Bewijs je schrijfkwaliteiten in Fok's Eerste Grote Schrijfwedstrijd!
Voorwaarden voor deelname:
* Elke deelnemer mag één verhaal van maximaal 2500 woorden insturen.
* Het verhaal moet voornamelijk in het Nederlands zijn.
* Het verhaal moet 2 thema's combineren uit de volgende lijst van vijf thema's:
* Je inzending moet binnen zijn vóór 13 oktober (dus laatste inzendmogelijkheid op 12 oktober).
* Stuur je inzending naar fokschrijfwedstrijd@hotmail.com waar Atrimar je naam zal verwijderen en de inzending anoniem zal plaatsen op Fok!
* Een jury bestaande uit Isabeau, Yvonne, MUUS, Seborik en Gurgeh zal de anonieme inzendingen beoordelen en de beste drie inzendingen eruit halen.
* Uiteindelijk zullen de Fok!kers stemmen welke van deze drie geselecteerde verhalen de winnaar wordt.
* Over de uitslag kan niet worden gecorrespondeerd.
* Je bijdrage mag niet eerder gepubliceerd zijn geweest.
* Deelnemers behouden hun auteursrechten.
* Deelnemer geeft toestemming om zijn bijdrage te publiceren op Fok!
* Door deelname verklaar je je akkoord met de voorwaarden.
* Bij "reclame" maken voor jouw verhaal voor of achter de schermen van Fok! word je uitgesloten van deelname.
Stel je vragen over de schrijfwedstrijd in het oorspronkelijke topic van search64. In dit topic kan niet worden gediscussieerd over het reglement, je kan er wel vragen stellen over onduidelijkheden.
[Dit bericht is gewijzigd door Isabeau op 26-09-2003 19:18]
Voor de duidelijkheid, ik plaats de ingezonden stukken integraal over, en haal er alleen de verkeerd omgezette leestekens etc uit. Spelling controleer ik uiteraard niet, dat soort zaken zijn volledig de verantwoordelijkheid van de schrijver van het stuk.
quote:
1 moment!
ProloogLiefde is iets ontastbaars. Het is niet aan te raken of te zien. En toch is
het heel belangrijk voor ons mensen. Waarom zou je zeggen. Als het er niet
is en toch wel, waarom is het dan zo belangrijk voor ons.
Niemand zal dat ooit weten. Niet zolang de wereld bestaat en er mensen op
leven.Verhaal
3 september 2003
Het is alweer een tijd geleden. Ik moest vanmorgen aan je denken. Aan die
vreselijke dag, dat vreselijke moment. Een moment had mijn hele leven
veranderd. Een simpel telefoontje. Een telefoontje. Had ik maar nooit
opgenomen. Misschien had ik het dan nooit geweten en was alles nu nog goed
geweest. Nee, onzin natuurlijk. Dan had ik het wel van iemand anders
gehoord. Misschien op school of in de krant gelezen. Dat zou waarschijnlijk
nog erger zijn geweest. Als ik het via via gehoord had. Dat zou alleen maar
meer pijn gedaan hebben. Niet dat ik nu geen pijn had.
Zelfs na een jaar. Een jaar is het alweer geleden. Wat gaat de tijd
ontzettend snel!
Ik mis je elke dag. Elk moment. Ik mis je nu al 365 dagen lang. Ik mis je
liefde, je lach. Alles, maar vooral je liefde. Je liefde was alles voor mij.
Ik weet het niet meer. Ik weet niet meer wat ik zonder je moet. Ik voel me
leeg van binnen. Leeg zonder jouw liefde. Jouw liefde was het enige wat me
op de been hield na die moeilijke periodes die ik gekend heb in mijn leven
en dat ik door kon gaan met vechten tegen het leven. Jij was de enige die
mij steunde. De enige van mijn vrienden. De rest liet me vallen als een
baksteen. Ze vonden dat ik teveel zeurde en met mezelf bezig was. Dat konden
ze er niet bijhebben. Ze wilden alleen lol maken, zonder dat ze iemand
moesten steunen en liefde om door te gaan moesten geven. Nee, jij was de
enige die mij ook werkelijke steun en mij die liefde gaf om door te gaan.
Jij had het ook moeilijk, alleen je zei het niet. Je zei er nooit een woord
over en deed alsof alles prima met je ging. Voor mij misschien of ook voor
jezelf. Net doen alsof. Daar was je altijd al goed in. Je zat niet voor
niets op een toneelschool. Je was een geboren toneelspeler. Misschien had ik
wel aan moeten voelen dat er iets niet goed zat, maar dat deed ik niet.
Misschien uit egoïsme, omdat ik te druk was met mezelf of misschien omdat ik
het gewoon niet door had. Ik voel me zo schuldig. Als ik het had geweten wat
je avond zou doen, zou ik je tegengehouden hebben. Maar dat heb ik niet. Jij
zei niets over die avond en ik wist het dus niet. Als het nooit gebeurd was,
had ik het waarschijnlijk ook nooit geweten. Maar eigenlijk had ik moeten
weten dat het een keer fout zou gaan. Dat had ik moeten weten, maar ik wist
het niet. Het spijt me. Het zal me mijn hele leven spijten dat ik het niet
eerder in de gaten heb gehad.
Omdat ik vanmorgen aan je moest denken, heb ik mijn pen gepakt en zit ik nu
dus deze brief te schrijven. Deze brief aan jou. Een van de vele brieven aan
jou. Ik moet nu aan zaterdag drie september denken, nu een jaar geleden. Ons
laatste normale winkeldag. De laatste keer dat we zouden winkelen. De
laatste winkeldag ooit. Ik zal hem koesteren als ik met een belangrijke foto
zou doen.Ik hoorde het al, nog voor ik de gordijnen open had gedaan. Het regende.
Bah. Ik haatte regen en vooral als ik iets leuks wilde gaan doen. Dan
regende het altijd. Alsof het onvermijdelijk was. Ik zou met jou naar de
stad gaan om te winkelen. Je moest nieuwe kleding voor de winter hebben en
wilde daarom gaan winkelen. Ik stemde in. Ik had ook nog wat nieuwe spullen
nodig. Maar nu regende het dus. Ons leuke winkeldagje zou nu in het water
vallen, alleen door die stomme regen. Maar ik wist zeker dat wat regen je
niet zou weerhouden om toch te gaan, dus ik liep snel naar boven om mij
klaar te gaan maken om weg te gaan.
Klokslag tien uur, de afgesproken tijd, stond jij voor de deur. Dat was ook
te verwachten. Jij was immers altijd op tijd.
Ook die dag merkte ik niets raars aan je, helemaal niets. Je deed niet
anders als anders. Ja, misschien was je veel vrolijker dan je gewoonlijk
was, maar verder was er niets raars aan je te merken.
We gingen naar verschillende winkels. Al jouw favoriete kledingzaken. En de
mijne.
We hadden bijna dezelfde smaak. Niet alleen van kleding, maar van meerdere
dingen. Literatuur, tv-programma's, muziek.
Jij hield als een van de weinigen van klassieke muziek. Net als ik. Jij was
de enige in mijn omgeving die daar ook van hield.
Eigenlijk hadden we altijd dezelfde smaak. Dezelfde mening hadden we ook
vaak. We hadden dezelfde mening, dezelfde kijk op het leven.
Als ik me somber voelde, was jij er altijd. Met een luisterend oor. Liefde,
dat noem ik liefde. Mensen die om je geven en je steunen in moeilijke
tijden. Of is dat geen liefde? Ik vind van wel. Jij ook denk ik. Jij was het
meestal met mij eens. Niet altijd, zoals later bleek. Jij had een andere
opvatting over sommige dingen. Dat had ik niet geweten. Misschien bewees dat
dat ik je toch minder goed kende dan ik dacht. Misschien kende ik je minder
goed dan jij je zelf kende. Maar ik denk dat jij het zelf ook niet helemaal
wist wat je precies deed. Waarschijnlijk was ik niet de enige die jou niet
goed kende, jij kende jezelf ook niet zo goed. Dat blijkt wel uit de
gebeurtenissen. Ik neem aan dat je dat zelf ook niet wilde, maar dat je je
een beetje liet gaan, dat je het uit de hand had laten lopen.
Ik had nooit van je verwacht dat je dat zou doen. Jij, mijn beste vriend,
die ik supergoed kende en toch ook weer niet. Waarom deed je het?
Natuurlijk wist ik wel dat je problemen thuis had, maar zo erg. Nee, dat
wist ik niet. Als je het had gezet, had ik je heus niet uitgelachen of je
voor gek verklaard. Dat zou ik niet gedaan hebben, dat had je moeten weten.
Je had het mij kunnen vertellen. Maar waarschijnlijk was je bang, bang om
het mij te vertellen. In plaats daarvan zocht je een andere uitweg. Een
uitweg die misschien makkelijker leek en minder confronterend, omdat je het
niemand hoefde te vertellen. Je dacht vast: Nu hoef ik ook niemand met mijn
problemen te delen. Maar helaas. Uiteindelijk werd jouw probleem ook mijn
probleem. Het was veel moeilijker en ingewikkelder dan je zelf ooit had
gedacht. Had je het maar nooit gedaan.
Ik weet nog precies hoe laat het was toen de telefoon ging. Acht uur. Ik was
net mijn nieuwe aankopen aan het uitpakken die ik die middag had gekocht met
jou.
Mijn moeder nam op en riep mij. Ik dacht dat jij het was, dus ik nam vrolijk
op. Maar jij was het niet. Het was je moeder. Ik hoorde dat haar stem
trilde, dus ik dacht dat er iets ergs gebeurd moest zijn. Ze vroeg aan mij
of ik je nog gezien had die dag.
Ik zei ja, verbaasd om, de vraag. Ze stotterde een beetje en vertelde dat er
iets heel ergs was gebeurd. Ik dacht dat je een ongeluk had gehad, maar het
was erger. Veel erger. Je moeder vertelde dat je naar een discotheek was
gegaan waar ze drugs verkochten. Pilletjes en dat soort dingen. Je had er
teveel geslikt. Veel te veel. Een overdosis heet dat. Je had een overdosis
drugs genomen.
Ik luisterde gespannen. Ik wist natuurlijk wel dat een overdosis drugs niet
goed is, maar ik had wel verwacht dat jij, zo'n sterk persoon, een overdosis
wel zou overleven.
Je moeder stopte even en ik hoorde dat ze huilde. Ze zou vast niet huilen
van geluk, dus ik kreeg een vermoeden. Een eng vermoeden. Een naar
vermoeden.
" Amy, fluisterde ze zacht, hij heeft een overdosis genomen en het niet
overleefd. Hij is overleden door een overdosis drugs."
Ik dacht dat mijn wereld in elkaar zou storten als een kaartenhuis. Een
leven zonder jou was niet voor te stellen en nu helemaal niet. Ik liet de
telefoon vallen en sloot me op in de badkamer om daar vervolgens uren te
blijven. Zonder jou en je liefde zou ik het niet redden, daar was ik van
overtuigd. Drugs. Een rotwoord. Een slecht woord. Ik was er al nooit zo
happig op geweest en had het nog nooit gebruikt, hoe erg mijn problemen ook
waren. Ik dacht dat jij er hetzelfde over dacht. Niet dus. Jij had het een
keer genomen en je kon niet meer stoppen, tot je dus een overdosis nam en
het je fataal werd.
Ik heb het na deze gebeurtenis gehaat. Nog steeds. Ik heb het nooit willen
gebruiken. Na deze gebeurtenis al helemaal niet. Iedereen die drugs wil
proberen, vertel ik over jou en wat er gebeurd is. Ik hoop dat ze dan wel
twee keer nadenken voor ze het gaan gebruiken.
Misschien is jouw dood een ervaring geweest dat je nooit te ver met drugs
moet gaan.
Ik heb het hele jaar gehoopt dat je terug zou komen, maar nu besef ik dat je
nooit meer terugkomt.De laatste winkeldag ooit zal ik koesteren als ik met een belangrijke foto
zou doen. Net als jouw liefde. Die zal ik ook koesteren in mijn hart en echt
nooit vergeten.
Jij was heel bijzonder voor mij en nog steeds. Je was iets speciaals. Een
goed mens die zo' n dood niet zou moeten krijgen, maar toch is het gebeurd.
Het is natuurlijk ook wel je eigen schuld, maar niet helemaal. Als je meer
liefde en aandacht van mij gehad zou hebben, zou dit misschien niet gebeurd
zijn. Misschien was je dan nooit aan de drugs gegaan en had je geen
overdosis genomen. Maar dat zijn suggesties achteraf, nu er niets meer
veranderd kan worden. Nu de situatie niet meer anders zal en kan worden.
Ik weet zeker dat jij het niet expres gedaan hebt. Zo was je niet en zo zal
je ook niet zijn.
Nooit zal ik jou vergeten. Dat kan ook niet anders, je woont in mijn hart.
Ooit zien we elkaar weer en dan geef ik je deze brief. Ik heb zo goed
mogelijk geprobeerd om mijn gevoel te beschrijven. Wat ik nu voel, nu een
jaar na je dood. Ik vind het nog steeds niet eerlijk. Waarom moest jouw
leven veel te vroeg eindigen. Het was je tijd dus blijkbaar. Ik zal je weer
zien. Ooit. Waar weet ik niet, maar ik ben ervan overtuigd dat onze
vriendschap die zo abrupt is geëindigd, niet het einde heeft bereikt. Het is
pas geëindigd als we onze vriendschap niets meer vinden, maar als ik je dit
vertel als ik je weer terug zie, zal jij waarschijnlijk zeggen dat onze
vriendschap nooit zal eindigen.Liefs, heel veel kussen van iemand die van je hield, van je houdt en van je
zal houden.
You're always on my mind and in my heart
quote:
Holle Bolle Gijs1.
Het verkwikkende van iets vinden, is datgene mogen houden. Wanneer je iets direkt weer kwijtraakt, heeft de vondst en het daaraan gerelateerde verkwikkende een nare, dorre bijsmaak. Een bijsmaak die doet denken aan melk van een onbekend continent, permanent zuur. Ik ben verliefd, hoe achterlijk dat ook klinkt.
