quote:
Het korte verblijf van Ismael Urzaíz in Amsterdam
‘Ik denk niet dat Ajax-fans zich mij later herinneren’
Gepubliceerd: vandaag 22:35
Update: vandaag 23:09
Ismael Urzaíz vertrekt bij Ajax zoals hij kwam: geruisloos. Een gesprek over een verloren jaar. ‘Zo rustig als nu is het nog nooit geweest in mijn leven.’
‘Hoe lang gaat het interview duren?’, vraagt hij. ‘Niet zo lang toch?’
Het klinkt bijna als een verzoek. Ismael Urzaíz, de 36-jarige spits van Ajax, voelt ook wel aan dat het interview niet zal gaan over zijn successen bij Athletic de Bilbao, de club waar hij vanaf 1996 tot aan vorig seizoen een gewaardeerde spits was en altijd verzekerd van een basisplaats.
Bij Ajax, hoogstwaarschijnlijk de laatste club uit zijn carrière, is de 25-voudig Spaans international niet verder gekomen dan drie invalbeurten. Meestal zit hij op de reservebank. Of nog erger, op de tribune van de Arena, naast zijn maatje, buurt- en landgenoot Albert Luque. In het tweede elftal heeft Urzaíz al maanden niet meer gespeeld. En zondag werd hij in de Amsterdam ArenA zelfs al uitgebreid uitgezwaaid, omdat het stadion tijdens de play-offs minder goed gevuld zal zijn. Ere wie ere toekomt of een gênante vertoning?
De bonkige Bask heeft er net de lunch op zitten als hij aanschuift voor een gesprek. Hij vertelt dat hij niets snapt van de eetgewoonten van de Nederlanders. ‘Het middageten bestaat hier uit een broodje kaas en een broodje ham.’ Hij kijkt er een beetje vies bij. ‘Dat kan toch niet, alleen brood bij de lunch?’, vraagt hij zich af.
Er zijn wel meer dingen waarover hij zich verbaast in Nederland, vertelt hij later. Bijvoorbeeld: ‘Dat jullie allemaal tegelijk het terras opzoeken, zodra er ook maar een straaltje zon schijnt. Ik moet altijd lachen als ik Nederlanders met hun jassen aan buiten zie zitten.’
Wat opvalt aan Urzaíz is zijn welhaast niet-voetbaluitstraling. Zijn huid is bleek, een beetje gelig, en zijn neus is plat, hij heeft een boksersneus. Zijn casual kleding steekt schril af tegen de trendy spullen waarmee zijn teamgenoten zich hebben uitgedost. Zo loopt Klaas Jan Huntelaar voorbij in een nonchalant T-shirt met diepe V-hals en draagt Bruno Silva een donkergroen legerjack.
‘Ik heb niet veel te vertellen’, zegt Urzaíz. Fijn begin van het gesprek.
Waarom niet eigenlijk?
‘Ik maak niet veel mee’, zegt hij. ‘Het is rustig, erg rustig in mijn leven. Ik ben weg uit mijn vertrouwde omgeving van familie en vrienden en voetballen doe ik ook nauwelijks. Het is rustiger dan het ooit is geweest in mijn leven.’
Dat was niet de bedoeling.
Hij schudt het hoofd. ‘Nee, daarom ben ik niet naar Nederland gekomen. Ik ben wel belangrijk in de kleedkamer. Ik merk dat de jongens respect voor me hebben vanwege mijn staat van dienst.’
Dat klopt. Geen ploeggenoot die zich laatdunkend over Urzaíz uitlaat. Sterke spits, luidt meestal het oordeel. Op de training, bij het afronden, merken ze dat hij een gevreesde spits moet zijn geweest.
Afgelopen zomer werd hij gebeld door Martin van Geel, technisch directeur bij Ajax. De ploeg had een breekijzer nodig. Of dat iets voor hem zou zijn. Urzaíz veerde op bij de naam Ajax. ‘Een grote club, nog altijd. Als een andere club uit Nederland had gebeld, dan had ik het nog niet geweten, want er was ook interesse vanuit Engeland en Duitsland. Maar Ajax, dat was iets bijzonders.’
