vragenlijst. Kan het zijn dat je "gewoon" en "zwak" hebt omgekeerd?quote:Op donderdag 9 april 2009 20:45 schreef Lanee het volgende:
6 Probeer de volgende woorden in te delen in bovenstaande categorieën. Met andere woorden, zijn ze gewoon of zwak? "Marie leest het boek" is een voorbeeld van gewoon. "Marie leest de krant" is een voorbeeld van zwak.
de dokter, de huisarts, de tandarts, de hartchirurg, de longarts, de neuroloog, de oncoloog, de slager, de visboer, de groenteboer, de slijter, de drogist, de loodgieter, de monteur, de elektriciën, de leraar, de politieman, de receptioniste, de baliemedewerker, de decaan
Gewoon: de dokter, de huisarts, de tandarts, de hartchirurg, de longarts, de neuroloog, de oncoloog, de slager, de visboer, de groenteboer, de slijter, de drogist, de loodgieter, de monteur, de elektriciën,de baliemedewerker, de decaan
Zwak:de leraar, de politieman, de receptioniste,
quote:Op woensdag 8 april 2009 11:42 schreef Black_Tulip het volgende:
Voor mijn studie taalwetenschap moet ik een paper schrijven. Het gaat over semantiek. Semantiek is betekenisleer. Het gaat over wat woorden en vooral zinnen betekenen. Ik had een leuk onderwerp voor mijn paper, maar toen ik alvast wat dingen begon na te vragen, bleek dat de oordelen die er werden gegeven niet overeenkwamen met de achterliggende theorie. Mijn doel is om erachter te komen of er inderdaad haken en ogen zijn aan de theorie. Hiervoor heb ik jullie mening nodig. De enige voorwaarde is dat je Nederlands als moedertaal hebt. Iedereen kan meedoen. Het maakt niet uit of je iets van taalwetenschap weet of niet of dat je jezelf taalgevoelig vindt of niet. Het is geen test; als jullie oordelen niet stroken met de theorie, moet de theorie het raam uit.
Ik heb van GlowMouse toestemming gekregen voor dit topic.
Ik stel hieronder een aantal vragen. Als je deze vragenlijst wil invullen, quote dan deze post en geef na iedere vraag die je leest gelijk antwoord. Let op de vetgedrukte woorden en met name de betekenis van het lidwoord (de of het). Bij vraag 1 t/m 4 en 7 is een simpel ja of nee voldoende, een wat uitgebreider antwoord mag ook. Geef bij vraag 5 alsjeblieft uitgebreider antwoord. Geef instinctief antwoord; denk dus niet te lang na.
1 Vind jij dat er een duidelijk onderscheid bestaat tussen de zinnen aan de linkerkant en de zinnen aan de rechterkant? Je hoeft nog niet proberen te verklaren wat er anders is, maar zie je een betekenisverschil?
Marie gaat naar de winkel. Marie gaat naar het concert.
Jan luistert naar de radio. Jan luistert naar de cd.
Linda leest de krant. Linda leest het boek.
Antwoord: Ja, Ja, Ja
2 Als je de volgende zinnen ziet, valt je dan iets op? Let op het verschil tussen a en b.
1a Marie gaat naar de winkel en Kees ook.
1b Marie gaat naar het concert en Kees ook.
2a Jan luistert naar de radio en Marjan ook.
2b Jan luistert naar de cd en Marjan ook.
3a Linda leest de krant en Hilde ook.
3b Linda leest het boek en Hilde ook.
Antwoord: 1 Ja, 2 Ja, 3 Ja
3 Bedenk bij elk van deze zinnen of het mogelijk is dat beide personen naar een andere gaan, bijvoorbeeld in zin 1a: is het mogelijk dat Marie en Kees niet naar dezelfde winkel gaan? Biedt de zin ruimte voor de interpretatie dat ze naar twee verschillende winkels gaan?
1a Marie gaat naar de winkel en Kees ook.
Antwoord: Nee
1b Marie gaat naar het concert en Kees ook.
Antwoord: Nee
2a Jan luistert naar de radio en Marjan ook.
Antwoord: Ja
2b Jan luistert naar de cd en Marjan ook.
Antwoord: Nee
3a Linda leest de krant en Hilde ook.
Antwoord: Ja
3b Linda leest het boek en Hilde ook.
Antwoord: Nee
4 Stel je voor dat een huisgenoot van je (of je partner of kind, etc.) thuis komt. Je vraagt wat die persoon vanmiddag gedaan heeft. Vervolgens zegt die persoon een van onderstaande zinnen. Beantwoord voor elke zin de volgende vraag: klinkt dat logisch/begrijpelijk of is je reactie: "Wie/welk(e) ... bedoel je?"
1 "Ik ging even naar de winkel."
Antwoord: Ja
2 "Ik ben naar het huis geweest."
Antwoord: Nee
3 "Ik heb de krant gelezen."
Antwoord: Ja
4 "Ik heb het boek gelezen."
Antwoord: Nee
5 "Ik ben naar de huisarts gegaan."
Antwoord: Ja
6 "Ik ging even naar de visboer."
Antwoord: Ja
7 "Ik ben naar de politieman gegaan."
Antwoord: Ja
8 "Ik ging vanmiddag naar de leraar."
Antwoord: Nee
9 "Ik ging naar de receptioniste."
Antwoord: Ja
10 "Ik ging naar de hartchirurg."
Antwoord: Ja
5 Beantwoord bij elke zin de vraag of het voor jou duidelijk is wat jouw huisgenoot gedaan heeft. Belangrijk: zeg ook wat dat waarschijnlijk is. Bijvoorbeeld bij zin 1: waarvoor gaan mensen gewoonlijk naar de winkel? Bij zin 3: waarvoor lezen mensen de krant? Ga niet zoeken naar een mogelijke handeling of activiteit als het je niet meteen volkomen duidelijk is.
1 "Ik ging even naar de winkel."
Antwoord: Ja, boodschappen doen
2 "Ik ben naar het huis geweest."
Antwoord: Nee
3 "Ik heb de krant gelezen."
Antwoord: Ja, de krant waar je abonnement op hebt gelezen
4 "Ik heb het boek gelezen."
Antwoord: Ja, een boek gelezen.
5 "Ik ben naar de huisarts gegaan."
Antwoord: Ja, controleafspraak
6 "Ik ging even naar de visboer."
Antwoord: Ja, vis gehaald
7 "Ik ben naar de politieman gegaan."
Antwoord: Nee, kunnen velerlei activiteiten zijn
8 "Ik ging vanmiddag naar de leraar."
Antwoord: Waarschijnlijk college volgen of naar school gaan
9 "Ik ging naar de receptioniste."
Antwoord: nee, kan van alles zijn geweest
10 "Ik ging naar de hartchirurg."
Antwoord: Waarschijnlijk iets van open hart chirurgie.
De theorie die ik probeer te testen is als volgt. Uitdrukkingen met een definiet lidwoord (in het Nederlands dus "de" en "het") hebben gewoonlijk de volgende eigenschappen:
1 Ze verwijzen naar 1 bepaald uniek individu/voorwerp/locatie.
2 Zowel de spreker als de luisteraar weten wie/wat dat is, meestal omdat het al eerder ter sprake is geweest.
Je raadt het misschien al: er is een groep uitdrukkingen met een definiet lidwoord die zich niet zo gedraagt. Deze groep wordt ook wel "weak definites" genoemd; ze zijn zogenaamd "zwak".