Ik ben verliefd op iets wat ik telkens weer kwijt raak. O liefde, u smaakt nergens naar.
Op schiphol was onze eerste ontmoeting. Ik kwam terug van mijn vakantie uit een Aziatisch land dat ik alweer vergeten was. Gejetlagd door de reisduur en zakken gore pinda's zocht ik in een van de winkels naar een Aziatisch presentje voor mijn oma. Mensen zien vaak alleen wat ze willen zien, de waarheid fungeert als misbruikte figurant.
Gebukt en halfwakker zag ik haar, haar uiterlijk onverklaarbaar; zijnde een ijspegel van opvallendheid in de zomer van 2003. Ze zat precies tegenover me voor een winkelruit. Ik voelde haar koudte op mijn bezwete huid. Opstaan leek me verstandig, daar mijn knieën hun grip op de realiteit langzaam kwijtraakte. Enigszins mank verliet ik de winkel met Aziatische kleinodiën voor buitenlandse toeristen, die zodoende thuis konden zeggen "kijk, uit Nederland".Mijn been werd allengs bewuster, maar te langzaam. Op haar afstappen zou een futiele onderneming zijn. Als een student die in een vlaag van uiterlijke, doch constante, verstandsverbijstering vrijetijdskunde koos, liep ik om haar heen zonder een uitgedacht plan.
Vreemd genoeg stonden we simultaan op en liepen dezelfde kant op. Dit liet ik niet op me zitten en ik zette mijn tred gestaag door.Elke vorm van stalker-etiquette lapte ik aan mijn laars. Ik bleef haar aankijken; volledige overgave. De bejaarde kliek Bulgaren had ik nooit zien aankomen. Als op een duikplank veerde ik over de eerste heen, ontweek de tweede en gaf de derde een frontale klap met mijn kin. Nog nooit had ik een bejaarde zo hard neer zien gaan. Ik moest denken aan een documentaire op Discovery waar een zieltogende olifantenstier door een onverklaarbare val beide benen brak, illusieloos, op weg naar het onbereikbare dodendal.
Ik beschouw mijzelf niet als onbeschoft, hoogstens wat onbeholpen. Oprecht bezorgd was ik dan ook over de status van het door mij aangerande gebit. Maar bezorgdheid heeft een dynamische aard, zo ook nu. En tot mij kwam de schok: het ijspegeltje was gesmolten. Door paniek gefolterd rende ik hysterisch rond. Telkens weer dacht ik haar te zien, misschien wel net zo hectisch aan een zoekactie bezig als ik was.
Na enkele minuten was het mooi geweest, ze had misschien wel nooit bestaan. Ze was een prachtige zin uit een geleend boek waarvan je je de titel noch de auteur herinnert.
Na wat beleefde verontschuldigingen ging ik huiswaards met het gevoel iets verloren te hebben wat ik al jaren bij me had gedragen. De bejaarden hadden ervoor gekozen niet te veel heisa te maken, daar ze al een keer of tien waren opgeroepen door de bemanning van hun vliegtuig naar Sofia Airport. In de trein naar Den Haag kwam ik de bijsmaak voor het eerst tegen. Ook zat er een tand tussen de zool van m'n schoen, maar dat viel tenminste te verklaren. Soms dacht ik haar te zien, maar ik zag wel vaker dingen.2.
Om 12:21 ging de sirene, ik vluchtte door de kamer heen en dook onder mijn bed. Dit was dermate ongemakkelijk dat ik besloot vermetel het ontbijt klaar te maken. Het was allemaal begonnen met Irak, het wilde oosten. De ultieme genadeslag kwam toen de V.S. in Zuid Korea voor een derde maal met een atoomoorlog hadden gedreigd, het as van het kwaad kon blijkbaar niet opgezogen worden door een kruimeldief.
Sindsdien schaarde Europa zich als een man achter Willem Alexander. Onze Willem, die in een onbezonnen moment zijn blauw bloed door een katheter naar alle Europese leiders had laten stromen. Iedereen was ronduit verbaasd over zijn handelen, Trix was flauw gevallen. In Argentinië had men laten weten als hulpmacht te kunnen worden ingezet bij hoge nood. De dwaze moeders konden weer uit de kast worden getrokken.
Enkele dagen later waren de Amerikanen binnengevallen, ofschoon ze wel netjes hadden aangebeld en hun voeten geveegd. God mag weten waarom ze het deden. Er circuleerde wat verhalen over oproer onder de burgers. Laatst nog, een schermutseling tussen het Nederlandse en het Amerikaanse leger, een vuurgevecht. Het volk was ontdaan en ging massaal de straat op. Toen bleek dat het ging om een losse flodder vetrok iedereen weer naar huis. Nationalisme en democratie zijn fijn, maar aan losse flodders heeft niemand wat.
Ik onthield me van deze activiteiten. Ik dacht alleen maar aan mijn verlies. In oorlog en liefde is alles geoorloofd, werd eens gezegd. Dat is zeer vrijgevig, maar wanneer beide aanwezig zijn, zul je toch echt moeten kiezen. Zelfs al is die liefde ontoereikend.Het leger van de vijand, een overdreven road-trip, was blijven hangen in Nederland. Een bevroren status-quo waar iedereen uit verveling twister begon te spelen. Mij ging het voorbij. Ik at en sliep, woonde eens een college bij, maar het smaakte me niet. Tot zij mij eens te meer overkwam, bij de drogisterij. Zij was er, ze praatte tegen de drogist terwijl ik juist aan de beurt was en opzij keek. Mijn aanvankelijke gevoelens het ijspegeltje weer te ontdekken deden me bijna
stuiptrekken. Juist hier, juist hier moet ik haar weer tegenkomen.Ik deed wat ieder verstandig mens ooit eens zou moeten doen: rennen.
Als een bliksemschicht schoot ik uit de winkel en knalde tegen een man met een blindengeleide hond op. Deze viel loodrecht naar voren en begon in het Frans een scheldtirade tegen z'n herder. De viervoeter had al lang de benen genomen. Mensonterend natuurlijk, maar ik moest weer terug naar de drogisterij.
Toen ik naar binnengluurde, dacht ik heel even dat ze er nog steeds was. Tevergeefs. Inmiddels was de gehele winkel alweer vernieuwd van klandizie. Zij was er geweest. In al haar perfectie, contouren ontleend van hemellichamen. Haar gedachten leken de mijne, ofschoon ik doorgaans apathisch ben voor andermans peinzen. Ook mijn blindengeleide hond was langgeleden vertrokken, zonder iets te zeggen.3.
Thuis was een ware hel, alsof elke weekdag een zondag was. Saaie, uitgedroogde zondagen met oratoria op de achtergrond. Het avondeten was uitermate ranzig en de dagelijkse toevoer werd er niet beter op. Het werd een obsessie, een tragi komedische Kopspijkers-imitatie op mijn eigen leven. Alleen had het tragische de overhand. Zoals SARS de overhand zou hebben in een Chinees bejaardentehuis dat twaalf maal zijn maximale patiëntenaantal overtreft.
Op het nieuws zag ik een interview met verschillende wereldleiders, en Willem. Ze stonden voor een oorlogsmonument, hun armen in V-positie over hun kruis, alsof ze aan het knikkeren waren.
Steeds vaker werden er geluiden gehoord van verzetsbewegingen tegen de presentie van de Amerikanen. Allochtonen en autochtonen sloegen voor het eerst de handen in een, de multiculturele samenleving had een uitlaatklep gevonden. Buurthuizen werden gebruikt als bovengrondse verzamelpunten voor de verzetstrijders. Balkenende maande het volk tot rust, om rustig te gaan slapen; de tovernaarsleering zal over u waken.
Ook ik verzette mijzelf, maar niet tegen despoten, het systeem of de euro. Ik verzette me tegen mijzelf, tegen mijn obsessie die onderhand de grootte van een koningshuisschandaal had aangenomen, maar zelfs de schroeven in de muur interesseerden zich niet voor mij.Na een aantal dagen kwamen onze 'jongens' erachter dat het verzet een buitengewoon monotone bezigheid was en begonnen weer als vanouds op elkander af te geven. De Amerikanen stonden overal wat onhandig bij te kijken, terug verlangend naar Irak.
Ze liep voorbij alsof het niets was, alsof ze door me heen wilde. Ik had een bijbel van gesprekstof kunnen ophoesten, het enige wat ik deed was in hoesten uitbarsten. Ze keek me meewarig aan en ik vroeg haar naam en waarom ze in mijn leven was gekomen, wat ze daar in godsnaam deed en dat ze mocht blijven, blijf alsjeblieft.
Ze herhaalde de vraag, nog bijna voor ik hem gesteld had. Ze keek me vragend en verwachtingsvol aan. Ik bezweek onder de nutteloosheid van de situatie, een menhir. Ik rende als een goedkope herhaling weg maar keerde naar vijftig meter om. Verdwenen. Keer op keer bevestigde ze haar onbereikbaarheid. Als iets buitenlands, uit Madagaskar of de Salomon eilanden. Plekken waar je van hoort, maar waarschijnlijk nooit zult komen.Schroder en Willem waren voor staatsbezoek naar China om met Hu Jintao te discussieren over de status-quo des werelds. Het leek op een wereldconverentie voor padvinders. Wanneer ik terloops een winkelruit inkeek, zag ik haar, wilde ik haar zien. Altijd keek ze met mijn ogen terug. Ik beeldde me in dat ze alles begreep, precies zoals ik dat deed. Ze beantwoordde mijn blik door een duizend maal ja te knikken. Soms werd ik wat vreemd aangestaard door voorbijgangers die me al terugknikkend over straat zagen lopen. Sommigen knikten vergenoegd mee en zeiden "ja ja". Wat kon je anders in tijden van oorlog?
De eenzaamheid vertroebelde mijn verstand, werd een pathologische bedoening. Ik vond wat oude foto's van de vorige vakanties. Soms dacht ik haar te herkennen, opgeplakt tussen familieleden en campingvluchten. Krankzinnig, op z'n minst.
Men wilde voedselbonnen gaan distribueren, uit voorzorg van de ophanden zijnde hongermaanden. De supermarktketens moesten er niets van weten, AH sloeg grote aantallen suikerbieten in.4.
Het ongerieflijke van mens zijn, is het emotionele residu dat zich oppropt in je schedel. Psycho-biologisch uitgelegd een soort klier, een fantoomhypofyse, welke op de meeste vervelende momenten een schuldgevoel afscheid dat als een bittere nasmaak om je persoon blijft hangen. Zo ook zij. Ik kon op mijzelf inpraten wat ik wilde, ik leefde voor haar. Of beter gezegd, om haar heen.
Ik besloot dat het fini was met alle onzin, op macro- en microniveau. Willem zocht het maar uit.
Er scheen een Amerikaanse soldaat te zijn geliquideerd. Washington was woedend geweest. Bernard had nog wat olie op het vuur gegooid door de kogels van de moordenaars te vergoeden. Het aantal militairen werd vergroot, maar mij kon het aan m'n reet roesten.
De straten waren gevuld met misbruikte figuranten, sommigen knikten nog wel eens naar me. Ik durfde alleen de grond onder ogen te komen, uit angst voor een misverstand.
In de binnenstad van Den Haag ging ik de Slegte binnen. De verkoopster sprong bijna op m' n nek, ze leek te willen weten waar ik naar zocht. Ik had geen idee hoe ik moest reageren, en deed dit ook maar niet.
Het idee dat sommige mensen wel konden vinden wat zij zochten, een klant, een hemaworst, een oorlog, boezemde mij enorme minachting in. Ontdaan keerde ze terug naar haar bureau en toverde een make-up spiegeltje te voorschijn. Halfslachtig keek ze naar zichzelf, daarna naar mij. Geveinsd narcisme is ten alle tijden verwerpelijk.
Bladerend door onbekend leesvoer dacht ik tussen de horden personages haar naam te zien staan. Paniekerig legde ik dit boek weer neer, en pakte een andere. Ja, daar was ze weer. Nee, dat kon niet. Een oprisping van met gal bekleede woede sijpelde door mijn huid. Godverdomme, dit was onuitstaanbaar; wie speelde dit 'mens erger je niet' spel met me, wie bleef successievelijk op de half-bol met dobbelstenen drukken.
Achteraf gezien wat onverstandig, ofschoon onder de toenmalige omstandigheden ook wel, begon ik de bladzijden uit de boeken te verwijderen. Scheuren, alsof het niets was. Voor mijn lijden, voor het vaderland.
De verkoopster was minder begaan met mijn streven en kwam ziedend op me af. Gezien mijn geestestoestand pakte ik het meest ostentatieve boek in de omgeving en toen ze me aanspoorde tot bedaren, sloeg ik deze als een beukhamer tegen haar voorhoofd. De hemel was linea recta ontdekt.
Ik wilde alle bladzijden wel in haar mond stoppen, haar mijn leed laten inslikken. Dit bleek overigens na één hoofdstuk wat gecompliceerd.
Ramptoerisme werkt zenuwslopend. In de verte hoorde ik reeds wat Amerikaanse stemmen, doorspekt met een militant verlangen naar handelen. Een verstandig persoon zou zijn gevlucht, maar dat zou beunhazerij zijn. Er kwam een jonge Amerikaanse soldaat op me af. Opstaand, wilde ik wel het een en ander verduidelijken, maar ik besefte dat dit eveneens complicaties zou opleveren en ging maar weer zitten.
Z'n medelanders begonnen zich te verzamelen en een kakofonie van southern-accents vloog me om de oren. Ze tilden me omhoog en trokken me de winkel uit. Ik keek naar de verkoopster. Ze zat half bewusteloos met wijd opengesperde ogen op de grond; er hing een gescheurde bladzijde uit haar mond. "Papier hier Papier hier", leek ze te willen zeggen.Mijn verbazing was een ontsnapt specimen, een eenoorige schetser. Ik knipperde en implodeerde. Daar, loodrecht voor me. Haar mooie donkerbruine haar dat van mij was. De leegtes die mijn krochten vulden de hare. Ze keek me aan met een blik van compleet ongeloof, haar oogleden leken een aanloop te nemen om weg te vliegen. Ik wist me los te rukken en zette het op een lopen. De Amerikanen keken naar me alsof ze Sadam en Bin Laden gepaard zagen winkelen.
