Op de Titanic waren drie Nederlanders, twee leden van de crew en een passagier. Alledrie kwamen ze bij de ramp om.
De passagier was jonkheer J. George Reuchlin Junior, hij was de directeur Passagebureau van de Holland Amerika Lijn. De twee bemanningsleden waren echter een stuk onbekender, hun familieleden zouden pas maanden na de ramp te horen krijgen dat ze bij de ramp op de Titanic waren omgekomen.
Jonkheer Johan George Reuchlin
Het ene bemanningslid, Wessel Adrianus van der Brugge was stoker. Zijn zus Cornelia was al ruim 2 jaar op zoek naar haar broer, die erg avontuurlijk was. In oktober 1911 schreef haar man aan het ministerie van Buitenlandse Zaken en vroeg om inlichtingen. Het bleek, na ruggespraak met Engeland, dat Wessel een krakkemikkig sleepbootje van Afrika naar Zuid-Amerika had gebracht en daar zijn goed verdiende geld aan het opfeesten was. In mei 1912, bijna een maand nadat de Titanic was vergaan, kreeg Cornelia van de Nederlandse consul-generaal in Londen te horen dat haar broer ziek van een Engels schip afgemonsterd was en in Santos, Brazilië, verbleef. In de zomer van 1912, toen de Titanic ramp al lang uit het nieuws was, zat Cornelia van der Brugge nog steeds te wachten op een teken van leven van haar broer. Wat was er terechtgekomen van de zieke Wessel in het verre Santos?
Op 12 augustus had de Nederlandse consul te Londen gevraagd of er nog iets vernomen was van Wessel van der Brugge. Het antwoord was toen negatief, er was niets vernomen. 16 Augustus had The Royal Mail Steam Packet Co. de Nederlandse consul laten weten dat ze Wessel ziek naar Southampton hadden vervoerd en hem daar op 23 maart 1912 aan land hadden gezet. De consul had dit bericht opzettelijk niet aan Cornelia doorgegeven. Hij wist toen al dat dat onnodig leed zou veroorzaken. Op 31 augustus, vier en een halve maand na de ramp met de Titanic, werd er bij Cornelia aan de deur gebeld. Voor de deur stond de politie. Cornelia schrok, zoals iedereen schrikt van een onverwacht bezoek van de politie. De mededeling van de agent was kort, ze werd ontboden op het politiebureau. Daar werd haar meegedeeld dat haar broer Wessel Adrianus waarschijnlijk bij de ramp met de Titanic om het leven was gekomen. Het bericht kwam zo volstrekt onverwacht en klonk zo onwaarschijnlijk, dat Cornelia het niet kon geloven. Het laatste dat ze vernomen had was dat hij ziek was en in Santos zat. Hoe kon haar broer dan op de, nu alweer ruim vier en een halve maand geleden, uit Engeland vertrokken en gezonken Titanic terecht zijn gekomen. De volgende dag schreef ze een brief rechtstreeks aan de Nederlandse consul te Londen en sprak nogmaals haar ongeloof uit: was het wel dezelfde persoon? Wilde de consul niet eens informeren op een adres in Londen waar Wessel nog wel eens kwam? De consul kon niet anders antwoorden dan dat het absoluut zeker was dat Wessel Adrianus van der Brugge bij de ramp om het leven was gekomen. Hij trok die conclusie niet zo maar, de correspondentie met The Royal Mail Steam Packet Co. en het onderzoek van de Nederlandse consul te Portsmouth, die speciaal afgereisd was naar Southampton, waren al duidelijk genoeg. Maar tenslotte maakte het bericht van de Engelse Board of Trade van 23 juli, aan alle twijfel een einde. De BOT informeerde toen koel en formeel waar men de nalatenschap van Van der Brugge (£ 1.4.-) heen diende te sturen.