1 Ze verwijzen niet specifiek naar 1 bepaald individu/voorwerp/locatie.
2 Welk individu/voorwerp/locatie het is, is eigenlijk niet van belang om de zin te kunnen begrijpen.
3 Er is een bepaalde handeling verbonden aan dit individu/voorwerp/locatie.
6 Probeer de volgende woorden in te delen in bovenstaande categorieën. Met andere woorden, zijn ze gewoon of zwak? "Marie leest het boek" is een voorbeeld van gewoon. "Marie leest de krant" is een voorbeeld van zwak.
de dokter, de huisarts, de tandarts, de hartchirurg, de longarts, de neuroloog, de oncoloog, de slager, de visboer, de groenteboer, de slijter, de drogist, de loodgieter, de monteur, de elektriciën, de leraar, de politieman, de receptioniste, de baliemedewerker, de decaan
Gewoon: de huisarts, de tandarts, de hartchirurg, de longarts, de neuroloog, de oncoloog, de slager, de visboer, de groenteboer, de slijter, de drogist, de loodgieter, de elektriciën, de politieman, de decaan
Zwak: de dokter, de monteur, de receptioniste, de baliemedewerker, de leraar,
7 Geef bij elk van de volgende zinnen aan of het mogelijk is dat er twee verschillende huisartsen bij betrokken zijn. Voor alle duidelijkheid: Marie en Kees zijn geen huisartsen.
1 Marie gaat naar de huisarts en Kees ook.
Antwoord: Ja
2 Marie bezoekt de huisarts en Kees ook.
Antwoord:Nee
3 Marie ziet de huisarts en Kees ook.
Antwoord: Nee
4 Marie kust de huisarts en Kees ook.
Antwoord: Nee
5 Marie slaat de huisarts en Kees ook.
Antwoord: Nee
6 Marie vermoordt de huisarts en Kees ook.
Antwoord: Ja
Dit was de vragenlijst. Bedankt voor je medewerking
Niet mee eens, ik zou bij alles "ja" invullen, naar mijn idee zijn er altijd 2 huisartesen mogelijk.quote:Op woensdag 8 april 2009 12:53 schreef Moona het volgende:
7 Geef bij elk van de volgende zinnen aan of het mogelijk is dat er twee verschillende huisartsen bij betrokken zijn. Voor alle duidelijkheid: Marie en Kees zijn geen huisartsen.
1 Marie gaat naar de huisarts en Kees ook.
Antwoord: ja
2 Marie bezoekt de huisarts en Kees ook.
Antwoord: nja
3 Marie ziet de huisarts en Kees ook.
Antwoord: nee
4 Marie kust de huisarts en Kees ook.
Antwoord:ja
5 Marie slaat de huisarts en Kees ook.
Antwoord: nee
6 Marie vermoordt de huisarts en Kees ook.
Antwoord: nee
Dit was de vragenlijst. Bedankt voor je medewerking
quote:Op woensdag 8 april 2009 11:42 schreef Black_Tulip het volgende:
Bij vraag 1 t/m 4 en 7 is een simpel ja of nee voldoende, een wat uitgebreider antwoord mag ook. Geef bij vraag 5 alsjeblieft uitgebreider antwoord. Geef instinctief antwoord; denk dus niet te lang na.
1 Vind jij dat er een duidelijk onderscheid bestaat tussen de zinnen aan de linkerkant en de zinnen aan de rechterkant? Je hoeft nog niet proberen te verklaren wat er anders is, maar zie je een betekenisverschil?
Marie gaat naar de winkel. Marie gaat naar het concert.
Jan luistert naar de radio. Jan luistert naar de cd.
Linda leest de krant. Linda leest het boek.
Antwoord: NEE
2 Als je de volgende zinnen ziet, valt je dan iets op? Let op het verschil tussen a en b.
1a Marie gaat naar de winkel en Kees ook.
1b Marie gaat naar het concert en Kees ook.
2a Jan luistert naar de radio en Marjan ook.
2b Jan luistert naar de cd en Marjan ook.
3a Linda leest de krant en Hilde ook.
3b Linda leest het boek en Hilde ook.
Antwoord:NEE
3 Bedenk bij elk van deze zinnen of het mogelijk is dat beide personen naar een andere gaan, bijvoorbeeld in zin 1a: is het mogelijk dat Marie en Kees niet naar dezelfde winkel gaan?
1a Marie gaat naar de winkel en Kees ook.
Antwoord: NEE
1b Marie gaat naar het concert en Kees ook.
Antwoord: NEE
2a Jan luistert naar de radio en Marjan ook.
Antwoord: JA
2b Jan luistert naar de cd en Marjan ook.
Antwoord: NEE
3a Linda leest de krant en Hilde ook.
Antwoord: JA
3b Linda leest het boek en Hilde ook.
Antwoord:JA
4 Stel je voor dat een huisgenoot van je (of je partner of kind, etc.) thuis komt. Je vraagt wat die persoon vanmiddag gedaan heeft. Vervolgens zegt die persoon een van onderstaande zinnen. Beantwoord voor elke zin de volgende vraag: klinkt dat logisch/begrijpelijk of is je reactie: "Wie/welk(e) ... bedoel je?"
1 "Ik ging even naar de winkel."
Antwoord: Logisch, kennelijk kennen ze deze winkel allebei
2 "Ik ben naar het huis geweest."
Antwoord:Logisch, kennelijk kennen ze het huis allebei
3 "Ik heb de krant gelezen."
Antwoord: Welke krant bedoel je? "De krant" is een algemene term voor alle kranten.
4 "Ik heb het boek gelezen."
Antwoord::Logisch, kennelijk kennen ze het allebei
5 "Ik ben naar de huisarts gegaan."
Antwoord:Logisch, kennelijk kennen ze hem allebei
6 "Ik ging even naar de visboer."
Antwoord:Hier weet je niet wat de naam is van deze persoon, het gaat om het beroep
7 "Ik ben naar de politieman gegaan."
Antwoord:Logisch, kennelijk kennen ze hem allebei
8 "Ik ging vanmiddag naar de leraar."
Antwoord:Logisch, kennelijk kennen ze hem allebei
9 "Ik ging naar de receptioniste."
Antwoord:Hier weet je niet wat de naam is van deze persoon, het gaat om het beroep
10 "Ik ging naar de hartchirurg."
Antwoord:Hier weet je niet wat de naam is van deze man, het gaat om het beroep
5 Beantwoord bij elke zin de vraag of het voor jou duidelijk is wat jouw huisgenoot gedaan heeft. Belangrijk: zeg ook wat dat waarschijnlijk is. Bijvoorbeeld bij zin 1: waarvoor gaan mensen gewoonlijk naar de winkel? Bij zin 3: waarvoor lezen mensen de krant? Ga niet zoeken naar een mogelijke handeling of activiteit als het je niet meteen volkomen duidelijk is.
1 "Ik ging even naar de winkel."
Antwoord:iets kopen
2 "Ik ben naar het huis geweest."
Antwoord:onduidelijk
3 "Ik heb de krant gelezen."
Antwoord:de krant gelezen
4 "Ik heb het boek gelezen."
Antwoord:het boek gelezen
5 "Ik ben naar de huisarts gegaan."
Antwoord: iets laten checken, wat precies is onduidelijk
6 "Ik ging even naar de visboer."
Antwoord:vis kopen
7 "Ik ben naar de politieman gegaan."
Antwoord: niet helemaal duidelijk waarom
8 "Ik ging vanmiddag naar de leraar."
Antwoord:onduidelijk waarom,
9 "Ik ging naar de receptioniste."