Ik naderde mijn déjà vu zonder precedent. Alles waar ik voor leefde, stond daar. Ik pakte haar beet, nooit zou ze me meer ontglippen, nooit meer. Voor de winkelruit hield ik haar vast en drong mijn tong hardnekkig haar mond binnen. Het orale elysium was bereikt. Een vieze, dorre smaak. Ik opende heimelijk mijn ogen en zag dat een doodsbenauwde bejaarde vrouw zich in mijn armen bevond. De Amerikanen hadden onderwijl hun geweren getrokken met een zekere geestdriftigheid. Ze droegen kartonnen Bush-maskertjes, maar dat kan ik me ook verbeeld hebben.
Ik draaide mijn hoofd zijdelings en daar stond ze weer, in de winkelruit. Ik zag haar lachen, lachen als een krankzinnige. Met nog steeds het oudje in mijn handen schreeuwde ik het uit. Er zat een onzichtbare muur tussen mij en mijn geliefde. Ik begon het oude vrouwtje heen en weer te schudden, greep haar bij de keel, smeekte haar te vertellen wie ze in de ruit zag. Maar ze wist me niets te vertellen, ze trilde alsof ze Parkison had uitgevonden en verspreid. Er werd een schot gelost, stellig geen losse flodder. De schijnoorlog had zijn status-quo doorbroken.
Bush werd afgezet door zijn eigen partij. Amerika verkoos boven hem een Californische gouverneur die in een grijs verleden verdelger was geweest. Waarvan wist niemand meer. De televisie toonde beelden van Willem en Max en de Argentijns-Hollandse tweeling op het bordes. De commentator besprak de minder belangrijke actualiteiten, maar zijn stem verzwakte, werd allengs zwaarder.
Het beeld bevroor, en ik zag in de ruit alleen mijn eigen spiegelbeeld, mooi en ongenaakbaar als ze was. Het leven stond stil maar bewoog niettemin, een moderne sci-fi film in de Haagse binnenstad. De camera had een close-up op de winkelruit. De kogel penetreerde de barrière, en mijn rug. Ik zag mijn ijspegeltje, naar beneden vallend in een duizend weerspiegelingen. Illusieloos. En alles smaakt weer zoals het hoort.Einde.
quote:
Laatste woordenI
Het was donderdagavond en Lorenzo keek naar het nieuws op tv. Het zond net een nieuws bulletin over een recente ontdekking in de alpen uit. Het lijk van een man was gevonden. Niet zo bijzonder, maar door koolstofdatering was aangetoond dat het lichaam ongeveer 130 miljoen jaar oud was. De eerst gevonden mens dateerde uit ± 40.000 voor Christus
Lorenzo was zelf een natuurkundige en kon het maar nauwelijks geloven. Zijn interesse in de historie van de mens lag heel erg diep. Dus nam hij zich voor om meteen contact op te nemen met de afdeling van zijn werk, om een reisje naar de alpen te regelen. Lorenzo kwam op een zaterdagmorgen aan en kreeg een warm onthaal. Ze waren zich bewust van de onderzoeken van Lorenzo en zijn faam, dat gaf hem een voorsprong. De wereld had een schok te verduren, want er werd diezelfde morgen door wetenschappers een tweede ontdekking onthuld. De man had een onbekend pak aangehad. Lorenzo was van mening dat het niet slim was om deze gegevens openbaar te maken, maar daar kon hij op dit moment weinig meer aan doen.
Diezelfde dag nog had hij toegang tot het lichaam dat gevonden was in het diepe ijs. Het was een blanke man geweest tussen de 30 en 45 jaar, die goed gespierd was. Het rare was dat de structuur overeen kwam met de huidige vorm van mensen die leefden in Europa, dit was naar zijn mening onmogelijk. De wetenschappers lieten Lorenzo het pak zien, het leek op een gewoon duikerspak. Het pak was al voorzichtig verwijderd, en Lorenzo kreeg dan ook de mogelijkheid om het te onderzoeken. De structuur van het pak was van een ongelofelijke weelde, het was met niets te vergelijken op aarde. Het had een ruitstructuur en een zachte donkerblauwe gloed. De helm had wel wat weg van een futuristische brommerhelm, maar deze was zacht vergelijkend met een capuchon. Ook vonden ze nog een mooie ketting om de hals van de man. Het was een gouden plak met daarop een turkoois edelsteen. Het had iets weg van een mooie dolfijn, maar dan in het groen. De ketting zelf was van dun samengevlochten leer.
Hij besloot het pak te onderwerpen aan een test. Geen pottenkijkers, want hij vond dat die wetenschappers veel te veel openbaar maakten. Water, hij zou het pak aantrekken en dan zichzelf laten zakken in een tank met water. Het water en alles wat erin zat werd grondig in de gaten gehouden door sensoren, ook de ketting had hij voorzichtig omgedaan.
IIDiezelfde avond nog, was hij van plan met de test te beginnen, en Lorenzo had geen idee wat hem te wachten stond... Hij nam zich voor om voorzichtig te werk te gaan, de tank was gevuld met gedistilleerd water. Hij liet zich langzaam in het pak glijden. Het leek wel een tweede huid, het pak was zacht en het voelde aan alsof de temperatuur uit zichzelf geregeld werd. Het pak had aan de achterkant een split waar je gemakkelijk ingleed, geen rits. Hoe ging het pak dan dicht? Het bleef plakken aan zijn huid, het zocht zijn eigen weg. Zijn voeten liepen op zachte kussens, en de onderkant van zijn voet had een licht profiel. Zijn handen voelden licht aan. Bij het vastpakken van de ijzeren stang had hij eveneens veel grip. Het pak voelde heerlijk aan, en zat als gegoten. Langzaam schoof hij de kap over zijn gezicht. De 'helm' sloot vanzelf luchtdicht om het pak heen, waardoor Lorenzo in paniek raakte. Hij probeerde de kap af te doen maar dat lukte niet. Het leek alsof hij geen adem kreeg en Lorenzo hield zijn adem zo lang mogelijk in. Het werd zwart voor zijn ogen en hij voelde een ontzettende drang om adem te halen. Hij hield het niet meer uit en slaakte een zucht, daarna probeerde hij adem te halen. Tot zijn stomme verbazing was het zuurstof wat hij inademde. Het was een rare gewaarwording, afgesloten zitten in een pak wat geen zuurstof voorraad had. Hij kon gewoon ademen. Zijn voeten hingen in het water en hij liet zich langzaam zakken. De gedachte dat het pak zelf zuurstof opnam uit zijn omgeving kwam bij hem op, dit zou hij later onderzoeken. Hij probeerde onder water adem te halen, ook dit was geen probleem. De kap met vizier gaf een duidelijk beeld van zijn omgeving, en ook onder water.
Ineens maakte de kap een 'ping' geluid, net als een bel die op de balie van een hotel staat. Gelijk daarna zag hij paarse symbolen voor zijn ogen voorbijschieten. Lorenzo schrok ervan en deinsde terug in de tank, het water kolkte heen en weer. Na enkele minuten begon Lorenzo aan het uitzicht te wennen, hij vond het zelfs mooi. De symbolen waren niet herkenbaar, maar er straalde een rust uit. De lichtpaarse matte kleur stak mooi af tegen het water. Het leek net alsof die symbolen direct op zijn iris geprojecteerd werden. Lorenzo kneep zijn ogen fijn en hield ze dicht, maar zag geen symbolen meer. Toen hij dit deed hoorde hij een zachte vrouwenstem. "Lemuris, tjan-ban filaa." Lorenzo schrok er deze keer niet van. Hij voelde wel een angst in hem opwellen, twee seconden daarna hoorde hij weer wat. "Lemuris, ak-ta" en een seconde daarna "Lemuris, sig-a-ta". Hij trok zo hard mogelijk aan de kap, maar het had geen zin. En weer hoorde hij "Lemuris, jeb-ta". Hij maakte kikvors bewegingen om weer boven het water te komen. Zijn hand reikte uit het water en landde met een smak op de rand van de tank. Hij greep mis. Hij zag het water om zich heen sluiten, en zonk een stuk naar beneden. De paarse symbolen in zijn vizier speelden wild op en neer. Hij voelde dat het pak zich verstarde en Lorenzo kon niks bewegen. "Tar-mas" zei de stem, en langzaam zag Lorenzo een wit licht voor zijn ogen. Het werd steeds sterker totdat het zijn ogen verblindde, maar het deed geen pijn. Ineens werd het zwart voor zijn ogen en de paarse symbolen waren ook weg, de starheid verzwakte. Hij had het gevoel te zweven. Toen viel hij, en het witte licht was er weer. De paarse symbolen waren ook terug, zijn lichaam verstarde nogmaals. De val kwam plots tot een stop, en Lorenzo voelde een flinke hoofdpijn komen opzetten. Met fijngeknepen ogen zweefde hij daar. De starheid nam af en Lorenzo voelde weer water. Langzaam deed hij zijn ogen open en zijn hoofdpijn nam af. Wat was er gebeurd? Met de tank was niks mis. Hij zwom naar boven en probeerde uit de tank te komen. Zijn hand steeg uit het water en greep naar de rand van de tank. Zijn hand kwam met een plof op het water terecht. De tank was er tot zijn verbazing niet meer. Lorenzo stak zijn hoofd boven het water uit, meteen werd hij door het felle licht verblind.
IIILangzaam probeerde zijn ogen aan het licht te wennen, en deed ze verder open. De zon reflecteerde fel in zijn ogen, hij keek vlug de andere kant uit. Met een blauwe vlek op zijn oog keek hij rond. Hij lag in een soort bak, over de rand kon hij de zee zien. Naast zich bevonden meer van die bassins, allemaal aan de rand van een kade. Lorenzo trok zich omhoog op de kade en verliet het bassin. Hij keek rond en zag een paradijs, achter de kade was een mooi strand en dat liep door tot het verdween in de exotische natuur. Zijn beeld was nog steeds niet wat het was, en in de verte zag hij een schim dat over de kade kwam lopen. Het kwam dichter bij. Lorenzo had zijn pak nog steeds aan en de paarse symbolen flikkerden op zijn ogen. De schim kwam naderbij en Lorenzo zag dat het een vrouw was. Hij vroeg zich af waar hij was, en hoe hij hier kwam. De vrouw kwam dichterbij en begon te praten. "Dosta-liftaa" Lorenzo verstond er helemaal niks van, en antwoordde "Sorry ik versta U niet!" Lorenzo zag de vrouw raar kijken. Ze had waarschijnlijk iemand anders verwacht. Ze keek hem indringend aan. Lorenzo stond daar met zijn armen langs zijn lichaam, hij voelde zich een beetje stom en verlegen. Misschien was het allemaal wel een droom. Lorenzo vond het frustrerend dat hij de taal van deze vrouw niet kon verstaan. Het was een mooie getinte vrouw, met lang bruin haar en bruine ovale ogen. De vrouw keek weer op naar Lorenzo, en hief haar handen op naar zijn 'helm'. "Zok-ti favaal" zei ze, en raakte met haar wijsvinger een plekje in zijn nek aan. De paarse symbolen verdwenen, en de vrouw trok zonder moeite de kap van zijn hoofd af.
Nu ze zijn gezicht zag, keek ze een beetje raar. Ze reikte met haar hand naar de ketting om zijn nek, en trok d.m.v van het leren touwtje de ketting naar boven. Toen ze de afbeelding zag glimlachte ze. Ze drukte met haar twee duimen op de groene dolfijn. Hij had het idee dat er helemaal niks gebeurde. Ze begon weer te praten, maar tot zijn verbazing kon hij haar verstaan. "U kunt me nu verstaan?" Lorenzo antwoordde. "Ja heel goed, ik heet Lorenzo" Hij stak zijn hand uit. "Dag Lorenzo, mijn naam is Naju-dara." Lorenzo stond haar een beetje verdwaasd aan te kijken, wat een schoonheid. Hij kon zijn ogen niet van haar afhouden. Naju-dara merkte dat op en lachte, "Ik wil alles over U weten, maar laten we eerst een rustig plekje opzoeken." Een week ging voorbij en Lorenzo werd door iedereen geaccepteerd. Naju-dara vertelde hem alles over haar familie en deze bijzondere stad Lemuris. Lemuris was blijkbaar een onderdeel van het grotere Atlantis. Lorenzo had moeite om dit alles te begrijpen, maar zijn gevoelens voor Naju-dara zorgden voor een grote blinde vlek. Hij begon langzaam te wennen aan het rustige leven in de natuur, en het gezonde exotische eten. De vraag hoe hij hier terecht gekomen was en waarom, begon langzaam weg te vloeien als water in het zand. Naju-dara begon ook gevoelens voor Lorenzo te krijgen en vond het verwarrend. Ze had Lorenzo uitgelegd dat hij hier was door het pak wat hij aangetrokken had, het was een soort tijdmachine. Dat was alles wat Lorenzo ervan mocht weten. Hij had ook te horen gekregen dat het pak wat hij aan had van een collega van Naju-dara was geweest, hij was niet meer teruggekeerd. Lorenzo had het gevoel alsof er iets voor hem werd achtergehouden. Lorenzo zag ook dat de overige mensheid in deze periode niet was vooruit gegaan, maar op hetzelfde niveau was gebleven zoals onze historie aangaf. Atlantis en zijn inwoners waren zelfs verder in technologie dan onze samenleving. De reden, daar kon hij alleen maar naar raden. Weer een week later zaten Lorenzo en Naju-dara samen bij een mooie waterval, het moment was perfect. Het was zo perfect dat het leek alsof de tijd stil stond. Lorenzo keek Naju-dara in haar mooie bruine ogen, en kuste haar intens. Naju-dara staarde naar de waterval, en probeerde haar gevoel te plaatsen. Lorenzo wou wat zeggen, maar daar kreeg hij de kans niet voor, want een luide ontploffing trok hun beide uit dit perfecte moment.
