2014 is nu al het meest succesvolle jaar uit de Nederlandse sportgeschiedenis. De gouden medailles vliegen ons om de oren. Hoe komt dat? Waarom winnen 'we' ineens alles?
Natuurlijk, het is vooral de inzet en het talent van de topsporters zelf. Maar de invloed van het nieuwe topsportbeleid in ons land lijkt ook effect te sorteren.
Het begon al op de eerste dag van het jaar, toen Michael van Gerwen wereldkampioen darts werd. En het eindigde - voorlopig - op de EK atletiek, waar de Nederlandse afvaardiging de afgelopen dagen zes medailles binnenhaalde, waaronder drie gouden.
Tussendoor wonnen onze schaatsers acht keer goud op de Winterspelen, werd Oranje derde op het WK voetbal, werden de hockeydames de beste van de wereld, wonnen de wielrenners eindelijk weer eens een klassieker (Niki Terpstra, Parijs-Roubaix) én een Touretappe (Lars Boom), maar bleken onze sporters ook nog eens de beste in sporten als judo, zwemmen, veldrijden en turnen. Wat een jaar!
Natuurlijk, voor een deel is het toeval dat zoveel goede sporters juist nu gelijktijdig hun piek beleven. Maar het wonderbaarlijke sportjaar 2014 is veel meer dan een optelsom van toevalligheden. Achter de schermen is de laatste jaren veel veranderd in het sportbeleid in ons land - en dat lijkt nu zijn vruchten af te werpen.
NOC*NSF, de koepel van alle sportbonden in ons land, heeft de laatste jaren het beleid omgegooid. De organisatie is strenger geworden met het verdelen van het beschikbare geld: wie niet voldoende ambitie toont, of geen serieus uitzicht heeft op een medaille, krijgt geen cent meer. Het aantal 'investeringsprogramma's' waar geld naartoe ging, werd teruggebracht van 180 naar 55. Van de 58 sportbonden die tot 2012 nog flink wat geld kregen van de koepel, waren er 25 die plotseling geen cent meer ontvingen.
'Focus in topsportbeleid', heette dat in managementtaal. Het zorgde voor kwade gezichten en veel onbegrip bij gepasseerde bonden én sporters, die ineens niet meer genoeg geld hadden om hun sport fulltime te beoefenen.
Maar het nieuwe beleid lijkt nu al zijn vruchten af te werpen: juist in de sporten waarin 'focus' is aangebracht en sporters meer geld hebben voor goede trainers en faciliteiten, blinkt Nederland nu uit. 'Het is inzetten op kanshebbers, en die optimaal steunen', zegt topsportbaas Maurits Hendriks. 'Dat is de enige weg naar succes.'
En NOC*NSF laat het niet bij geld alleen. De sportkoepel houdt ook meer dan ooit de vinger aan de pols bij de bonden en hun topsportbeleid. NOC*NSF praat mee, adviseert en legt, waar nodig, zijn wil op. Wie niet luistert, moet dat berouwen. Heuse 'prestatiemanagers' fungeren als luizen in de pels bij de afzonderlijke sportbonden.
Het zijn bovendien niet de minsten die namens de koepel met de sportbonden bezig zijn. Hendriks zelf, die ooit de hockeyers naar de olympische titel leidde, is de huidige technisch directeur van NOC*NSF. Maar ook zijn voorgangers spelen weer een actieve rol. Joop Alberda, de gouden volleybalcoach uit 1996, is uitgegroeid tot een soort bondendokter, die inmiddels al de roeiers en de atleten adviseerde, en momenteel bij de zwemmers werkzaam is.
Sinds kort is ook Hendriks' voorganger Charles van Commenée weer terug. De man die als hoofdcoach van de Britse atletiek een hoofdrol bij de Olympische Spelen van Londen had, is een van de prestatiemanagers in het begeleidingsteam van Hendriks. De sporters die zijn uitverkoren, genieten van de aandacht en het geld. En de sportbonden luisteren - al was het maar omdat ze anders geen geld meer krijgen.
Natuurlijk, het is vooral de inzet en het talent van de topsporters zelf. Maar de invloed van het nieuwe topsportbeleid in ons land lijkt ook effect te sorteren.
Het zou aan het eind van dit jaar wel eens voor een serieus luxeprobleem kunnen gaan zorgen. Want wie moeten er straks in hemelsnaam tot sportman en sportvrouw van het jaar worden uitgeroepen? Ireen Wüst, Jorien ter Mors, Dafne Schippers? Michel Mulder, Terpstra, Arjen Robben?
Zeg het maar.
Ik noem een Tony van Heemschut,een Loeki Knol,een Brammetje Biesterveld en natuurlijk een Japie Stobbe !