Antwoord:onduidelijk waarom, wat doet een receptionist eigenlijk
10 "Ik ging naar de hartchirurg."
Antwoord:hart laten controleren
De theorie die ik probeer te testen is als volgt. Uitdrukkingen met een definiet lidwoord (in het Nederlands dus "de" en "het") hebben gewoonlijk de volgende eigenschappen:
1 Ze verwijzen naar 1 bepaald uniek individu/voorwerp/locatie.
2 Zowel de spreker als de luisteraar weten wie/wat dat is, meestal omdat het al eerder ter sprake is geweest.
Je raadt het misschien al: er is een groep uitdrukkingen met een definiet lidwoord die zich niet zo gedraagt. Deze groep wordt ook wel "weak definites" genoemd; ze zijn zogenaamd "zwak".
1 Ze verwijzen niet specifiek naar 1 bepaald individu/voorwerp/locatie.
2 Welk individu/voorwerp/locatie het is, is eigenlijk niet van belang om de zin te kunnen begrijpen.
3 Er is een bepaalde handeling verbonden aan dit individu/voorwerp/locatie.
6 Probeer de volgende woorden in te delen in bovenstaande categorieën. Met andere woorden, zijn ze gewoon of zwak? "Marie leest het boek" is een voorbeeld van gewoon. "Marie leest de krant" is een voorbeeld van zwak.
de dokter, de huisarts, de tandarts, de hartchirurg, de longarts, de neuroloog, de oncoloog, de slager, de visboer, de groenteboer, de slijter, de drogist, de loodgieter, de monteur, de elektriciën, de leraar, de politieman, de receptioniste, de baliemedewerker, de decaan
Gewoon:de huisarts, de tandarts, de leraar, de decaan
Zwak: de dokter, de hartchirurg, de longarts, de neuroloog, de oncoloog, de slager de visboer, de groenteboer, de slijter, de drogist, de loodgieter, de monteur, de elektriciën, de politieman de receptioniste, de baliemedewerker
7 Geef bij elk van de volgende zinnen aan of het mogelijk is dat er twee verschillende huisartsen bij betrokken zijn. Voor alle duidelijkheid: Marie en Kees zijn geen huisartsen.
1 Marie gaat naar de huisarts en Kees ook.
Antwoord: JA
2 Marie bezoekt de huisarts en Kees ook.
Antwoord:JA
3 Marie ziet de huisarts en Kees ook.
Antwoord:NEE
4 Marie kust de huisarts en Kees ook.
Antwoord:NEE
5 Marie slaat de huisarts en Kees ook.
Antwoord:NEE
6 Marie vermoordt de huisarts en Kees ook.
Antwoord:NEE
Dit was de vragenlijst. Bedankt voor je medewerking
quote:1 Vind jij dat er een duidelijk onderscheid bestaat tussen de zinnen aan de linkerkant en de zinnen aan de rechterkant? Je hoeft nog niet proberen te verklaren wat er anders is, maar zie je een betekenisverschil?
Marie gaat naar de winkel. Marie gaat naar het concert.
nee
Jan luistert naar de radio. Jan luistert naar de cd.
nee
Linda leest de krant. Linda leest het boek.
nee
Antwoord:
2 Als je de volgende zinnen ziet, valt je dan iets op? Let op het verschil tussen a en b.
1a Marie gaat naar de winkel en Kees ook.
1b Marie gaat naar het concert en Kees ook.
ja
2a Jan luistert naar de radio en Marjan ook.
2b Jan luistert naar de cd en Marjan ook.
nee
3a Linda leest de krant en Hilde ook.
3b Linda leest het boek en Hilde ook.
nee
Antwoord:
3 Bedenk bij elk van deze zinnen of het mogelijk is dat beide personen naar een andere gaan, bijvoorbeeld in zin 1a: is het mogelijk dat Marie en Kees niet naar dezelfde winkel gaan? Biedt de zin ruimte voor de interpretatie dat ze naar twee verschillende winkels gaan?
1a Marie gaat naar de winkel en Kees ook.
Antwoord: ja
1b Marie gaat naar het concert en Kees ook.
Antwoord: nee
2a Jan luistert naar de radio en Marjan ook.
Antwoord: ja
2b Jan luistert naar de cd en Marjan ook.
Antwoord: nee
3a Linda leest de krant en Hilde ook.
Antwoord: ja
3b Linda leest het boek en Hilde ook.
Antwoord: nee
4 Stel je voor dat een huisgenoot van je (of je partner of kind, etc.) thuis komt. Je vraagt wat die persoon vanmiddag gedaan heeft. Vervolgens zegt die persoon een van onderstaande zinnen. Beantwoord voor elke zin de volgende vraag: klinkt dat logisch/begrijpelijk of is je reactie: "Wie/welk(e) ... bedoel je?"
1 "Ik ging even naar de winkel."
Antwoord: ja
2 "Ik ben naar het huis geweest."
Antwoord: Welk huis? Ligt aan de context waarin dat gezegd wordt.
3 "Ik heb de krant gelezen."
Antwoord: ja
4 "Ik heb het boek gelezen."
Antwoord: context? Als ik haar gisteren een boek cadeau gegeven heb ofzo
5 "Ik ben naar de huisarts gegaan."
Antwoord: ja
6 "Ik ging even naar de visboer."
Antwoord: ja
7 "Ik ben naar de politieman gegaan."
Antwoord: huh?
8 "Ik ging vanmiddag naar de leraar."
Antwoord: huh
9 "Ik ging naar de receptioniste."
Antwoord: huh
10 "Ik ging naar de hartchirurg."
Antwoord: oke
5 Beantwoord bij elke zin de vraag of het voor jou duidelijk is wat jouw huisgenoot gedaan heeft. Belangrijk: zeg ook wat dat waarschijnlijk is. Bijvoorbeeld bij zin 1: waarvoor gaan mensen gewoonlijk naar de winkel? Bij zin 3: waarvoor lezen mensen de krant? Ga niet zoeken naar een mogelijke handeling of activiteit als het je niet meteen volkomen duidelijk is.
1 "Ik ging even naar de winkel."
Antwoord: De boodschappen waren op ofzo
2 "Ik ben naar het huis geweest."
Antwoord: Tenzij er in onze context een huis is
3 "Ik heb de krant gelezen."
Antwoord: Die heeft dus de krant open gedaan en artikelen die haar interessant of belangrijk leken gelezen en heeft een beeld van het nieuws
4 "Ik heb het boek gelezen."
Antwoord: Als ik haar gisteren een boek cadeau gaf heeft ze dat uitgelezen, anders zou ik vragen Welk boek?
5 "Ik ben naar de huisarts gegaan."
Antwoord: Dat dus, ze is naar de huisarts gegaan en heeft over haar symptonen verteld en misschien een diagnose meegekregen.
6 "Ik ging even naar de visboer."
Antwoord: Ze heeft een vis bij de visboer gekocht.
7 "Ik ben naar de politieman gegaan."
Antwoord: Als ze vreemdgegaan is, wordt ik boos, als er een inbraak geweest is, zal ze aangifte gedaan hebben bij een door ons bekende politieman, maar blijft raar klinken.
8 "Ik ging vanmiddag naar de leraar."
Antwoord: Daar zal ze wel een afspraak mee hebben om over ons kind ofzo te praten als we er een zouden hebben.
9 "Ik ging naar de receptioniste."
Antwoord: Nee, slaat nergens op
10 "Ik ging naar de hartchirurg."
Antwoord: Hetzelfde iets als ik ga naar de huisarts.