IVAllebei renden ze haastig over het pad, door de bomengrens terug naar de stad. Naju-dara rende voorop, ineens verstarde ze toen ze bij de stadsgrens aankwam. Ze slaakte een immense kreet die door merg en been ging. Lorenzo rende over een heuvel en botste bijna tegen haar aan, en vroeg "wat gebeurt er?". Toen zag hij het, grote ronde ruimteschepen waren bezig met een massale aanval op de stad. De ruimteschepen zagen er uit als een stalen discus. Lorenzo voelde een angst die zo beklemmend was dat hij zich niet meer kon bewegen. Naju-dara trok zijn arm mee en Lorenzo volgde. Lorenzo had geen idee waar ze heen liepen, hij was nog niet in dit deel van de stad geweest. Er was een exodus van mensen die naar een toren liepen. De toren was omringd door vliegende schepen. Ze leken wel zeilschepen, maar dan in de lucht. Ze renden hard de deur door en liepen snel de trappen op. Lorenzo kon haar bijna niet volgen, maar hij werd door haar aan zijn arm meegetrokken naar boven. Toen ze boven waren aangekomen moest Lorenzo zo'n soortgelijk pak aantrekken, net als wat in het ijs gevonden was. "Daar is alles mee begonnen", dacht hij. Hij trok het snel en zonder moeite aan en Naju-dara deed hetzelfde. Nu ze het pak volledig aanhadden, renden ze zo snel als ze konden naar een aanlegplaats. Naju-dara klom in een zeilschip en Lorenzo volgde. Ondertussen was de aanval op de stad in volle gang, rode stralen uit de ruimteschepen zorgden voor grote explosies.
Naju-dara bestuurde het zeilschip met gemak, ze vlogen in rap tempo weg van de toren. Anderen namen hetzelfde spreekwoordelijk 'hazenpad' in de lucht. Lorenzo zag dat de stad door de ruimteschepen bijna compleet verwoest werd, hij had geen idee wat hier aan de hand was. Hij schreeuwde naar Naju-dara, "Vertel mij nu wat er aan de hand is... Waar is dit goed voor?" Maar Naju-dara schudde haar hoofd, ze kon er niks over zeggen. Lorenzo keek met zienderogen toe hoe haar stad verwoest werd. Ze vlogen nu snel weg net als de anderen. Een ruimteschip in de verte kwam achter de zeilschepen aan, ze vlogen nu blijkbaar sneller. Lorenzo zag de oceaan onder zich, er lag blijkbaar flink wat water om Atlantis heen. Nadat ze drie uur gevlogen hadden volgde de zilveren schijf nog steeds. Ze vlogen nu over de kust van een land. Lorenzo had geen idee waar hij was. Na nog een half uur over land gevlogen te hebben was de zilveren schijf zo dicht bij, dat hij het vuur kon openen op de zeilschepen. Één zeilschip was geraakt en vatte vlam, binnen drie seconden was er niets meer van over. Toen schoot een rode straal door het zeil van hun schip heen, het schip kantelde. Lorenzo verloor zijn evenwicht en sloeg overboord, hij kon zich nog net aan de rand vastpakken. Lorenzo bungelde aan het zeilschip en Naju-dara haastte zich naar hem toe. Het schip verloor zijn hoogte en snelheid, en was oncontroleerbaar. Ze greep hem bij zijn handen en probeerde hem weer op het zeilschip te krijgen. Ze keek opzij en zag de zilveren schijf dichterbij komen. Naju-dara keek Lorenzo intens aan. Op dat moment ging er een schokgolf door het zeilschip en Lorenzo verloor zijn grip, in een fractie van een seconde realiseerde hij zich dat hij viel. Hij keek Naju-dara aan in zijn val en met tranen in zijn ogen zei hij, "tot over 130 miljoen jaar". Zijn laatste woorden nam hij mee in zijn eenzame val
[Dit bericht is gewijzigd door Atrimar op 16-10-2003 17:56]
quote:
De edit.Het leek zo simpel. Even een videoband digitaal zetten zodat hij het makkelijker via het net kon verspreiden. We kennen elkaar van een forum, voor zover je van kennen kan spreken over het internet. We hadden niet altijd overal dezelfde mening, maar toch schenen we elkaars mening wel te respecteren. Hij had laatst in een nieuw topic verklaard dat hij wat belangrijks te pakken had gekregen en dat het belangrijk was om digitaal te verspreiden.
Aangezien Mu (zijn nickname) nogal mysterieus deed over de reden dat hij het niet zelf kon, bood ik aan dat ik het anders wel zou doen. Ik had dan ook gelijk de primeur van die heet stukje film. Na was heen en weer gemail hadden we afgesproken op een station om een uur of 8:00. Mijn eerste reactie was dat dat het wel lastiger maakte om elkaar te vinden, maar zijn reactie was dat dat ook een voordeel kon zijn. Aangezien ik zijn denken wel vaker niet kon volgen online, ben ik er ook maar niet verder op ingegaan. Hij zei dat hij me wel zou vinden en dat ik maar wat rond moest lopen in de stationshal tot hij er was.
Daar stond ik dus, 7:57, midden tussen de forenzen. Ik vroeg me eigenlijk af waarom ik het ook al weer aangeboden had, en ik denk dat het meer nieuwsgierigheid was dan karakter dat ik er zo vroeg al rondliep. Acht uur kwam en ging, maar geen Mu. Ik vervloekte mezelf dat ik erin was getrapt en vocht me een weg richting uitgang. Vlak voordat ik de schuifdeuren bereikte voelde ik iemand me naar de zijkant sturen.
"Doe gewoon net alsof je kleingeld zoekt voor me om te wisselen en loop dan met de plastic tas weg naast je voeten. Alles wat je nodig hebt zit erin." Verbouwereerd zocht ik naar twee keer 50 cent. Ik gaf het aan een niet echt opvallende jongen van ergens in de twintig met een buckethead op. Hij was iets kleiner en keek wat naar beneden zodat ik niet echt duidelijk kon zien hoe hij eruit zag. "Ben jij Mu? Waarom zo geheimzinnig man?" "Bedankt" zei Mu en liep weer weg zonder me te antwoorden. Binnen no time was hij opgenomen in de continue stroom forenzen.
Daar stond ik dan. Plastic tas in mijn hand me af te vragen wat ik hier nou van moest maken. Opeens bedacht ik me dat ik eigenlijk meer in die tas had dan alleen de video. Ja hoor, er zaten ook 2 cd's in en een dubbelgevouwen blaadje. Zonder laptop kon ik niet veel met de cdroms, dus bleef het briefje over. Ik vouwde het open en het bleken een soort instructies te zijn.
"Laat ik beginnen met sorry. Je weet het nog niet, maar dit kan je een hele ander kijk geven op de wereld. Deze band heb ik in mijn bezit gekregen en kan wel eens het bewijs zijn dat Atlantis heeft bestaan. Het is een stuk digitale video die door een amateur satellietwatcher toevallig opgevangen is. Degene van wie ik de tape heeft, reageert niet meer op mailtjes, en ik heb het idee dat ik ook in de gaten wordt gehouden.
Ik heb jou uitgekozen, omdat je vanwege je IT opleiding en je voorliefde voor techno thriller boeken een kans maakt om ze voor te blijven. Ik ben er bijna zeker van dat ze niet weten wie je bent, wie kan je volgen op zo'n druk station? Probeer op het forum ook geen extra aandacht op je te vestigen, ze weten namelijk van het forum. Je kan me via hotmail bereiken. Als je de video digitaal hebt, spreken we af om de cd uit te wisselen.
Succes, en probeer dit even tussen ons te houden, ik zal het allemaal uitleggen als ik de video openbaar heb gemaakt op het internet.
Mu."
Wow... Iemand loopt tegen me aan en ik draai me verschrikt om. De man die tegen me opliep kijkt om en weer snel weg. Ik kijk naar de tas, maar alles zit er nog in. Shit zeg, van dit soort zaken wordt je paranoide. De drang om naar de tram te rennen was groot, maar op een of andere manier kon ik me inhouden. De hele thuisreis leek het of iedereen me volgde of me apart aankeek. Eenmaal thuis aangekomen kon ik niet wachten de band te bekijken.
Het beeld begon met wat storing. Opeens begon er wat zichtbaar te worden, maar het was een of andere spaanse soap. De storing kwam terug, maar al klaarde het beeld weer op. Het leek op een documentaire van een poolreis, veel stuifsneeuw en mannen in dikke pakken. Wat me opviel was dat de mannen geen oranje day-glo pakken aanhadden, maar volledig witte met witte bontkraag. Het enige niet witte waren de sneeuwbrillen en de schoenen.
Het leek erop alsof de cameraman achter de mannen aanliep richting een sneeuwwand die sterk verlicht werd. Bij de wand aangekomen, blijkt dat het een grot is waarbij de eerste paar meter met ijs is bedekt. Binnen aangekomen staan er kisten langs de muur. De grot wordt al snel breder en de muren vertonen sporen die me het idee geven dat er aardig wat is weggegraven. Na een flauwe bocht komt de cameraman aan in een fel verlichte ruimte. In het midden van de ruimte is duidelijk een soort voertuig te zien. Het doet een beetje denken aan een miniatuurduikboot voor 1 persoon.
Eenmaal dichterbij is duidelijk te zien dat de tekens op het voertuig niet van een mij bekende taal zijn. Aangezien ik bankbiljetten spaar, kan ik de meeste standaard tekensets wel herkennen, maar deze tekens kan ik absoluut niet thuisbrengen. Ik hoor een van de mannen plots roepen vanachter een laptop "Dit kan niet! Net als die andere minstens 32.000 jaar!". De camera beweegt met een ruk naar het voertuig. Het valt me op dat het licht van de camera niet reflexteerd. Het lijkt een soort dof metaal te zijn, zoals het titanium van mijn horloge.
Sneeuw. Niet de sneeuw van de polen, maar digitale ruis. Einde opnames. Ik spoel de band terug naar het begin. Ik zet mijn pc aan en controleer de koppeling met de video. Alles is klaar om op te nemen. De opname is maar 13 minuten en 12 seconden, dus moet het makkelijk op een cd kunnen. Ik start de tape en leun achterover om het in de gaten te houden. Als de cameraman voor de tweede keer de grot inloopt valt me ineens een teller op in de rechteronderhoek. Dankzij de resolutie van de monitor is het hier goed te lezen, op de tv valt het weg tegen de achtergrond. Hmmm, 030615.1544, waarschijnlijk is de tape dus van 6 maart 2003, 15:44 in de middag. Het lijkt me niet waarschijnlijk dat het 3 juni is, want dan is om 15:44 de zon niet te zien op de zuidpool, terwijl er duidelijk zonlicht is op de film.
Na een uurtje knutselen is de film naar wens digitaal gemaakt. Het is een bestand van 150 Mb geworden. Pfff, hoe noem ik het... Aangezien het voor Mu is, maar ik zijn naam er niet aan wil geven om de bron niet te verraden kan het geen Mu worden. Dan maar Atlantis.avi. Mu is het teken voor Atlantis, en er gaan speculaties dat Antarctica ooit het door Plato omschreven continent is. Ook het feit dat de 'scooter' zo oud geschat werd, zet me nu aan het denken. Een beschaving die zulke voertuigen had, toen we volgens de geschiedenisboekjes nog net met stenen leerde werken was iets waar wel wat aanwijzingen voor waren, maar een dergelijk vondst zou de wetenschap op z'n kop zetten.
Ik open mijn browser om Mu te mailen, maar bedenk me zijn waarschuwing. Als ik vanaf thuis mail, kunnen ze achterhalen wie ik ben. Ik brand het filmpje op drie cd's. Eentje gaat in mijn tas, eentje laat ik op mjin bureau liggen. Ik sta met de derde kopie in mijn handen. Waar kan je een cd goed verstoppen... Mijn oog valt op de spindel blanco cd's. Hide in plain view! Ik leg de cd onderop, niet herkenbaar als zijnde beschreven.
Ik heb een anonieme plek nodig om te internetten. Op school moet ik ook inloggen en is er terug te vinden wie wat verstuurd heeft. Die optie valt dus af. De bieb! Daar kan je ook internetten en daar leggen ze niets vast! Bij de bieb aangekomen betaal ik netjes voor een uur, erg ruim om even te mailen. Snel maak ik een vers hotmail account aan en mail Mu dat het klaar is. Morgen zal ik weer in de stationshal zijn. Ik koop bij de knakenshop een goedkope rugzak en doe daar de band in en de cd.
Thuis aangekomen log ik weer in op mijn pc. Even kijken op het forum of Mu nog gepost heeft. Ik zie dat hij een topic heeft geopend over de oorlog in Irak. Zijn stelling is, dat het helemaal niet over de olie gaat, maar dat de amerikanen Irak afzoeken naar iets. Na wat grappen over het zoeken naar chemische wapens, geeft hij toe dat ze zoeken naar de stad van een verloren beschaving, de legendarische stad van de Annunaki.
De Annunaki worden gezien als een godenras met fantastische technologieen, die als voorbeeld heeft gedient voor de godenlegende. Er is een stroming die beweert dat de Annunaki bases hadden over de hele wereld en de oermens als slaaf gebruikte om grondstoffen te winnen. De technologieen die toegeschreven worden aan dit ras zouden een hedendaags land oneindig veel voordeel geven. Volgens sommigen zelfs genoeg reden om een oorlog over te beginnen.
De theorie klinkt op eerste gezicht ver gezocht, maar steeds meer stukjes vallen op z'n plaats. De oorlog zonder duidelijke reden, het intensieve zoeken zonder dat er maar één wapen is gevonden, de gigantisch kosten aan geld en levens om een stuk woestijn in handen te houden... Denkende aan dit alles probeer ik maar wat te slapen, wat me na vier uur peinzen eindelijk lukt.
De volgende ochtend ben ik al vroeg op pad. Ik wil wat eerder zijn, zodat ik er zeker van kan zijn dat geen mensen me in de gaten houden. Paranoide of niet, het geeft me wel een wat veiliger idee. Ik zie niets verdachts, al heb ik niet de illusie dat ik een echte pro zou herkennen. Ik loop wat rond en rond het afgesproken tijdstip koop ik een kaartje aan de automaat. De rugzak zet ik naast me neer. "Is de trein naar het zuiden op tijd?" Ik kijk me geirriteerd om, ik heb wel andere dingen aan mijn hoofd!