Je bent 36. Toch is dit pas je eerste buitenlandse avontuur. Hoe kan dat?
‘Ik werd bij Athletic de Bilbao als een koning behandeld. Ik heb me daarom nog nooit afgevraagd: wat zou er nog meer zijn? Ik woonde ook nog eens dicht bij mijn familie, dus wat wilde ik nou nog meer? Aan de andere kant trok ook wel het avontuur, zo van: wat zou er nog meer zijn? Ik ben best avontuurlijk ingesteld. Ik ben open van karakter, Amsterdammers zijn dat ook, dus dat klikt. Voor mijn vrouw geldt hetzelfde. Een maand voor mijn komst hebben we een zoontje gekregen, Unax. Lijkt een beetje op Ajax, haha...’
Urzaíz woont in hartje centrum, vlak achter het Concertgebouw en om de hoek bij Luque. Samen met hem maakt hij wel eens een fietstochtje langs de grachten. ‘Ik ben er achter gekomen dat de fiets het beste vervoermiddel in deze stad is. Mijn vrouw heeft een stoeltje voorop laten monteren. Daar kan die kleine nu in.’
Hij is in Volendam geweest, Leiden en Den Haag. In Leiden zag hij het museum Corpus, in Den Haag Madurodam. En o ja, in Bloemendaal is hij ook geweest. Op het verlanglijstje staat nu nog een bezoek aan Rotterdam.
Doe je dan wel een petje op? Daar hebben ze het niet zo op Ajacieden.
‘Er is toch niemand die me kent.’
Zelfs de tolk begint medelijden met hem te krijgen.
Hoe denk je dat supporters zich jou zullen herinneren?
‘Eh, niet. Misschien vinden ze me een goede voetballer, maar dat komt dan door mijn verleden. In het shirt van Ajax heb ik hen weinig kunnen laten zien.’
Wat zeg je tegen je vrouw als je thuiskomt van je werk?
‘Zodra ik thuis de deur opendoe, probeer ik het werk achter me te laten. Maar ja, ik ben ook maar een mens. Iedereen neemt zijn werk mee naar huis. In het begin wond ik me nog op, maar de situatie duurt nu al zo lang dat ik erin berust.’
Hij vertelt: ‘Mijn rol was heel duidelijk: ik moest erin komen in de tweede helft, als we op achterstand zouden staan. Dan moest ik de boel openbreken, als een breekijzer zogezegd. In het begin ben ik nog een paar keer ingevallen, maar nadat Henk ten Cate naar Chelsea vertrok, was het klaar voor mij. Over en uit. Na het vertrek van Ten Cate had ik aanvankelijk nog niets door. Maar nadat ik vier, vijf duels op rij niet meer mocht invallen, begon er wat te dagen. Ik dacht: dit gaat niet goed. Ik heb geen minuut meer gespeeld.’
Urzaíz baalt van de situatie, maar neemt niemand iets kwalijk. ‘De trainer heeft het recht zijn eigen opstelling te kiezen.’ Jammer is het wel, vindt hij. ‘Het is niet het gedroomde einde van mijn loopbaan, nee. Maar het is nu eenmaal zo. Als ze het niet in mij zien zitten, dan is dat hun probleem, niet het mijne. Wat me wel dwarszit is dat ik bij al mijn clubs tot nu toe heb gescoord, behalve bij Ajax. De kans is klein, maar wie weet gaat dat nog gebeuren. We moeten nog de play-offs spelen. Ik geef niet op.’ Zijn ploeggenoten merken op de training dat Urzaíz een gevreesde spits moet zijn geweest. ‘Ik hoef geen petje op te doen als ik naar Rotterdam ga. Er is toch niemand die deze Ajacied kent.’