De theorie die ik probeer te testen is als volgt. Uitdrukkingen met een definiet lidwoord (in het Nederlands dus "de" en "het") hebben gewoonlijk de volgende eigenschappen:
1 Ze verwijzen naar 1 bepaald uniek individu/voorwerp/locatie.
2 Zowel de spreker als de luisteraar weten wie/wat dat is, meestal omdat het al eerder ter sprake is geweest.
Je raadt het misschien al: er is een groep uitdrukkingen met een definiet lidwoord die zich niet zo gedraagt. Deze groep wordt ook wel "weak definites" genoemd; ze zijn zogenaamd "zwak".
1 Ze verwijzen niet specifiek naar 1 bepaald individu/voorwerp/locatie.
2 Welk individu/voorwerp/locatie het is, is eigenlijk niet van belang om de zin te kunnen begrijpen.
3 Er is een bepaalde handeling verbonden aan dit individu/voorwerp/locatie.
6 Probeer de volgende woorden in te delen in bovenstaande categorieën. Met andere woorden, zijn ze gewoon of zwak? "Marie leest het boek" is een voorbeeld van gewoon. "Marie leest de krant" is een voorbeeld van zwak.
Gewoon: -
Zwak: de dokter, de huisarts, de tandarts, de hartchirurg, de longarts, de neuroloog, de oncoloog, de slager, de visboer, de groenteboer, de slijter, de drogist, de loodgieter, de monteur, de elektriciën, de leraar, de politieman, de receptioniste, de baliemedewerker, de decaan
7 Geef bij elk van de volgende zinnen aan of het mogelijk is dat er twee verschillende huisartsen bij betrokken zijn. Voor alle duidelijkheid: Marie en Kees zijn geen huisartsen.
1 Marie gaat naar de huisarts en Kees ook.
Antwoord: ja
2 Marie bezoekt de huisarts en Kees ook.
Antwoord: nee
3 Marie ziet de huisarts en Kees ook.
Antwoord: nee
4 Marie kust de huisarts en Kees ook.
Antwoord: nee en Kees is homo
5 Marie slaat de huisarts en Kees ook.
Antwoord: nee
6 Marie vermoordt de huisarts en Kees ook.
Antwoord: Zeg je in beide gevallen anders en is geen volgbare zin
Zou je misschien ook de rest van de vragenlijst willen invullen?quote:Op vrijdag 10 april 2009 21:36 schreef Sport_Life het volgende:
[..]
Niet mee eens, ik zou bij alles "ja" invullen, naar mijn idee zijn er altijd 2 huisartesen mogelijk.
ja.quote:Op woensdag 8 april 2009 11:42 schreef Black_Tulip het volgende:
1 Vind jij dat er een duidelijk onderscheid bestaat tussen de zinnen aan de linkerkant en de zinnen aan de rechterkant? Je hoeft nog niet proberen te verklaren wat er anders is, maar zie je een betekenisverschil?
Marie gaat naar de winkel. Marie gaat naar het concert.
Jan luistert naar de radio. Jan luistert naar de cd.
Linda leest de krant. Linda leest het boek.
ja.quote:2 Als je de volgende zinnen ziet, valt je dan iets op? Let op het verschil tussen a en b.
1a Marie gaat naar de winkel en Kees ook.
1b Marie gaat naar het concert en Kees ook.
2a Jan luistert naar de radio en Marjan ook.
2b Jan luistert naar de cd en Marjan ook.
3a Linda leest de krant en Hilde ook.
3b Linda leest het boek en Hilde ook.
quote:3 Bedenk bij elk van deze zinnen of het mogelijk is dat beide personen naar een andere gaan, bijvoorbeeld in zin 1a: is het mogelijk dat Marie en Kees niet naar dezelfde winkel gaan? Biedt de zin ruimte voor de interpretatie dat ze naar twee verschillende winkels gaan?
1a Marie gaat naar de winkel en Kees ook. Ja
1b Marie gaat naar het concert en Kees ook. Nee
2a Jan luistert naar de radio en Marjan ook. Ja
2b Jan luistert naar de cd en Marjan ook. Nee
3a Linda leest de krant en Hilde ook. Ja
3b Linda leest het boek en Hilde ook. Nee
4 Stel je voor dat een huisgenoot van je (of je partner of kind, etc.) thuis komt. Je vraagt wat die persoon vanmiddag gedaan heeft. Vervolgens zegt die persoon een van onderstaande zinnen. Beantwoord voor elke zin de volgende vraag: klinkt dat logisch/begrijpelijk of is je reactie: "Wie/welk(e) ... bedoel je?"
1 "Ik ging even naar de winkel."
Antwoord: Logisch
2 "Ik ben naar het huis geweest."
Antwoord: Welk huis?
3 "Ik heb de krant gelezen."
Antwoord: Logisch
4 "Ik heb het boek gelezen."
Antwoord: Welk boek?
5 "Ik ben naar de huisarts gegaan."
Antwoord: Logisch
6 "Ik ging even naar de visboer."
Antwoord: Logisch
7 "Ik ben naar de politieman gegaan."
Antwoord: Welke?
8 "Ik ging vanmiddag naar de leraar."
Antwoord: Welke?
9 "Ik ging naar de receptioniste."
Antwoord: Welke?
10 "Ik ging naar de hartchirurg."
Antwoord: Logisch
5 Beantwoord bij elke zin de vraag of het voor jou duidelijk is wat jouw huisgenoot gedaan heeft. Belangrijk: zeg ook wat dat waarschijnlijk is. Bijvoorbeeld bij zin 1: waarvoor gaan mensen gewoonlijk naar de winkel? Bij zin 3: waarvoor lezen mensen de krant? Ga niet zoeken naar een mogelijke handeling of activiteit als het je niet meteen volkomen duidelijk is.
1 "Ik ging even naar de winkel."
Antwoord: Die heeft iets gekocht
2 "Ik ben naar het huis geweest."
Antwoord: Niet duidelijk, tenzij er een geschiedenis aan vast zit (diegene wilde een huis kopen oid).
3 "Ik heb de krant gelezen."
Antwoord: Had niks te doen/wilde op de hoogte zijn, dus las de krant.
4 "Ik heb het boek gelezen."
Antwoord: Op zich duidelijk, een boek lezen. Maar als 'ie "het" boek zegt, lijkt het of er verwezen wordt naar een eerder genoemd boek.
5 "Ik ben naar de huisarts gegaan."
Antwoord: Duidelijk, je hebt maar 1 huisarts, dus hij had een klacht en ging ermee naar de dokter.
6 "Ik ging even naar de visboer."
Antwoord: Ging vis halen
7 "Ik ben naar de politieman gegaan."
Antwoord: Geen idee wat 'ie daar heeft gedaan
8 "Ik ging vanmiddag naar de leraar."
Antwoord: Ook geen idee
9 "Ik ging naar de receptioniste."
Antwoord: Weer geen idee
10 "Ik ging naar de hartchirurg."
Antwoord: Wel een reden om bezorgd te informeren waarom, maar ik zou me niet afvragen welke hartchirurg.
De theorie die ik probeer te testen is als volgt. Uitdrukkingen met een definiet lidwoord (in het Nederlands dus "de" en "het") hebben gewoonlijk de volgende eigenschappen:
1 Ze verwijzen naar 1 bepaald uniek individu/voorwerp/locatie.
2 Zowel de spreker als de luisteraar weten wie/wat dat is, meestal omdat het al eerder ter sprake is geweest.
Je raadt het misschien al: er is een groep uitdrukkingen met een definiet lidwoord die zich niet zo gedraagt. Deze groep wordt ook wel "weak definites" genoemd; ze zijn zogenaamd "zwak".