Mu kijkt me lachend aan. "Ja, alles goed" mompel ik, "alles is achter de rug". Ik geef mijn rugzak aan hem en ga verder met mijn kaartje. "Ik mail je nog met uitleg, ik moet snel weg." Als ik me omdraai met mijn kaartje zie ik Mu al niet meer. Met een leeg gevoel van deze anti-climax ga ik maar naar college.
Eenmaal thuis gekomen zet ik snel mijn pc aan om te kijken of er mail is van Mu, ik ben alleen maar nieuwsgieriger geworden. Yes, mail van MU. Snel lees ik zijn uitgebreide mail. Tien minuten later zak ik verbaasd achterover. Dit kan toch niet! De video die ik digitaal heb gezet, blijkt maar een klein deel van het verhaal. Over de hele wereld zijn er stukken verspreid en digitaal gezet. Daarna zijn de video's razendsnel via allerlei kazaa achtige fileshare programma's verspreid, zodat er niet enkele kopieen zijn die onderschept kunnen worden.
Een snelle check op kazaa leert me dat er onderhand al tientallen mensen zijn die het via dit programma alleen al verspreid hebben. Mu verteld me dat de delen afgevangen zijn van een satelliet. Over de loop van enkele weken heeft de amateur uren aan materiaal bij elkaar kunnen krijgen. Het betreft een zoektocht van de amerikanen naar technologieen van verloren beschavinden, en met name die van Atlantis.
Na de tweede wereldoorlog vertelden overgelopen geleerden over de vondsten van Hitlers expedities. Op Antarctica zijn in grotten, duidelijke bewijzen gevonden van een beschaving van minstens 15.000 jaar oud. De VS houden dit alles streng geheim, omdat ze van mening zijn dat dit ze een enorme voorsprong kan geven op China en Europa. Helaas zijn de gevonden technologieen moeilijk te bergen en erg slecht vanwege het klimaat daar. Maar er werd begin 90'er jaren een ontdekking gedaan.
Er bleek in het midden oosten een andere grote stad geweest te zijn, de legendarische godenstad van Mesopotamië. Het klimaat daar zou veel minder impact gehad hebben op de technologie. Het kwam de amerikanen dus goed uit dat Saddam zo aggresief deed richting Koeweit. Er was weinig nodig om Saddam zo te pushen dat hij Koeweit binnenviel. Powell kreeg opdracht van Bush om Saddam weg te jagen, en om met speciale eenheden ook in Irak te kijken of de legendarische stad gevonden kon worden.
Helaas moest het leger zich onder druk van andere arabische landen terugtrekken. Toen Bush Jr. echter aan de macht kwam, zag hij de kans schoon om vaders werk af te maken. Powell, nu minister van buitenlandse zaken, was ook in een goede positie om ervoor te zorgen dat de missie niet spaak kon lopen door buitenlandse druk. De reden van massavernietigingswapens was gekozen, omdat op die manier makkelijk speciale zoekacties verklaard konden worden.
De tapes zijn nu verspreid en zijn niet meer te stoppen volgens Mu. Het nieuws is nu openbaar en enkele nieuwsdiensten hebben al interesse in de banden. Mu voorspelt dat snel er een enorme rel zal onstaan op een groot aantal punten. Religie, globale macht en geschiedenis zijn maar een paar punten die door deze vondsten hun fundamenten verliezen.Peinzend kijk ik naar buiten naar de grijze wolken. Het regent hard, tja, nederlands weertje. Op een of andere manier lijkt het natregenen straks op weg naar mijn vriendin triviaal in het licht van komende gebeurtenissen. Dit is zo groot, dit kunnen ze niet ontkennen, niet met dit bewijs.
De geschiedenis en alles wat zo vast stond is ineens onzeker, net zo onzeker als de toekomst...
[Dit bericht is gewijzigd door Atrimar op 16-10-2003 17:58]
quote:
"Of all melancholy topics, what, according to the universal understanding of mankind, is the most melancholy?" Death--was the obvious reply. "And when," I said, "is the most melancholy of topics most poetical?" From what I have already explained at some length, the answer, here also, is obvious-- "When it most closely allies itself to beauty: the death, then, of a beautiful woman is, unquestionably, the most poetical topic in the world--and equally is it beyond doubt that the lips best suited for such a topic are those of a bereaved lover." Edgar Allan PoeZelfs nu was haar schoonheid verbazingwekkend. Er was iets poëtisch geweest aan de manier waarop ze liep, hoe ze sprak, haar lach. Ze voelde koud aan. Ik sloot haar ogen en gaf een laatste kus, alvorens de flacon aan mijn lippen te zetten. De bittere smaak plantte zich voort in mijn slokdarm, mijn maag. Oh, het werkte snel. Mijn ogen zagen niet langer de realiteit, maar de verschrikkelijke werkelijkheid was al doorgedrongen tot mijn geest. In een angstaanjagend verstoorde manier zag ik de maanden voorafgaand aan deze verschrikkelijke dag aan mijn ogen voorbij flitsen. Kleuren liepen in elkaar over, mensen die lang geleden waren overleden om me heen, pratend over niks. Of daar leek het op, want in de chaos die ontstond kon ik niemand verstaan, laat staan mijn eigen gedachten.
Ik had haar ontmoet op het feest dat haar vader had gegeven. Een freakshow van travestieten en clowns waarvan ik niet weet hoe ik er terecht was gekomen. Ze zweefde naar me toe en langs me zonder me op te merken. Mijn beste vriend. Hij was er ook, of was hij al dood? Nee, hij sprak tegen me en ik herinner me wat hij zei. "Je zult haar wel vergeten". Maar dat kon niet over de schone engel gaan die net langs vloog. De grip op de realiteit had me volkomen verlaten en dus kon ik niet begrijpen waar hij over sprak. Ik had alleen nog maar oog voor de engel. Ik sprak een onverstaanbaar gesprek met haar, ik kuste haar, en we waren verliefd. Fragmenten zag ik enkel en de liefde die ik voor haar voelde verwarmde me. Mijn gedachten dwaalden af, naar planeten ver weg. Mijn geest had het lichaam verlaten en keek toe hoe dat lichaam werd opgeslokt door mijn eigen verbeelding.
Wekenlang was er geen eten geweest. Maar hij was dan ook in de woestijn, alleen. Hij, dat was ik. Maar ik was de controle over hem kwijt, en nu keek ik toe als naar een toneelstuk. De rode zon vulde de hemel en perste elke druppel water uit zijn inmiddels uitgedroogde lichaam. Sinds hij zijn hachelijke tocht door de zandlanden was begonnen was hij niets en niemand tegengekomen. Zand. Alles wat hij zag was zand en rotsen. De mensen waren er gewend aan geraakt; het hele aardoppervlak was een grote zandvlakte geworden toen de zon rood was geworden. Sindsdien was het de belichaming geworden van alles dat slecht was op de wereld. Binnen enkele duizenden jaren zou het ontploffen en daarmee het hele stelsel. Enkel in de schemering en de nacht, die nog maar enkele uren duurde, kon men leven. Overdag moest hij in de beschutting zitten anders zou er binnen enkele uren slechts een waterloos karkas over zijn. Hij was eraan gewend geraakt, ermee opgegroeid. De trance kwam snel en plotseling opzetten. In een paar ogenblikken zou hij buiten westen raken en de zon zou al zijn lichaamssappen opeisen. De rotsen links van hem waren de enige beschutting in de buurt. Vallend en struikelend probeerde hij zich er naar toe te krijgen, maar hij verloor zijn gezichtsvermogen en viel op zijn knieën. Hij voelde hoe de hitte over hem heen kroop, en verloor zijn bewustzijn. Zijn huid zou verbranden maar dat was zijn minste probleem. Huid. De hitte was weg, en hij voelde zich weer goed. Hij deed zijn ogen open en voelde de grond. Er was geen zand, en langzaam kwam zijn zicht weer terug. Enkel een menselijke huid op de grond. Hier en daar groeide er een haar uit en grote druppels zweet kwamen uit de poriën. Hij zat aan de binnenkant van een grote bol van huid. De zwaartekracht leek te veranderen en hij viel achterover, rollend daalde hij de bol af tot het laagste punt. Hij kreeg geen lucht meer! Hij inhaleerde sterk, zoekend naar de zuurstof die er niet was. Hij moest hier weg, hij moest uit de bol zien te komen. Zijn mes. Waar was zijn mes? Grijpend in zijn gewaad, zocht hij zijn mes. Op de plek waar eerst een klein mes had gezeten was niks meer. Een natte sensatie in zijn voeten maakte dat hij naar de grond keek. Hij stond in een plas bloed. Waar komt dat nou vandaan? Heftig keek hij om zich heen, zich afvragend waar hij was, wie hij was en of hij was. Op de plek waar hij aanvankelijk was ontwaakt uit de woestijn-nachtmerrie stak zijn mes in de huid die de grond was. Uit de wond liep een straaltje bloed naar beneden, naar hem. Ongemakkelijk grijpend in de zwetende natte huid klom hij naar het mes toe, en probeerde het te grijpen. Hij duwde het verder in de huid een steeds groter wordend gat creërend. Bloed spoot uit het niets. Het liep ineens weg door de wond en een klein gat in de huid bleef achter. Een sterke zuigende kracht kwam erdoorheen en al snel werd mijn lichaam erdoor tegen het gat getrokken. Het gat was te klein om doorheen te kunnen. Een scheurend geluid was het laatste wat ik hoorde. Hij werd door het gat getrokken en belande op de ijzeren grond. IJskoud voelde hij aan, zijn huid was temperaturen van ver boven de 50 graden gewend. Maar hij was krachteloos en viel in een diepe slaap. Wat was er gebeurd? Waar was hij nu en hoe kwam hij daar. Zijn gedachten dwaalden af naar een ver paradijs waarna alles zwart werd.
"Ik geloof dat hij weer bij komt" hoorde ik ver weg. Mijn ogen openend richtte ik me op van de vloer. Er was niets dan een waas. Een woestijn, een planeet van mensenhuid binnenstebuiten gekeerd. En nu waren er mensen die ik niet kende. Ik wreef door mijn ogen maar de waas bleef. Ik was weer mezelf, maar wie was ikzelf? Ik draaide me om naar waar ik uit de bol was gevallen en zag een zilverkleurige bol met een doorsnede van 2 meter. Zo helder als wat. Al het andere was wazig maar deze bol was haarscherp. "De waas gaat weer weg maar het duurt even" hoorde ik een stem zeggen. De persoon die het zei kon hij echter niet ontdekken. "En hoe was je eerste trip?". "We kunnen je niet verplaatsen dat spijt me, anders zou je in de hallucinatie kunnen blijven geloven. Je schreeuwde het uit over hoe koud het was, maar dat zal nu wel weer meevallen, nietwaar?". Was het een hallucinatie geweest? Ik viel weer in een diepe slaap. Ik wilde de bol weer in. In mijn gedachten muteerde ik in een waterige substantie die terug werd gezogen in het gat. De ranzige gewaarwording daarbinnen was verslavend geweest, en het bloed dat ik had laten vloeien had mijn dorst ernaar aangewakkerd. Binnen de bol was alles anders geweest. Fysiek was ik er niet aanwezig en daardoor kon ik mijn gedachten vormgeven in een manier die ik nooit eerder had gekend. Als een droom maar veel krachtiger, alsof ik mijn eigen werkelijkheid creëerde. Op het balkon van een groot paleis keek ik uit over de enorme leegte die het heelal heette. Nergens was er iets anders, en toen zelfs het paleis verdween voelde ik me pas echt de keizer van het universum. Zwevend naar het niets was ik pas echt vrij. Ik was alleen en dat gevoel begon me steeds minder aan te staan. Mijn eigen vijand. Deze trip werd gevaarlijk. Ik werd gevaarlijk. Voor mezelf, voor anderen, voor alles om me heen. Het moet er vreemd uit hebben gezien aan de buitenkant, omdat de drugs een vreemde uitwerking hadden gehad. Wacht maar tot het was uitgewerkt. Hij ging in de kuipstoel zitten en verdween in zijn laatste nare droom.
Dat meisje dat schrijd als een eeuwige bruid, met die melancholische grote ogen. Ik ken haar naam niet eens, maar daar zal snel verandering in komen. "Paul, wie is dat daar bij die ridder?" vroeg ik aan mijn goede vriend. Het was een gemaskerd bal waarvoor we niet eens waren uitgenodigd. Gelukkig wist Paul altijd wel een manier om binnen te komen. "Die engel bedoel je? Daar kun je beter afblijven, ik geloof dat ze bezet is." Maar natuurlijk, dacht ik. Zo'n schoonheid is al eerder veroverd. Maar ik ga het niet zonder slag of stoot opgeven. "Je vermaakt je denk ik wel, ik ga erop af." Paul lachte begrijpend en knikte instemmend. Het feest raakte in een versnelling, terwijl ik langzaam naar de engel toeliep, totaal geen oog hebbend voor de dingen die om me heen gebeurden. Oogcontact. Een twinkeling in haar ontroerend mooie ogen moedigden me aan haar aan te spreken. "Ben ik in de hemel beland, of verbeeld ik het me dat hier een engel staat? Anders sta mij toe u te vertellen dat als de hemel nog een vacature voor engel open heeft staan, u daar zeker zult worden aangenomen." Zei ik als een clichématige openingszin. "Je maakt me aan het blozen" was het oprechte antwoord van deze oprechte schoonheid. "Het spijt me, maar ik kan niks anders zeggen dan de waarheid. Vergeef me voor mijn clichés, maar waarom is iets een cliché? Hoogstwaarschijnlijk omdat het waar is" Ze lachte. De ridder die de hele tijd met de oudere vrouw had staan praten, die verkleed was als clown, draaide zich om naar de engel. "Lisa, gun me nog een dans met je" zei hij voordat hij haar wegtrok naar de dansvloer. Lisa. Ze keek me bijna constant aan terwijl ze met de lompe boer danste, die de hele tijd zijn eigen voetenwerk bewonderde om te voorkomen dat hij op haar tenen ging staan. Ze lachte naar me, en ik wist dat ik deze engel voor me moest winnen.
