Revesited
“Het is me wat,” dacht hij. Uitkijkend over de singel en de langsfietsende mensen kreeg M. het gevoel alsof iedereen hem aankeek. “Kijk, dit ben ik. Ik sta hier onnozel te zijn. Kijk, mensen.”
Hij liep terug zijn kamer in naar een spiegel die midden in de kamer aan de schouw bevestigd was en bekeek zichzelf. De telefoon ging.
“Kom je nog eten?” vroeg zijn moeder over de telefoon. M. zette een studieus gezicht op en aarzelde even.
“Nee, de treinen rijden niet meer na achten. Dan zou ik meteen wegmoeten. Ik blijf hier,” zei hij.
“Goed, maar dan weet ik wat ik moet met het eten.”
“Ja.”
“In ieder geval, R. en F. komen morgen langs.”
“Gezellig.”
“Ja, dan gaan we wat eten en dan samen het nieuwe jaar in.”
“Doe ze de groeten.” M. hing op.
“Iedereen heeft het er maar druk mee,” mompelde M. Hij schonk zichzelf wat te drinken in, rookte een sigaret en keek naar de grijze lucht buiten. Er was niets te zien. Hij zette wat muziek op en ging op de bank zitten. De kamer vulde zich met mineur. “Ik moet van deze bank af,” dacht hij toen hij wilde liggen. “De stank van samenzijn hangt hieraan. Ik zal de cd-kasten even ophangen.”
Hij draaide de volumeknop van de stereo dicht en boorde twee gaten, op het oog uitgelijnd. Na de eerste cd-kast opgehangen te hebben zag hij dat het scheef hing. “De simpelste klussen zijn te moeilijk voor me. Ik doe het morgen wel.”
Het werd buiten langzaam donker en M. keek naar de klok. Hij liep heen en weer in de kamer, keek naar de lege muren. Wreef over zijn sik. “Hier. Hier zou iets moois kunnen hangen. Een plant, een poster, een plank. Het is nog leeg hier, het leeft niet. Ik kan mooi de stad nog even in.” Met jas aan bleef hij nog even op de leuning van de bank naar de televisie kijken.
In het warenhuis was het druk, M. zag drommen mensen staan rond een standplaats waar bedrijvig chocolade gepromoot werd. Hij liep door de menigte heen en stapte snel op de roltrap. Op de weg naar boven hoorde hij de toeschouwers kraaien en kirren bij het proeven van de chocolade. “Chocolade. Choco-lade. Choco. Chocolade,” herhaalde hij in gedachten, net zolang tot het iets willekeurig kreeg.
Hij liep door het warenhuis heen en zag niets wat de moeite van het kopen waard was. Bij de beddengoedafdeling bleef hij even staan, maar liep snel weg toen een van de verkopers hem opmerkte. Uiteindelijk liep hij het warenhuis uit.
Eenmaal thuis ging hij voor de spiegel staan en stak, zichzelf bekijkend in de spiegel, een sigaret aan. Hij staarde naar zijn voeten. “Leen -- haar op je teen,” mompelde hij. Hij legde zijn hoofd in zijn nek. “Jammer dat het plafond verlaagd is, wie weet wat voor prachtig plafondreliëf hierdoor aan het oog onttrokken is. Ik moet andere muziek opzetten, hier word ik week en eenzaam van. Het is juist nu zaak om gezelschap op te zoeken, om midden in het leven te staan, om de buitenlucht met volle teugen in te ademen. Ik moet vooral niet op deze bank naar dramatische muziek luisteren.” Hij bleef op de bank zitten en zag dat het buiten al bijna donker was. Hij stond op en deed de gordijnen dicht en de lampen aan. “Wat een sferen weer, ik bof maar.”