1 Ze verwijzen niet specifiek naar 1 bepaald individu/voorwerp/locatie.
2 Welk individu/voorwerp/locatie het is, is eigenlijk niet van belang om de zin te kunnen begrijpen.
3 Er is een bepaalde handeling verbonden aan dit individu/voorwerp/locatie.
6 Probeer de volgende woorden in te delen in bovenstaande categorieën. Met andere woorden, zijn ze gewoon of zwak? "Marie leest het boek" is een voorbeeld van gewoon. "Marie leest de krant" is een voorbeeld van zwak.
de dokter, de huisarts, de tandarts, de hartchirurg, de longarts, de neuroloog, de oncoloog, de slager, de visboer, de groenteboer, de slijter, de drogist, de loodgieter, de monteur, de elektriciën, de leraar, de politieman, de receptioniste, de baliemedewerker, de decaan
Gewoon: politieman, baliemedewerker
Zwak: dokter, huisarts, tandarts, hartchirurg, longarts, neuroloog, oncoloog, slager, visboer, groenteboer, slijter, drogist, loodgieter, monteur, elektricien, decaan, receptioniste, leraar
Wel lastig, volgens mij hangt het heel erg van de context af of een uitdrukking zwak is of niet.
7 Geef bij elk van de volgende zinnen aan of het mogelijk is dat er twee verschillende huisartsen bij betrokken zijn. Voor alle duidelijkheid: Marie en Kees zijn geen huisartsen.
1 Marie gaat naar de huisarts en Kees ook.
Antwoord: ja
2 Marie bezoekt de huisarts en Kees ook.
Antwoord: ja
3 Marie ziet de huisarts en Kees ook.
Antwoord: nee
4 Marie kust de huisarts en Kees ook.
Antwoord: nee
5 Marie slaat de huisarts en Kees ook.
Antwoord: nee
6 Marie vermoordt de huisarts en Kees ook.
Antwoord: nee
Dit was de vragenlijst. Bedankt voor je medewerking
quote:Op zaterdag 11 april 2009 10:24 schreef Hondenbrokken het volgende:
4 Marie kust de huisarts en Kees ook.
Antwoord: nee en Kees is homo
Toen ik de theorie las begreep ik een beetje waar je heen wilde gaan, en naar mijn idee is de theorie niet juist. Tenminste, meestal in de spreektaal wel, maar je kunt het ook anders interpreteren en daar zit hem juist de kneep denk ikquote:Op maandag 13 april 2009 17:20 schreef Black_Tulip het volgende:
[..]
Zou je misschien ook de rest van de vragenlijst willen invullen?
quote:Op woensdag 8 april 2009 11:42 schreef Black_Tulip het volgende:
Voor mijn studie taalwetenschap moet ik een paper schrijven. Het gaat over semantiek. Semantiek is betekenisleer. Het gaat over wat woorden en vooral zinnen betekenen. Ik had een leuk onderwerp voor mijn paper, maar toen ik alvast wat dingen begon na te vragen, bleek dat de oordelen die er werden gegeven niet overeenkwamen met de achterliggende theorie. Mijn doel is om erachter te komen of er inderdaad haken en ogen zijn aan de theorie. Hiervoor heb ik jullie mening nodig. De enige voorwaarde is dat je Nederlands als moedertaal hebt. Iedereen kan meedoen. Het maakt niet uit of je iets van taalwetenschap weet of niet of dat je jezelf taalgevoelig vindt of niet. Het is geen test; als jullie oordelen niet stroken met de theorie, moet de theorie het raam uit.
Ik heb van GlowMouse toestemming gekregen voor dit topic.
Ik stel hieronder een aantal vragen. Als je deze vragenlijst wil invullen, quote dan deze post en geef na iedere vraag die je leest gelijk antwoord. Let op de vetgedrukte woorden en met name de betekenis van het lidwoord (de of het). Bij vraag 1 t/m 4 en 7 is een simpel ja of nee voldoende, een wat uitgebreider antwoord mag ook. Geef bij vraag 5 alsjeblieft uitgebreider antwoord. Geef instinctief antwoord; denk dus niet te lang na.
1 Vind jij dat er een duidelijk onderscheid bestaat tussen de zinnen aan de linkerkant en de zinnen aan de rechterkant? Je hoeft nog niet proberen te verklaren wat er anders is, maar zie je een betekenisverschil?
Marie gaat naar de winkel. Marie gaat naar het concert.
Jan luistert naar de radio. Jan luistert naar de cd.
Linda leest de krant. Linda leest het boek.
Antwoord: Nee
2 Als je de volgende zinnen ziet, valt je dan iets op? Let op het verschil tussen a en b.
1a Marie gaat naar de winkel en Kees ook.
1b Marie gaat naar het concert en Kees ook.
2a Jan luistert naar de radio en Marjan ook.
2b Jan luistert naar de cd en Marjan ook.
3a Linda leest de krant en Hilde ook.
3b Linda leest het boek en Hilde ook.
Antwoord: Nee
3 Bedenk bij elk van deze zinnen of het mogelijk is dat beide personen naar een andere gaan, bijvoorbeeld in zin 1a: is het mogelijk dat Marie en Kees niet naar dezelfde winkel gaan? Biedt de zin ruimte voor de interpretatie dat ze naar twee verschillende winkels gaan?
1a Marie gaat naar de winkel en Kees ook.
Antwoord: Nee
1b Marie gaat naar het concert en Kees ook.
Antwoord: Nee
2a Jan luistert naar de radio en Marjan ook.
Antwoord: Ja
2b Jan luistert naar de cd en Marjan ook.
Antwoord: Nee
3a Linda leest de krant en Hilde ook.
Antwoord: Ja
3b Linda leest het boek en Hilde ook.
Antwoord: Nee
4 Stel je voor dat een huisgenoot van je (of je partner of kind, etc.) thuis komt. Je vraagt wat die persoon vanmiddag gedaan heeft. Vervolgens zegt die persoon een van onderstaande zinnen. Beantwoord voor elke zin de volgende vraag: klinkt dat logisch/begrijpelijk of is je reactie: "Wie/welk(e) ... bedoel je?"
1 "Ik ging even naar de winkel."
Antwoord: Ja
2 "Ik ben naar het huis geweest."
Antwoord: Nee
3 "Ik heb de krant gelezen."
Antwoord: Ja
4 "Ik heb het boek gelezen."
Antwoord: Nee
5 "Ik ben naar de huisarts gegaan."
Antwoord: Ja
6 "Ik ging even naar de visboer."
Antwoord: Ja
7 "Ik ben naar de politieman gegaan."
Antwoord: Nee
8 "Ik ging vanmiddag naar de leraar."
Antwoord: Nee
9 "Ik ging naar de receptioniste."
Antwoord: Nee
10 "Ik ging naar de hartchirurg."
Antwoord: Nee
5 Beantwoord bij elke zin de vraag of het voor jou duidelijk is wat jouw huisgenoot gedaan heeft. Belangrijk: zeg ook wat dat waarschijnlijk is. Bijvoorbeeld bij zin 1: waarvoor gaan mensen gewoonlijk naar de winkel? Bij zin 3: waarvoor lezen mensen de krant? Ga niet zoeken naar een mogelijke handeling of activiteit als het je niet meteen volkomen duidelijk is.
1 "Ik ging even naar de winkel."
Antwoord: Boodschappen doen
2 "Ik ben naar het huis geweest."
Antwoord: Kijken voor kopen
3 "Ik heb de krant gelezen."