Daarna had het feest een vreemde draai genomen. De sfeer was naar geworden en mensen waren met elkaar gaan vechten. De drugs en de alcohol begonnen hun werk te doen. Ik was met Lisa op de trap beland en we zoenden elkaar alsof het de laatste keer was dat we elkaar zouden zien. Ze smaakte zoet, door de lipgloss. Een geluid om de hoek waarschuwde ons dat we ons moesten verplaatsen. "Snel hierin, straks ziet mijn vader ons" giebelde ze bijna in mijn oor. De kamer had een zachte lichtgloed over zich heen liggen, alsof ergens verborgen een open haard zat. "Laat me nooit meer los, Lisa" zei ik. "Nooit meer" antwoordde ze. We bedreven de liefde die avond, nee we maakten liefde is misschien een betere verwoording. De mate waarin we elkaar aanvoelden getuigde van het feit dat we elkaars "soulmate" waren. En toen we in slaap vielen voelde ik dat het goed was, ik was gelukkiger dan ik ooit geweest was. De leegte in mijn hart die ik nooit gevoeld had door gebrek aan ware liefde was opgevuld door het mooiste wezen dat ik ooit gezien en gevoeld had. Ik weet niet wat er fout is gegaan.
Toen ik weer wakker werd, duurde het even voor ik wist waar ik was. De radio speelde David Bowie, wat me een ongelooflijke angst aanjaagde. Ik opende langzaam mijn ogen, angstig voor de horror die ik verwachte te aanschouwen. Wazige vlekken voor mijn ogen waarschuwden me dat ik vooral niet op moest staan, en vertelden het hele verhaal van de avond ervoor. Ik lag op de grond, mijn hoofd naar het plafond gericht, en in mijn ooghoeken zag ik de chaos die ik aangericht moet hebben in de uren voorafgaand aan de totale black-out. Langzaam werd mijn zicht beter, ik schrok van wat ik zag. Een experiment met slechte afloop, en ik was zowel het experiment als de slechte afloop. Ik had gegokt met mijn leven en verloren. Het was op dit moment dat de gekte zich van mij meester maakte, en ik uit alle macht probeerde weg te komen van deze surrealistische droom. Op het bed lag mijn engel, verrassend kalm en vredig. Zich niet bewust van wat er de avond ervoor gebeurd was, en nu ik eraan dacht, ik wist het ook niet. Ik raakte haar gezicht aan en voelde de koelte van haar huid. Ik wist het meteen. "Lisa, word wakker" huilde ik. Maar ik wist dat ze haar ogen niet meer zou openen. Een windvlaag door de kamer jaagde me angst aan, alsof de dood zelf haar ziel had meegenomen. Ik vond een flacon in mijn broekzak. Ik wist niet precies wat het was, maar een bepaald gedeelte van mijn lichaam vertelde me dat het vergif was.
Zelfs nu was haar schoonheid verbazingwekkend. Er was iets poëtisch geweest aan de manier waarop ze liep, hoe ze sprak, haar lach. Ze voelde koud aan. Ik sloot mijn ogen en gaf een laatste kus, alvorens de flacon aan mijn lippen te zetten. De bittere smaak plantte zich voort in mijn slokdarm, mijn maag. Oh, het werkte snel. Ik viel op het bed naast Lisa. Mijn ogen zagen niet langer de realiteit, maar de verschrikkelijke werkelijkheid was al doorgedrongen tot mijn geest. In een angstaanjagend verstoorde manier zag ik de maanden voorafgaand aan deze verschrikkelijke dag aan mijn ogen voorbij flitsen. Kleuren liepen in elkaar over, mensen die lang geleden waren overleden om me heen, pratend over niks. Of daar leek het op, want in de chaos die ontstond kon ik niemand verstaan, laat staan mijn eigen gedachten.
Ik stond verrassend eenvoudig op, zonder zelfs mijn anders zo zwakke knieën al te zwaar te belasten. Het enige in de kamer dat nog heel was, was de oude vervallen radio die krakerig en piepend de psychedelische klanken van een "vintage" synthesizer voortbracht. De uitwerking van de drugs vertelde hier zijn verschrikkelijke relaas. Ik draaide me om, slaakte een gil. Mijn lichaam, als een door gieren aangevreten karkas, lag nog steeds op de plek naast Lisa vanwaar ik net was opgestaan. Het besef van de betekenis hiervan drong tergend langzaam tot me door, en toen het dat uiteindelijk had gedaan accepteerde ik het niet. "It's better to have loved and lost than never to have loved at all" Probeer het eens. De zoute tranen liepen over mijn gezicht en van mijn kin vielen ze als in slow motion naar de grond. Ze benamen me bijna volledig het zicht, totdat de duisternis weer overwon, mij meeslepend naar de volgende, schitterende nachtmerrie.
[Dit bericht is gewijzigd door Atrimar op 16-10-2003 18:00]
Ik ben niet lui, maar wil ook niet alles natypen, dus ik ben even in conclaaf "achter de schermen" hoe dit op te lossen.
"Wacht uit" is dan de juiste term denk ik.
quote:
Petrus en de Messias
"Nou. Dat heb je weer lekker aangepakt, kerel."
"Sorry"
Petrus zuchtte en ging even zitten op het krukje dat naast de ontzaglijke hemelpoort stond. Dit was nou dé poort, dacht de Messias.
"Je snapt natuurlijk wel dat ik dit door moet geven. Als ik dat niet doe dan kan ik net zo goed de boel hier inpakken."
"Dat snap ik," stemde de Messias nerveus in. Uit verveling pakte hij een plukje van de Goddelijke wolk, begon ermee te spelen als met een stressballetje en vervolgde: "Ik weet niet wat ik moet zeggen. De mensheid heeft gewoon niet goed opgelet."
"Ja, schuif de schuld maar af op de mensheid. Dat doen ze allemaal. Maar ik weet het nog net zo niet. Als ik door de wolkbreuken op het Aardse kijk zie ik toch een hoop geklungel van onze mensen daar. Maar de beslissing is niet aan mij, die is nooit aan mij, meestal omdat iedereen toch meteen door naar beneden gaat. Ik zit hier soms de eeuwigheid te verdoen, denk ik dan. Het zijn enkel die zeldzame gevallen die voor mij in ontzag op hun knieën kunnen vallen. Ik heb er tot nu toe maar een paar kunnen doorlaten. En soms heb je gedonder, allemaal gewauwel 'het was haar schuld', 'ik was onbegrepen', 'ik was in het verkeerde tijdsvak geplaatst', enzovoort Maar goed, ik vind dat je wel een vroom voorkomen hebt; de totale weerloosheid in je helderblauwe ogen doen een oude man als ik voor je smelten. Ik wil wel een goed woordje voor je doen."
"Echt waar," de ogen van de Messias schoten vol van blijdschap.
"Ik zou je ontzettend dankbaar zijn, ik heb echt mijn best gedaan om mijn goddelijke zelf over het wereldse aardoppervlak heen te leggen. Maar niemand luisterde naar me."
Petrus knikte begrijpend.
"Ja, ja ik ben allang blij dat iemand hier weer eens staat. Het is alweer vele jaren geleden dat iemand aan deze poort stond. En er is al millennia lang niemand meer uitgetrapt. Vertel me nu maar wat er is gebeurd. Je bent nog vrij jong, dat is normaliter een goed teken. Als ik een oude man hier heb die niks anders in zijn leven heeft gedaan dan met zijn slofjes voor de open haard een groots dialectisch systeem uitdenken, dan valt het te betwijfelen of ik hem wel binnen zou laten."
"Goed. Waar zal ik beginnen? Het ging allemaal zo snel." De Messias ging zitten op het voetenkrukje van Petrus.
"Ik heb alle tijd, ik heb net de poorten nog opgepoetst en ik verwacht voorlopig geen nieuwelingen."
"Welnu, dan zal ik beginnen met te zeggen dat ik onbegrepen was. Ik zeg het nu maar, want dan is dat cliché ook weer de wereld uit. Maar hoe dan ook: in mijn jonge jaren was ik een vlijtig student, gevat in een niet onaantrekkelijk lichaam. Ik walste door het leven heen alsof het nooit tot een eind zou komen. Op een gegeven moment kwam er een vrouw in mijn leven. Ik legde in die tijd de laatste hand aan een epistel dat mijn ware identiteit kenbaar zou maken aan de wereld. Ik dacht, dit wordt een eitje: nu meer dan ooit verlangt de mens naar een Verlosser en hier, hier was ik dan zomaar! Ik was de redder der mensheid en niemand die het wist! Mijn hart was vol vreugde bij de gedachte dat het Lijden van de Mens bijna ten einde zou zijn."
"Ho, wat ga je weer snel! Kom even wat dichter bij me zitten en spreek rustig en duidelijk."
De Messias hief zijn armen theatraal op en voelde de bewonderende blik van Petrus op zijn borstkast. Hij voelde zich op dat moment weer even almachtig als hij zich op aarde had gevoeld. Hij gooide het tot pulp geknede propje Goddelijke wolk terzijde en ging half liggen aan de voeten van Petrus. Het deed hem geen plezier, maar hij moest en zou de hemel inkomen, hij was niet voor niets bezig geweest voor de Mensheid. Hij vervolgde zijn verhaal.
"Maar het mocht allemaal niet zo zijn want, zoals ik eerder aangaf, er kwam een vrouw in mijn leven. Zij was een zacht schepsel dat de lente om haar schouders droeg. Ik kwam haar terloops en onverwacht tegen. Hoewel, onverwacht kan het niet geweest zijn: men kan natuurlijk bedenken dat de Heer een morbide grap met me uithaalde."
"Stilte! Stilte," siste Petrus, "Laat je insinuaties achterwege!"
De Messias schrok.
"Mijn excuses Petrus, mag ik vergiffenis voor mijn dwaze woorden?
"Vooruit," fluisterde Petrus vaderlijk na een korte aarzeling,"maar alleen maar omdat je van die mooie blanke dijen hebt."
"Laat ik verder gaan dan, Petrus." De Messias streek zijn handen door zijn haar en keek verleidelijk naar Petrus die een lichte blos op zijn wangen begon te krijgen.
"Ja, spreek."
"Ik had dus mijn muze ontmoet. En voor een korte tijd was het heel fijn; we beminden elkaar, dompelden elkaar onder in de aardse liefde, streelden elkaar wanneer we maar konden Maar mijn doel op aarde vergat ik. Langzaam schoof het geschrift uit mijn geest en kwamen in de vrijgekomen plaats de vlammen van de hartstocht."
"Wat een duivels wezen," sprak Petrus boos.
"Ik weet het. In die tijd verdwaasde ik: de stralenkrans die ik altijd om mijn hoofd had voorgesteld leek zijn glans te verliezen en ik begon te twijfelen -Petrus mompelde hoofdschuddend- of ik wel hier was om de mensheid te verlossen. Ik was toch de Verlosser? Toch? En in mijn bescheiden appartement, dat uitkeek op een met onkruid omrande tuin, kreeg de twijfel meer en meer houvast. Ik kon er niet aan ontsnappen. Mijn goddelijke inborst leek te verdwijnen."
"De twijfel." Petrus schudde weer met zijn hoofd. "Dat is een duivels werktuig. Als iemand de kiem van twijfel in zich heeft dan zal zijn aardse leven enkel ongelukkige momenten kennen. Ikzelf heb ook wat afgetwijfeld in mijn leven. Over mijn geaardheid in de bijbelse zin van het woord natuurlijk."
"Natuurlijk. Hoe dan ook: ik vrees dat je gelijk hebt, Petrus. Ik denk ook dat dat mij uiteindelijk alles gekost heeft. Iemand die twijfelt aan zichzelf kan geen Messias zijn. De uitkomst van mijn leven was eigenlijk toen al bekend. Maar dat wist ik toen nog niet: ik dacht dat ik geen averij had opgelopen met mijn aardse escapades. Ik ging verder met het Handvest. En op een herfstavond was het dan zover. Het was alsof een deur zich met een doffe klap sloot. De inhoud stond vast. De beweeglijkheid van de wereld had er geen vat meer op. Het was klaar."
"En, toen?"
"Toen ben ik gaan slapen."
"Hm, je wilde zeker vast al een voorschot nemen op de Goddelijke rust. Jammer, het aardse leven behoort gevuld te zijn met noeste arbeid, zodat de mens met opgeheven hoofd naar de Hel kan afdalen."
"Ik wil eigenlijk niet verder vertellen," zei de Messias en hij ijsbeerde voor de poort heen en weer.
"Waarom niet! Als je wilt dat ik wat voor je doe, dan zul je het verhaal moeten afmaken."
"Ik schaam me er een beetje voor."
"Er niets beschamends aan de dood!"
"Wel aan de mijne."
"Vertel het me maar." Petrus aaide het blonde haar van de jongen. De Messias aarzelde even, maar ging verder.
"Nouvoordat ik de boel bekend wilde maken wilde ik altijd zoals Mozes - "
"Mozes!" gilde Petrus, "Dát is lang geleden, die is hier ook langs gekomen! Als ik goed luister hoor ik hem nog wel eens schateren achter de poort. Een mooie man, al zeg ik het zelf."
De Messias tuurde even naar de poort. "Ik zie, Heer, dat u mij nog eenmaal beproeft," mompelde hij onhoorbaar.
"- Mozes dus," de Messias vervolgde ogenschijnlijk onverstoorbaar zijn verhaal.
"Ik wilde altijd zoals hem neerdalen van een berg met mijn eigen geschriften in de hand. Maar goed, in het kleine land waar ik mij bevond was er geen berg of heuvel te bekennen! Ik moest dus wat anders verzinnen."
"En snel."
"Juist. Ik besloot dan maar om een nieuw medium te gebruiken. Een medium waar jonge, vormbare geesten zich ophouden."
"Ach. Daar ging je al de mist in. Als je hier al een paar millennia zit dan is er weinig plaats voor rare media. Geef mij maar perkament, niks mis mee."
