Dit huis, dit vervloekte huis... Het is een hel gelijk. Die ene vervloekte avond in de Belgische Kempen... de zon stond laag en we zochten bedden voor de nacht, maar van dorpen was geen spoor. Maar ineens, in de verte, een groot gebouw. De Abdij van Postel wisten wij. We brachten de paarden in galop en toen de zon was weggezakt, kwamen we aan bij de kapel. Het was licht achter de ramen en het was er doodstil, geen monnikenzang of vroom geprevel. Achter de kapeldeur gouden kelken en zilveren kandelaars voor het oprapen, ha ha ha! Met deze gedachten ramden we de deur. Geen mens..! Op het altaar glinsterde de buit. De kaarsen waren ontstoken... vreemd. Mijn mannen kraakten het offerblok en ikzelf leegde het altaar. En toen, plotseling, op mijn schouder een slanke hand. Ik keek om en achter mij stond een jonge vrouw, haar ogen vol vuur. Allen zagen haar en het gerinkel verstomde. Ze leek te zweven in haar lange witte kleed. Even voelde ik iets van angst en ze sprak tot mij: "Gij, Hugo van den Loonsche Duynen, gij ontheiligt hier dit huis. Zo kom tot inkeer, en roep niet de toorn des Heren over u af..." Maar ik, ik overwon mijn angst, hoonde haar weg met schampere lach en stootte haar ruw terug. Ik riep de mannen op te gaan en zag dat zij oploste in het niets...
Een dag later bereikte ik mijn huis, ik schrok. Boven op de gevel stond... Zij, de dame uit de kapel! Haar armen wuifden, als wiegden ze op de wind. Ik hoorde haar stem, als zweefde die in mijn hoofd: "Nergens in uw eigen huis, noch waar ook ter wereld, zult gij rust of vrede vinden, nu gij Gods huis geschonden hebt... eerst dan, wanneer een edel mens met het reine geweten van een pasgeboren kind, uw woonstede zal betreden, dan zult gij vrede vinden, in uw huis en in uw hart..." Die ban, mijn gruwelijk lot, is tot op heden niet gebroken. Treed binnen met een reine ziel, opdat de doem valt van dit huis en mijn ziel de rust verkrijgt, waar ik zo hevig naar verlang..
And all the things you do with it