Antwoord: Nieuws bekijken
4 "Ik heb het boek gelezen."
Antwoord: ? Welk boek
5 "Ik ben naar de huisarts gegaan."
Antwoord: Klacht oplossen
6 "Ik ging even naar de visboer."
Antwoord: Vis kopen
7 "Ik ben naar de politieman gegaan."
Antwoord: Aangifte doen
8 "Ik ging vanmiddag naar de leraar."
Antwoord: ? waarvoor?
9 "Ik ging naar de receptioniste."
Antwoord: ? Waarvoor?
10 "Ik ging naar de hartchirurg."
Antwoord: Hartoperatie voorbereiden
De theorie die ik probeer te testen is als volgt. Uitdrukkingen met een definiet lidwoord (in het Nederlands dus "de" en "het") hebben gewoonlijk de volgende eigenschappen:
1 Ze verwijzen naar 1 bepaald uniek individu/voorwerp/locatie.
2 Zowel de spreker als de luisteraar weten wie/wat dat is, meestal omdat het al eerder ter sprake is geweest.
Je raadt het misschien al: er is een groep uitdrukkingen met een definiet lidwoord die zich niet zo gedraagt. Deze groep wordt ook wel "weak definites" genoemd; ze zijn zogenaamd "zwak".
1 Ze verwijzen niet specifiek naar 1 bepaald individu/voorwerp/locatie.
2 Welk individu/voorwerp/locatie het is, is eigenlijk niet van belang om de zin te kunnen begrijpen.
3 Er is een bepaalde handeling verbonden aan dit individu/voorwerp/locatie.
6 Probeer de volgende woorden in te delen in bovenstaande categorieën. Met andere woorden, zijn ze gewoon of zwak? "Marie leest het boek" is een voorbeeld van gewoon. "Marie leest de krant" is een voorbeeld van zwak.
de dokter, de huisarts, de tandarts, de hartchirurg, de longarts, de neuroloog, de oncoloog, de slager, de visboer, de groenteboer, de slijter, de drogist, de loodgieter, de monteur, de elektriciën, de leraar, de politieman, de receptioniste, de baliemedewerker, de decaan
Gewoon: de hartchirurg, de longarts, de neuroloog, de oncoloog, de monteur, de leraar, de politieman, de receptioniste, de baliemedewerker
Zwak: de dokter, de huisarts, de tandarts, de slager, de visboer, de groenteboer, de slijter, de drogist, de loodgieter, de elektriciën, de decaan
7 Geef bij elk van de volgende zinnen aan of het mogelijk is dat er twee verschillende huisartsen bij betrokken zijn. Voor alle duidelijkheid: Marie en Kees zijn geen huisartsen.
1 Marie gaat naar de huisarts en Kees ook.
Antwoord: Nee
2 Marie bezoekt de huisarts en Kees ook.
Antwoord: Nee
3 Marie ziet de huisarts en Kees ook.
Antwoord: Nee
4 Marie kust de huisarts en Kees ook.
Antwoord: Nee
5 Marie slaat de huisarts en Kees ook.
Antwoord: Ja
6 Marie vermoordt de huisarts en Kees ook.
Antwoord: Ja
Dit was de vragenlijst. Bedankt voor je medewerking
Nou nee, want ik wil weten wat de uitslag van je onderzoekje is.quote:Op zaterdag 18 april 2009 05:19 schreef Black_Tulip het volgende:
Bedankt voor de reacties iedereen. De reacties zijn verwerkt en dit topic kan op slot.
quote:Op woensdag 8 april 2009 11:42 schreef Black_Tulip het volgende:
Ik stel hieronder een aantal vragen. Als je deze vragenlijst wil invullen, quote dan deze post en geef na iedere vraag die je leest gelijk antwoord. Let op de vetgedrukte woorden en met name de betekenis van het lidwoord (de of het). Bij vraag 1 t/m 4 en 7 is een simpel ja of nee voldoende, een wat uitgebreider antwoord mag ook. Geef bij vraag 5 alsjeblieft uitgebreider antwoord. Geef instinctief antwoord; denk dus niet te lang na.
1 Vind jij dat er een duidelijk onderscheid bestaat tussen de zinnen aan de linkerkant en de zinnen aan de rechterkant? Je hoeft nog niet proberen te verklaren wat er anders is, maar zie je een betekenisverschil?
Marie gaat naar de winkel. Marie gaat naar het concert.
Jan luistert naar de radio. Jan luistert naar de cd.
Linda leest de krant. Linda leest het boek.
Antwoord:
niet bij de 1e, wel de 2e en 3e
2 Als je de volgende zinnen ziet, valt je dan iets op? Let op het verschil tussen a en b.
1a Marie gaat naar de winkel en Kees ook.
1b Marie gaat naar het concert en Kees ook.
2a Jan luistert naar de radio en Marjan ook.
2b Jan luistert naar de cd en Marjan ook.
3a Linda leest de krant en Hilde ook.
3b Linda leest het boek en Hilde ook.
Antwoord:
nee (eigenlijk kan ik het niet goed beoordelen omdat ik weet waar je heen wil..)
3 Bedenk bij elk van deze zinnen of het mogelijk is dat beide personen naar een andere gaan, bijvoorbeeld in zin 1a: is het mogelijk dat Marie en Kees niet naar dezelfde winkel gaan? Biedt de zin ruimte voor de interpretatie dat ze naar twee verschillende winkels gaan?
1a Marie gaat naar de winkel en Kees ook.
Antwoord: ja
1b Marie gaat naar het concert en Kees ook.
Antwoord: nee
2a Jan luistert naar de radio en Marjan ook.
Antwoord:ja
2b Jan luistert naar de cd en Marjan ook.
Antwoord: nee
3a Linda leest de krant en Hilde ook.
Antwoord: ja
3b Linda leest het boek en Hilde ook.
Antwoord: nee
4 Stel je voor dat een huisgenoot van je (of je partner of kind, etc.) thuis komt. Je vraagt wat die persoon vanmiddag gedaan heeft. Vervolgens zegt die persoon een van onderstaande zinnen. Beantwoord voor elke zin de volgende vraag: klinkt dat logisch/begrijpelijk of is je reactie: "Wie/welk(e) ... bedoel je?"
1 "Ik ging even naar de winkel."
Antwoord: duidelijk
2 "Ik ben naar het huis geweest."
Antwoord: welk huis
3 "Ik heb de krant gelezen."
Antwoord: duidelijk
4 "Ik heb het boek gelezen."
Antwoord: welk boek
5 "Ik ben naar de huisarts gegaan."
Antwoord: duidelijk
6 "Ik ging even naar de visboer."
Antwoord: duidelijk
7 "Ik ben naar de politieman gegaan."
Antwoord: welke
8 "Ik ging vanmiddag naar de leraar."
Antwoord: welke (dit zeg je toch niet?)
9 "Ik ging naar de receptioniste."
Antwoord: ligt aan context. duidelijk
10 "Ik ging naar de hartchirurg."
Antwoord: duidelijk
5 Beantwoord bij elke zin de vraag of het voor jou duidelijk is wat jouw huisgenoot gedaan heeft. Belangrijk: zeg ook wat dat waarschijnlijk is. Bijvoorbeeld bij zin 1: waarvoor gaan mensen gewoonlijk naar de winkel? Bij zin 3: waarvoor lezen mensen de krant? Ga niet zoeken naar een mogelijke handeling of activiteit als het je niet meteen volkomen duidelijk is.
1 "Ik ging even naar de winkel."