"Wilt u mij even aan het woord laten. Met al die terechtwijzingen en oordelen kom ik natuurlijk nooit tot een eind! Enfin, ik besloot om mij op een forum te registreren, een redelijk groot forum zelfs. En druk begon ik mijn 'inleidingen' zoals ik ze noemde te plaatsen. Maar parels voor de zwijnen waren het. Ik werd bespot, gehaat, ja zelfs geweerd op momenten. Maar ik hield stug vol; met een gebroken hart volhardde ik in mijn missie om de mensheid ervan te overtuigen dat ik hun Verlosser was."
"Doorzetten is een pluspunt, daar is de Inquisitie ook groot mee geworden."
"En Napoleon Bonaparte ook. Maar die zag ik altijd al als een evenknie."
"Een ietwat pedante figuur, die Napoleon," mijmerde Petrus zachtjes.
"En geheel terecht mag ik hopen. Hoe dan ook, ik plaatste het ene na het andere stuk en kreeg zowaar wat volgers. Wat mensen die geloofden wat ik te vertellen had. Toen, exact 1 jaar na de voltooiing van mijn epistel was de tijd daar."
Petrus wachtte ademloos af, terwijl hij de gespierde armen van de Messias bewonderde.
"Maar er gebeurde niets. Men geloofde het niet."
"Schandalig, hoe heeft dat kunnen gebeuren!"
"Ik ben gevallen voor de zonde van de ijdelheid. Ik plaatste het stuk, maar alles waar ik op hoopte bleef uit. Geen demonstraties, niemand die daklozen in huis nam, niemand die de wapens neerlegde en een zonnebloem langs zijn of haar oor stak. Het bleef allemaal hetzelfde. En ik kon niets meer doen. Wellicht dat na mijn dood het grootse aan mijn geschriften herkend zal worden, maar ik zie het niet gebeuren. Het kwam natuurlijk door mijn enige liefde. Ze heeft me onttoverd en de goddelijke adem in mij ontnomen. Alles wat ik daarna zou schrijven zou die onaardse aura van grootsheid missen. Vrouwen"
Petrus' blik doorboorde de Messias. Hij wreef aan zijn sik en leunde tegen de Hemelpilaar aan. Zachtjes drukt hij zijn vuist tegen zijn voorhoofd en keek verwijtend naar boven, naar Het Licht. Na een korte pauze sprak hij plechtstatig en formeel.
"Ik zie dat je geen enkele blaam treft in deze. Het is overduidelijk de schuld van de vrouw. Het zal je daarom ook niet verrassen als ik zeg dat ik nog nooit een vrouw door de hemelpoort heb laten gaan... jouw plaats aan De Grote Pokertafel is echter vrij. Het is duidelijk dat je in een verkeerd tijdvak bent geplaatst, veel te vroeg. De engelen Gods kunnen ook niets goed doen. Maar hoe komt het toch dat je hier nu voor mij staat?"
"Omdat niemand mijn teksten aanzag voor wat ze werkelijk waren, zag ik geen zin meer in het leven en maakte er een eind aan. Er waren genoeg tips te vinden."
"Zelfmoord. Vandaar dat je dat niet wilde vertellen. Als er iets zondig is dan is het wel het wegnemen van het grootste geschenk van de Heer. Heb je berouw?"
"Ik heb berouw van mijn aardse liefde, berouw van het feit dat ik mij overgaf aan competitie, berouw van mijn zelfmoord en ik heb nog het meest van alles berouw van mijn forumkeuze."
"Welnu, mijn zoon. De poorten zijn open. Loop naar binnen, en ontvang de beloning voor je diensten."
"Dank je Petrus."
En terwijl de Messias langs Petrus liep mepte deze hem met vlakke hand op het achterwerk.
"Wat ben je toch een lekker ding."
quote:
WardrugRoerloos ligt het witte bergje voor zijn neus. Voor de rest zijn alle kleuren in het kamertje grauw en donker. Alleen het kleine witte bergje steekt af bij de rest, glanzend in het summiere licht. Erik weet dat het tijd is om alles gereed te maken. Zorvuldig splijt hij het geheel in twee stukken, zodat er twee nog kleinere bergjes ontstaan. Dit proces herhaalt hij enkele malen, totdat er een piepklein wit bergketentje overblijft. Hij staart tevreden naar zijn creatie. Hij had nooit gedacht dat hij het zou redden met deze kleine partij. Nu is het afwachten todat zijn klant van vandaag langskomt. Meestal zijn Erik's vaste klanten allemaal wel op tijd, een paar uitzonderingen daargelaten. "Jan is stipt, Jan is verdomme altijd stipt," denkt Erik. Vandaag alleen niet. Meestal is Jan zelfs iets te vroeg en kijkt hij hoe Erik de partijen verdeelt. Erik vindt dat wel best, omdat Jan weet wanneer hij zijn mond moet houden. Maar vandaag is Jan te laat, meer dan een kwartier te laat... WHAM! De deur in het benauwde kamertje slaat open. Een grote witte wolk stuift op en Erik kan in eerste instantie niet zien wie er in de deuropening staat. Zijn hand rust al op zijn binnenzak, maar drastische maatregelen blijken niet nodig te zijn. Het is Jan. "Waar bleef je nou man?," sist Erik op een toon die zweeft tussen fluisteren en praten. "Ik, ik... Er zijn...," stamelt Jan. "Zeg wat je te zeggen hebt Jan, ik hoop dat je hier een reden voor hebt. Ik wil nooit, nee, ik kán nooit lang op één en dezelfde plek blijven. Dat weet je!" "Ze zijn weg Erik! Morsdood! Het heeft geen zin meer, je spul is nu overbodig. Maar fijn dat je begrip toont. Het was prettig zaken met je te doen. Tot ziens." WHAM! Jan blijkt deuren nog harder dicht, dan open te kunnen gooien. Het is alsof er een storm door de kamer raast. Erik zit met zijn hoofd midden in een wolk cocaïne. "Laat ik maar gelijk van de gelegenheid gebruik maken," mompelt Erik. Hij laat een gedeelte van de wolk in zijn neus verdwijnen.
In Erik's business zijn vaste klanten best vast, todat ze sterven. En daarop is de kans nu eenmaal groter in oorlogstijden. Jan is zelf geen gebruiker van Erik's spul. Hij is een distributeur, zoals hij zichzelf graag noemt. Erik noemt Jan liever een ritselaar, omdat hij alles voor elkaar krijgt. Laatst nog, toen een grote verzetsbaas zijn verjaardag wilde vieren met zijn "jongens". De beste man wou goed voor de dag komen en had daarbij gerookte zalm, kaviaar en een paar flessen champagne nodig. Bijna niet aan te komen in deze tijden, maar toch, Jan kreeg het voor elkaar. Hij leverde er zelfs een gratis kelner bij. Maar zijn grootste opdrachten krijgt Jan toch binnen het drugscircuit. En daar heeft hij weer mensen zoals Erik voor nodig. Erik is een soort van importeur. Vaak krijgt hij zijn spul rechtstreeks van de bron. Jan werkt graag samen met hem, omdat Erik erg zakelijk is. Maar vooral omdat Erik op tijd is bij afspraken. Iets dat Jan ook altijd probeert te zijn.
De wind van een gure decemberavond striemt in het gezicht van Jan. Hij moppert nauwelijks verstaanbaar, terwijl hij constant sneeuw van zijn zwarte stofjas veegt: "De jongens kunnen nu wel een opkikker gebruiken zeg. December, wat een rotmaand." Jan versnelt zijn pas. De geheime kazerne is nu vlakbij. Geroutineerd kijkt Jan om zich heen, speurend naar mogelijke achtervolgers. Als de kust veilig is, duikt hij vliegensvlug een smal steegje in. Twee hoge muren lijken Jan op te slokken. Bij een onopvallend stalen luik in de grond blijft hij staan. Driemaal tikt hij zachtjes op het luik, daarna één keer hard, dan weer driemaal zachtjes. Even blijft het muisstil. Alleen het geluid van de snijdende wind dringt door in het steegje. Dan klinkt er een aarzelend geknars van metaal dat langs metaal schuift. Langzaam gaat het luik omhoog. Twee strenge ogen turen door de opening die is ontstaan. "Ah Jan, daar ben je. Kom binnen kerel." De twee strenge ogen worden vriendelijker. Het luik wordt volledig opgetild en Jan klautert naar beneden. Als hij met zijn voeten op een koude betonnen vloer staat, neemt hij de omgeving in zich op. Hij bevindt zich in een donkere, vochtige kelder, slechts verlicht door één enkel peertje. Aan de muur hangt een groot bord, waarop een soort van plattegrond lijkt geschetst. Negen jonge kerels kijken Jan vragend aan. Hun gezichten stralen strijdlust uit, maar tegelijkertijd ook angst. "Zo jongens, hier is ome Jan. En ik heb cadeautjes bij me!" Een flauwe glimlach verschijnt op de gezichten van de jong volwassenen. "Ik heb begrepen dat jullie een zware missie achter de rug hebben. En daarbij hebben jullie ook een dierbare collega verloren..." Voor een korte tijd zwijgt Jan, dan begint hij weer te spreken: "Maar goed, ik ben hier om deze zware tijden voor jullie iets minder zwaar te maken. Jullie kunnen wel een beetje ontspanning gebruiken lijkt me." "Ja Jan, wij hebben wel zin in iets zoets. Kom maar op met die poedersuiker!", schreeuwt één van de "jongens" plotseling. Het gezelschap barst in lachen uit. "Wat een prachtkerels," denk Jan. En hij opent zijn zwartleren koffer.
Als Jan het gezelschap weer heeft verlaten, ontstaat er een ongemakkelijke stilte. Iedereen staart naar de inhoud van Jan's koffer. Dan besluit Marc, één van de "jongens", de stilte te doorbreken: "Was het wel verstandig Ron, om gelijk weer een nieuwe partij te bestellen? Ik bedoel, we hebben wel eerder spul bij Jan besteld. Maar dit is de eerste keer dat we voor cocaïne hebben gekozen. We hebben het niet eens geprobeerd." Ron, de leider van het stel, kijkt bedenkelijk. "We hebben niets dan goede ervaringen met Jan. Ik vertrouw hem." Langzaam pakt Ron één van de zakjes uit Jan's koffer op. Voorzichtig opent hij de sluiting. "Laten we gelijk de proef op de som nemen, doen jullie mee?" Het gezelschap komt in beweging. Iedereen pakt een zakje van de primitieve houten tafel, waar al het spul op ligt uitgestald. "Wel nu, jullie kennen de procedure," grapt Ron. Niet veel later begeeft iedereen zich in hogere sferen.
Wederom trotseert Jan het gure decemberweer. Hij is op weg naar zijn appartement. Het een is bescheiden appartement, dat door Jan's goede smaak voor inrichting toch een luxueuze uitstraling heeft. Daar aangekomen pakt hij direct zijn telefoon en belt hij Erik. "Hé Erik, ik ben het... Ja, het ging gesmeerd... Zeker, zeker... Nou ik zal je wat vertellen, ze hebben gelijk een nieuwe partij besteld, zonder te proberen!... Nee, geen veranderingen, dezelfde hoeveelheid... Voor morgen al, ze zijn die oorlog echt zat... Wat zeg je, gaat dat lukken?... Mooi, zie ik je dan, zelfde tijd, zelfde plaats." Als Erik wil ophangen, weet Jan hem daar nog net op tijd van te weerhouden. "Wacht Erik... Ik zei dat het gesmeerd ging, maar... Toen ik de kazerne weer verliet, liep ik aan het einde van 't steegje tegen een man op. Een ietwat oudere vent, smaakvol en duur gekleed. Hij zei niks terug toen ik 'm groette... Ach, het zal ook wel niks zijn." Abrupt smijt Jan de haak op zijn telefoon. Zenuwachtig strijkt hij door zijn haar. Hij besluit zichzelf wat te drinken aan te bieden. Een collectie exclusieve whiskey staat trots uitgesteld in Jan's vitrine. Hij pakt een elegante fles van Schotse makelij, en schenkt een whiskeyglas halfvol. Lichtelijk lomp ploft Jan neer in zijn leren fauteuil. Hij giet de inhoud van het whiskeyglas in één vloeiende beweging weg in zijn keelgat.
Er is inmiddels alweer een uur of twee verstreken, als de "jongens" besluiten om de kazerne te verlaten. Van hun gezichten straalt een onnatuurlijke vorm van euforie. Jan's spul lijkt zijn werk goed te hebben gedaan. "Jongens... De plannen, we kunnen niet alles hier open en bloot laten liggen en zomaar vertrekken," zegt Ron op een gekunstelde serieuze toon. Ron lijkt iets nuchterder te zijn dan de rest. "Ach kom op zeg," antwoordt Marc. "Verwacht je bezoek of zo Ronnie? Ik ben ervoor om nu meteen te vertrekken. In mijn privéjet wel te verstaan. Ik heb 'm buiten om de hoek geparkeerd! Vlieg met me mee jongens! Hahaha!" Marc lijkt zijn eigen grap erg leuk te vinden, maar Ron kan er minder hard om lachen. "Ik zei nog tegen je niet zoveel te gebruiken!," snauwt Ron terug. "Maar jij draaft altijd door. En nu ben je zo high als een wolkenkrabber." Marc steekt zijn tong uit, alsof hij een kleine kleuter is. Dan wordt iedereen plotseling opgeschrikt door een geluid. Er wordt geklopt op het luik. Eén keer hard, driemaal zachtjes. Marc snelt naar het luik toe, dat nog niet volledig is afgesloten na Jan's vertrek. De ogen van Ron worden twee keer zo groot. "MARC! Die code was verkeerd!," brult hij. Maar Marc lijkt niet naar Ron's waarschuwing te luisteren. Hij tilt het luik op met zijn krachtige armen en kijkt tegen twee glimmende laarzen aan. Voordat hij de kans krijgt om de rest van de onverwachte bezoeker te bekijken, krijgt hij het profiel van één van de laarzen hard in zijn gezicht. Hij slaakt een dierlijke kreet en valt van het laddertje af. Met zijn rug komt hij neer op de harde betonnen vloer. Het gedrogeerde gezelschap lijkt zich geen raad te weten met de hectische situatie. Iedereen kijkt apathisch naar Marc, die met een bloedend hoofd op de grond ligt. Dan vallen er twee metalen voorwerpen door het luik. Ze stuiteren een paar keer en blijven vervolgens dreigend liggen. "Granaten," fluistert Ron.