Antwoord: duidelijk, welke weinkel dan ook
2 "Ik ben naar het huis geweest."
Antwoord:onduidelijk
3 "Ik heb de krant gelezen."
Antwoord: duidelijk, welke krant dan ook
4 "Ik heb het boek gelezen."
Antwoord: onduidelijk
5 "Ik ben naar de huisarts gegaan."
Antwoord: duidelijk, welke huisarts dan ook
6 "Ik ging even naar de visboer."
Antwoord: duidelijk, welke visboer dan ook
7 "Ik ben naar de politieman gegaan."
Antwoord: onduidelijk
8 "Ik ging vanmiddag naar de leraar."
Antwoord: onduidelijk
9 "Ik ging naar de receptioniste."
Antwoord: alleen duidelijk in context van verhaal over school/dokter, anders onduidelijk.
10 "Ik ging naar de hartchirurg."
Antwoord: duidelijk, wlke hartchirurg dan ook
De theorie die ik probeer te testen is als volgt. Uitdrukkingen met een definiet lidwoord (in het Nederlands dus "de" en "het") hebben gewoonlijk de volgende eigenschappen:
1 Ze verwijzen naar 1 bepaald uniek individu/voorwerp/locatie.
2 Zowel de spreker als de luisteraar weten wie/wat dat is, meestal omdat het al eerder ter sprake is geweest.
Je raadt het misschien al: er is een groep uitdrukkingen met een definiet lidwoord die zich niet zo gedraagt. Deze groep wordt ook wel "weak definites" genoemd; ze zijn zogenaamd "zwak".
1 Ze verwijzen niet specifiek naar 1 bepaald individu/voorwerp/locatie.
2 Welk individu/voorwerp/locatie het is, is eigenlijk niet van belang om de zin te kunnen begrijpen.
3 Er is een bepaalde handeling verbonden aan dit individu/voorwerp/locatie.
6 Probeer de volgende woorden in te delen in bovenstaande categorieën. Met andere woorden, zijn ze gewoon of zwak? "Marie leest het boek" is een voorbeeld van gewoon. "Marie leest de krant" is een voorbeeld van zwak.
de dokter, de huisarts, de tandarts, de hartchirurg, de longarts, de neuroloog, de oncoloog, de slager, de visboer, de groenteboer, de slijter, de drogist, de loodgieter, de monteur, de elektriciën, de leraar, de politieman, de receptioniste, de baliemedewerker, de decaan
Gewoon: receptioniste, baliemedewerker, decaan
Zwak: dokter, huisarts, tandarts, hartchirurg, longarys, neuroloog, oncoloog, dslager, visboer, groenyeboer, slijter, drogist, loodgieter, onteur, elektricien, lerar, politieman
7 Geef bij elk van de volgende zinnen aan of het mogelijk is dat er twee verschillende huisartsen bij betrokken zijn. Voor alle duidelijkheid: Marie en Kees zijn geen huisartsen.
1 Marie gaat naar de huisarts en Kees ook.
Antwoord: ja
2 Marie bezoekt de huisarts en Kees ook.
Antwoord: nee
3 Marie ziet de huisarts en Kees ook.
Antwoord: nee (tenzij iemand zien in de zin van iemand regelmatig bezoeken, dan ja)
4 Marie kust de huisarts en Kees ook.
Antwoord: nee (tenzij algemene opmerking dat marie vaker huisarts kust)
5 Marie slaat de huisarts en Kees ook.
Antwoord: idem
6 Marie vermoordt de huisarts en Kees ook.
Antwoord: nee
Dit was de vragenlijst. Bedankt voor je medewerking
lolquote:Op zaterdag 18 april 2009 05:19 schreef Black_Tulip het volgende:
Bedankt voor de reacties iedereen. De reacties zijn verwerkt en dit topic kan op slot.
quote:Op woensdag 8 april 2009 11:42 schreef Black_Tulip het volgende:
1 Vind jij dat er een duidelijk onderscheid bestaat tussen de zinnen aan de linkerkant en de zinnen aan de rechterkant? Je hoeft nog niet proberen te verklaren wat er anders is, maar zie je een betekenisverschil?
Marie gaat naar de winkel. Marie gaat naar het concert.
Jan luistert naar de radio. Jan luistert naar de cd.
Linda leest de krant. Linda leest het boek.
Antwoord:
1:ja
2:ja
3:ja
2 Als je de volgende zinnen ziet, valt je dan iets op? Let op het verschil tussen a en b.
1a Marie gaat naar de winkel en Kees ook.
1b Marie gaat naar het concert en Kees ook.
2a Jan luistert naar de radio en Marjan ook.
2b Jan luistert naar de cd en Marjan ook.
3a Linda leest de krant en Hilde ook.
3b Linda leest het boek en Hilde ook.
Antwoord:
1:ja
2:ja
3:ja
3 Bedenk bij elk van deze zinnen of het mogelijk is dat beide personen naar een andere gaan, bijvoorbeeld in zin 1a: is het mogelijk dat Marie en Kees niet naar dezelfde winkel gaan? Biedt de zin ruimte voor de interpretatie dat ze naar twee verschillende winkels gaan?
1a Marie gaat naar de winkel en Kees ook.
Antwoord:nee (wel als een winkel was)
1b Marie gaat naar het concert en Kees ook.
Antwoord: nee
2a Jan luistert naar de radio en Marjan ook.
Antwoord: ja
2b Jan luistert naar de cd en Marjan ook.
Antwoord:ja
3a Linda leest de krant en Hilde ook.
Antwoord:ja
3b Linda leest het boek en Hilde ook.
Antwoord:ja
4 Stel je voor dat een huisgenoot van je (of je partner of kind, etc.) thuis komt. Je vraagt wat die persoon vanmiddag gedaan heeft. Vervolgens zegt die persoon een van onderstaande zinnen. Beantwoord voor elke zin de volgende vraag: klinkt dat logisch/begrijpelijk of is je reactie: "Wie/welk(e) ... bedoel je?"
1 "Ik ging even naar de winkel."
Antwoord: begrijpelijk
2 "Ik ben naar het huis geweest."
Antwoord: welke bedoel je
3 "Ik heb de krant gelezen."
Antwoord: begrijpelijk (krant die het huishouden heeft)
4 "Ik heb het boek gelezen."
Antwoord: begrijpelijk (verwijst naar eerder gesprek)
5 "Ik ben naar de huisarts gegaan."
Antwoord:begrijpelijk (huisarts van gezin ken je toch wel)
6 "Ik ging even naar de visboer."
Antwoord: begrijpelijk
7 "Ik ben naar de politieman gegaan."
Antwoord: wie bedoel je?
8 "Ik ging vanmiddag naar de leraar."
Antwoord:welke bedoel je?
9 "Ik ging naar de receptioniste."
Antwoord: welke bedoel je?
10 "Ik ging naar de hartchirurg."
Antwoord: welke bedoel je?
5 Beantwoord bij elke zin de vraag of het voor jou duidelijk is wat jouw huisgenoot gedaan heeft. Belangrijk: zeg ook wat dat waarschijnlijk is. Bijvoorbeeld bij zin 1: waarvoor gaan mensen gewoonlijk naar de winkel? Bij zin 3: waarvoor lezen mensen de krant? Ga niet zoeken naar een mogelijke handeling of activiteit als het je niet meteen volkomen duidelijk is.
1 "Ik ging even naar de winkel."
Antwoord:ja, de supermarkt
2 "Ik ben naar het huis geweest."
Antwoord: nee
3 "Ik heb de krant gelezen."
Antwoord: ja, de krant die hij altijd leest
4 "Ik heb het boek gelezen."
Antwoord:ja, het boek waarvan hij eerder had gezegd dat hij het aan het lezen was
5 "Ik ben naar de huisarts gegaan."
Antwoord:ja, zijn huisarts
6 "Ik ging even naar de visboer."
Antwoord: ja, de visboer waar hij altijd naartoe gaat
7 "Ik ben naar de politieman gegaan."
Antwoord: nee
8 "Ik ging vanmiddag naar de leraar."
Antwoord:nee
9 "Ik ging naar de receptioniste."
Antwoord:nee
10 "Ik ging naar de hartchirurg."
Antwoord:nee
De theorie die ik probeer te testen is als volgt. Uitdrukkingen met een definiet lidwoord (in het Nederlands dus "de" en "het") hebben gewoonlijk de volgende eigenschappen:
1 Ze verwijzen naar 1 bepaald uniek individu/voorwerp/locatie.
2 Zowel de spreker als de luisteraar weten wie/wat dat is, meestal omdat het al eerder ter sprake is geweest.
Je raadt het misschien al: er is een groep uitdrukkingen met een definiet lidwoord die zich niet zo gedraagt. Deze groep wordt ook wel "weak definites" genoemd; ze zijn zogenaamd "zwak".
1 Ze verwijzen niet specifiek naar 1 bepaald individu/voorwerp/locatie.
2 Welk individu/voorwerp/locatie het is, is eigenlijk niet van belang om de zin te kunnen begrijpen.
3 Er is een bepaalde handeling verbonden aan dit individu/voorwerp/locatie.
6 Probeer de volgende woorden in te delen in bovenstaande categorieën. Met andere woorden, zijn ze gewoon of zwak? "Marie leest het boek" is een voorbeeld van gewoon. "Marie leest de krant" is een voorbeeld van zwak.
Gewoon:de dokter, de huisarts, de tandarts, de slager, de visboer, de groenteboer, de slijter, de drogist, de loodgieter, de monteur, de elektriciënr, de decaan
Zwak:de hartchirurg, de longarts, de neuroloog, de oncoloog, de leraar, de politieman, de receptioniste, de baliemedewerke
7 Geef bij elk van de volgende zinnen aan of het mogelijk is dat er twee verschillende huisartsen bij betrokken zijn. Voor alle duidelijkheid: Marie en Kees zijn geen huisartsen.
1 Marie gaat naar de huisarts en Kees ook.
Antwoord:ja
2 Marie bezoekt de huisarts en Kees ook.
Antwoord:ja
3 Marie ziet de huisarts en Kees ook.
Antwoord:nee
4 Marie kust de huisarts en Kees ook.
Antwoord:nee
5 Marie slaat de huisarts en Kees ook.
Antwoord:nee
6 Marie vermoordt de huisarts en Kees ook.
Antwoord:ja
Dit was de vragenlijst. Bedankt voor je medewerking
Probeer het eerst te snappen voordat je iets roept...quote:
quote:Op zaterdag 18 april 2009 05:20 schreef Black_Tulip het volgende:Van mij mag dit topic op slot: Wat vinden jullie hiervan? Ik heb niet meer reacties nodig.
Hoezo is dat treurig? Ik dacht dat dat de gangbare gang van zaken was als een topic geen nut meer heeft? Ik wilde hem op slot hebben om te voorkomen dat mensen hun kostbare tijd zouden verspillen aan het invullen van een vragenlijst als dat zinloos is. Zoals je ziet, hebben twee mensen dat al gedaan.quote:Op zaterdag 18 april 2009 12:32 schreef RobertoCarlos het volgende:
Beetje treurig trouwens van TS om in een ander topic te gaan vragen of dit topic dicht kan.....
[SES FB] Meld nakijkfouten om een hoger cijfer te krijgen
[..]
Mooi! Ik ben benieuwd naar de resultatenquote:Op zaterdag 18 april 2009 16:25 schreef Black_Tulip het volgende:
Dat is prima. Kunnen jullie dan wel de OP wijzigen om te voorkomen dat meer mensen de vragenlijst invullen?
Het paper is overigens nog niet af en dat gaat nog even duren. Ik heb wel al de Nederlandse resultaten verwerkt.
Dank jequote:Op vrijdag 8 mei 2009 14:23 schreef RobertoCarlos het volgende:
Interessant om te lezen, en gefeli met het cijfer (toch?)
Dat zou kunnen, maar om het echt hard te maken moet je dan ook kijken naar weak definites in talen in hele andere culturen.quote:En dan gelijk maar een stelling, want volgens mij zijn de weak definites cultureel bepaalt. Ze zeggen immers iets over wat men in de maatschappij als algemeen ziet, dus iets wat de persoon (bijv de dokter) of het ding (radio, etc) overstijgt. Iets wat meer een begrip is in de maatschappij dus.
Je zult dus (denk ik, hoop ik) uit onderzoek in westerse landen zien dat de afwijkingen van WD's onderling heel klein zijn of het moet zijn dat de taal wezenlijk anders in elkaar zit.
Het meisje kwam met "hört Radio" en "liest Zeitung", maar "besucht den Artz".quote:Dat van dat Duits vind ik trouwens maar raar en herken ik eigenlijk niet. 'Es stand in Zeitung" ?, heb ik nog nooit gehoord (zegt cker niet alles tuurlijk)
Graag gedaan hoorquote:Anyway. leuk om eens een kijkje in de taalwetenschap te hebben gekregen
Nee hoor, juist niet! Maar je kunt nou eenmaal niet alles tegelijk doen.... helaas. Die voorbeelden van jouw duitse vriendin heb ik, bij nader inzien, idd wel gehoord, maar ik vraag mij af of het gebruik op die manier hetzelfde is als met weak definitions. Van wat ik van het duits weet, betekenen die voorbeelden meer iets van 'dat doet hij nou eenmaal graag', dus meer als een bezigheid die iemand in het algemeen heeft. Zoals in het NL: hij speelt voetbal.quote:Op vrijdag 8 mei 2009 19:04 schreef Black_Tulip het volgende:
[..]
Dank je
[..]
Dat zou kunnen, maar om het echt hard te maken moet je dan ook kijken naar weak definites in talen in hele andere culturen.
[..]
Het meisje kwam met "hört Radio" en "liest Zeitung", maar "besucht den Artz".
[..]
Graag gedaan hoorEn nu ben je voorgoed genezen?
UIt haar antwoorden bleek dat die dingen zich inderdaad gedroegen als weak definites. Wat jij zei, klinkt wel logisch, maar ik weet niet of het qua structuur echt vergelijkbaar is, d.w.z., of ze in het Duits ook die constructie hebben en of hun 'liest Zeitung' daarin past.quote:Op vrijdag 8 mei 2009 19:14 schreef RobertoCarlos het volgende:
[..]
Nee hoor, juist niet! Maar je kunt nou eenmaal niet alles tegelijk doen.... helaas. Die voorbeelden van jouw duitse vriendin heb ik, bij nader inzien, idd wel gehoord, maar ik vraag mij af of het gebruik op die manier hetzelfde is als met weak definitions. Van wat ik van het duits weet, betekenen die voorbeelden meer iets van 'dat doet hij nou eenmaal graag', dus meer als een bezigheid die iemand in het algemeen heeft. Zoals in het NL: hij speelt voetbal.
Het is niet vermoeiend hoorquote:Maar goed ik zal je niet verder vermoeien met mijn amateur-theorietjes.
|
Forum Opties | |
---|---|
Forumhop: | |
Hop naar: |