Erik staart naar de zojuist dichtgeslagen deur. De opgestoven cocaïne dwarrelt langzaam weer naar beneden. "Die was behoorlijk overstuur," mompelt Erik. Er klinkt enige teleurstelling door in zijn stem. Erik had al heel wat zakjes nauwkeurig voor Jan gevuld. De zakjes waren wederom bestemd voor de jongens van de kazerne. "Twee bestellingen in één week, dat gebeurt niet vaak," denkt Erik. "En dan ook nog eens van dezelfde klanten." Erik legt de gevulde zakjes netjes op elkaar in een doos waarop "fragile" staat geschreven. Daarna pakt hij een rol tape om de doos goed af te sluiten. Erik haalt zijn lijst met klanten uit een bureaula. Zonder enige emotie streept hij de naam "Jan Verkerk" door. Ook alle bijbehorende gegevens worden onleesbaar gemaakt door de punt van Erik's pen. "Het gaat slecht met het verzet," zegt Erik hardop, terwijl hij wederom de dichtgeslagen deur bestudeert. "Gelukkig heeft de vijand ook wel eens behoefte aan een verzetje." Erik stopt zijn gereedschap in een rugzak. Daarna tilt hij de doos met cocaïne op en loopt hij richting de uitgang van de kamer. Kalm opent hij de deur en stapt naar buiten. Net zo kalm sluit hij de deur weer. "Zo doen we deuren dicht Jan," denkt Erik. "Zo is het netjes." Erik begint te lopen. Hij luistert naar het krakende geluid dat hij veroorzaakt. Zijn gestalte verdwijnt langzaam in een hevige sneeuwbui.
quote:
Mijn RuïneVanaf het balkon kijkt hij neer op de straat beneden hem. De koning op zijn troon, de god die zijn creatie aanschouwt. Rustig en zonder te kijken pakt hij een sigaret van het tafeltje voor hem. Zijn blik volgt de mensen beneden. Een man wordt bij het oversteken gesneden door een auto. Luid schreeuwend en zwaaiend vervolgt hij zijn weg, niet wetend dat er iemand sarcastisch op hem neerkijkt. 'Al deze mensen maken zich druk over zulke banale zaken; geld, voedsel, carrière. Ze zijn te blind om het leven te zien. Om te zien waar het echt om draait.' Het begint te regenen, maar de koning blijft op zijn troon; star, levenloos, apathisch.
Julie sluit de deur van haar kamer. Ze vertrouwt haar huisgenoten wel, maar je weet het nooit zeker. Vanavond gaat ze uit. Ze woont in het centrum en hoeft maar een paar straten te lopen. Het regent en het is donker. Zodra ze buiten is kruipt een kille windvlaag over haar rug. Met een stevige pas loopt ze door. Onderweg komt ze langs een jongen. In het zwart gekleed, zonder jas, 'enge vent' denkt ze. In de kroeg waar ze heen gaat is het al druk. Mensen zijn aan het dansen en ze voelt zich meteen beter.
Langzaam komt hij van zijn stoel. Heel de dag heeft hij gezeten en nu is het tijd om op zoek te gaan. Een terugkerend ritueel in een poging te onsnappen aan zijn eigen wanhoop. Hij verafschuwt de spiegel, daarin lijkt hij op al die andere mensen. Toch doet hij zijn best om er weer goed uit te zien. Hij drinkt zonder tussenpozen. Heel de nacht danst en lacht hij. Maar telkens als hij een spiegel ziet raakt hij verder van zichzelf verwijderd. De spiegel toont hem zijn eigen aftakeling. Terwijl de kroeg achter hem tolt moet hij zich concentreren om zichzelf in de ogen te kunnen kijken.
Zijn ogen kijken de lange straat in. Er is niemand meer buiten, iedereen slaapt. Morgen is het zondag en kunnen alle hard werkende mannen eindelijk eens uitslapen. Heel de week werken om één dag van je verworven rijkdom te genieten. Nee, hij vindt het maar belachelijk allemaal. Dit, dit is zijn wereld. De bomen deinzen op de wind, speciaal en exclusief voor hem. De straatstenen zijn voor hem zo vakkundig geordend Hij geniet ervan. Als meester van een totaal verlaten wereld, dwaalt hij als kleine toeschouwer door de straten.
Er was niemand die haar naar huis wilde brengen. Er is nooit iemand die haar naar huis wil brengen. Haar vriendinnen vinden altijd wel een jongen waar ze nog even bij willen blijven. Verder ontmoet Julie nooit iemand. Ja, ze krijgt wel aandacht van jongens, ze ziet er dan ook niet slecht uit, maar daar wil ze verder nooit op ingaan. Ze gelooft dat ze iemand moet vinden die specialer en mooier is dan al die simpele mensen. Niet dat ze daar vertrouwen in heeft. Dus loopt ze maar weer in haar eentje door de verlaten straten. Ze heeft slechts een paar keer vervelende dingen meegemaakt, en dan nog niet eens zo erg. Toch voelt ze zich angstig en wil ze zo snel mogelijk thuis zijn...
Als ze in haar eigen straat komt zitet ze een jongen liggen. Een beetje links van de weg, maar als er een auto langs zou komen die hem niet zou zien kon dat wel eens gevaarlijk zijn. Eerst wil ze het negeren, gewoon doorlopen, zichzelf verdedigend door niet te kijken. Maar dan, als ze bij haar voordeur is, kijkt ze toch even om. Geen beweging. 'Zou hij dood zijn?' Ze doet de sleutel in het slot, maar hoort een auto de hoek omkomen. Ze kan het niet.
Terwijl ze hem langzaam benadert houdt ze haar telefoon in haar hand. Wat moet ze doen? Wie kan haar helpen? Er is niemand. "Hallo, alles goed? Meneer...u kunt daar niet blijven liggen...straks wordt u overreden...hallo...hoort u mij?" Geen reactie. Nu ziet ze het pas, dit is die jongen die ze eerder al gezien had. Hij heeft nog steeds geen jas aan. Zo weerloos als hij er nu bij ligt is hij een stuk minder eng. Haar angst verminderd en ze hurkt naast hem neer. "Hé, je moet echt wakker worden. Je kunt hier niet blijven." Voorzichtig raakt ze met haar hand zijn gezicht aan. Blijkbaar is hij gevallen. Uit zijn neus loopt bloed naar zijn gebarsten lippen. Alles fel rood en nog geen spoor van bloedstolling. - Alcohol maakt het bloed dunner waardoor het minder snel stolt. - Zijn wang geschaafd en gescheurd. Gebroken huid vermengd met modder. Hij zal daar nog niet zo lang liggen.
'Ik weet niet waarom ik hier ben. Ik weet niet waarom ik nog zou vechten. Dat wat ik zoek is onvindbaar. Ik kijk en luister naar kunst, maar wil zelf kunst zijn. Ik mis zelf datgene wat ik aan anderen zo bewonder. Ik ben de bezoeker niet de attractie en daar kan ik niet mee leven. Daar wil ik niet mee leven. Vergeef me'
Julie zit nog steeds naast de jongen. Langzaam ziet ze hem in elkaar krimpen. Zijn ogen, die nog steeds gesloten zijn, knijpt hij samen. Zijn buik trekt hij in. Met korte schokjes begint hij te huilen. Een traan rolt over zijn pijnlijke wang en valt op Julie's vinger. Ze draait haar hand en kijkt naar de kleine druppel. In het licht van een lantaarnpaal glinstert de traan alsof er iets magisch aan is en ze krijgt medelijden met de jongen. Haar angst is verdwenen en heeft plaats gemaakt voor oprechte bezorgdheid. "Hoe heet je eigenlijk?" De jongen draait langzaam zijn gezicht en lijkt zich nu pas te realiseren dat er iemand naast hem zit.
'Verdomme! Het is zo oneerlijk. Ik wil niet meer, ik wil niet meer, ik wil niet meer'
Hij schrikt. Kijkt heel even diep in haar ogen, krabbelt overeind en loopt weg. Julie blijft alleen achter in de donkere, koude straat. Nu ze daar alleen zit begint ze al snel te rillen. De wind waait haar jas binnen. De bomen zwiepen en slaan met hun takken. Wat heeft ze net meegemaakt? Ze blijft maar kijken in de richting waar de jongen heen liep. Er is maar één keus. Ze springt op en rent achter hem aan. Om sneller te zijn gooit ze zelfs haar lange jas af. 'Waar kan hij heengegaan zijn, waar?!' Hier ging hij rechtsaf. Ze komt op een lange brede weg, maar ziet niemand. Ze rent en rent totdat ze hijgend en uitgeput bedenkt dat het zinloos is. Koud en zonder jas loopt ze zo snel als ze kan naar huis. Eenmaal in haar kamer valt ze op bed in slaap.
'Ik hou van jou Je moet wetenik had je al eerder geziendie avond ja. Oh, ik hou van je. Kom hier en geef me een knuffelik laat je niet meer gaannooit meer. Geloof je me? Je maakt me zo blijlaten we weggaan, weg uit deze stomme stad, met z'n simpele mensen. We gaan naar... ja, waar kunnen we heen? Het is nergens goed...we kunnen nergens heen...vertel me dan wat we moeten doen...ik weet het niet meer'
Op zijn brievenbus stond de naam Tobias, maar die heeft hij weggekrast. Iemand die niet leeft heeft geen naam nodig, was zijn redenering. Tobias is een doler. Hij is al heel zijn leven op zoek en dat heeft hem tot nu toe niets gebracht. Hij is slim, daar bestaat geen twijfel over. Misschien wel té slim.
'Ik ga vanavond alleen maar drinken. Ik heb er genoeg van. Laat mij, maar vluchten het maakt niet meer uit. Dat meisje, zou zij diegene zijn, nee dat kan niet. Er is toch niemand om mij te redden. Ik moet mezelf redden. Ik heb de kennis om het leven te begrijpen, te vormen naar mijn eigen wil. Liefde is een puur biochemisch proces. Seksuele drift word veroorzaakt door hormonen. Ik vindt iemand aantrekkelijk omdat haar geurstoffen goed in mijn receptoren passen. Er is geen God die mij een diepere betekenis geeft. Niemand heeft controle over het leven. Ik wil controle. Ik wil de liefde van mijn leven naast me. Verlos mij van dit lange wachten. Ik...ik verlang naar haar, ik hou van haar. Wie is ze? Wat is haar naam? Zij is het, die ogen, die bezorgdheid. Ik moet haar vinden en voor haar zorgen. Dan ben ik vrij'
Tobias zit in zijn kamer. Overal liggen papieren, kleren, bierflesjes, boeken, op de kasten en tafels staan brandende kaarsen en de geur van wierook verspreidt zich door de ruimte.
- Je tombe -
De nacht brandt zoals altijd
Wanneer krijg ik spijt van alle dagen
Die ik hier heb gelegen en gehuild
Ben ik te verlegen?
Om de wereld te zien
En mensen te sprekenEr is niemand er is niets
Vergeef me?Ik zink
Val een duisternis tegemoet
Die ik wel wil zien maar niet wil voelen.T.
Vandaag is het een belangrijke dag voor Tobias. Hij is vroeg opgestaan om op tijd te zijn. Met moeite kan hij zich herinneren waar het geweest moest zijn, maar uiteindelijk komt hij dan toch in de goede straat uit. Met al zijn moed in een grote fles wodka en twee pakjes sigaretten gaat hij op een bankje zitten en begint te neuriën. Het besluit kwam gisteren toen hij zó dronken en verdrietig was dat er wel iets moest gebeuren. Hij weet niet precies waarop hij wacht. Misschien woonde het meisje helemaal niet in deze straat en misschien herinnert hij haar wel anders dan dat ze er in werkelijkheid uitziet. Plotseling staat hij op en loopt naar de overkant van de straat.Julie kwam terug van school en was suf van een hele dag saaie colleges. Ze keek niet echt om zich heen en schrok toen er plotseling een jongen voor haar neus stond. Toen ze opkeek en zijn gezicht zag, begon haar hart te bonzen. Adrenaline schoot door haar lichaam, maar haar benen werden slap en ze stapte opzij om tegen een muur te gaan staan. "Ik ben Tobias. Schrik niet, alsjeblieft. Ik wilde je gewoon nog eens zien." Julie hield haar adem in "Sorry ik ben hier absoluut niet goed in, in mensen leren kennen bedoel ik dan, maar ik moest je gewoon vinden." Julie vloog de jongen in een opwelling om zijn hals.
(Dit was het begin)
Tobias gaf weer een feestje, 'dachten ze.' Binnen was er niemand. Het licht was uit. In de kamer lagen lege flessen. In de badkamer lag een spiegeltje met restjes cocaïne. De buurman was van plan de deur in te trappen en de stereo eigenhandig het raam uit te flikkeren als het nog veel langer zou duren.
Tobias wilde opstaan om drinken te pakken maar liet het glas per ongeluk vallen en sneed zichzelf in zijn vingers toen hij dit probeerde te voorkomen. Aan de binnenkant van zijn pink en ringvinger had het glas de huid in één snelle beweging opengerukt. Het begon meteen te bloeden. Druppels vielen op de grond. Versuft staarde hij naar zijn hand. Hij zag de donkerrode vloeistof uit zijn lichaam vloeien maar voelde niets - een kind dat op zijn knieën valt huilt vanwege de schrik, niet de pijn. Zijn lichaam stond stil. In de kamer resoneerde het geluid van de speakers, alles bewoog. Zijn lichaam kon niets. Elk geluid zou overstemd worden. Elke beweging was overbodig. De drugs versnelden zijn denkvermogen. De alcohol maakte zijn gedachten negatief. Hij viel op zijn knieën en begon te huilen. Uitgeput, misselijk; ziek van alle chemicaliën die door zijn lichaam werden afgebroken. *Overdenk je zonden en kom tot inkeer* stond op een flyer voor hem op de vloer. 'Mijn zonden, mijn zonden, maar wat heb ik dan verkeerd gedaan? Was ik het niet, die altijd het goede wilde doen. Wilde ontdekken wat echt belangrijk was. Heb ik niet heel mijn leven gezocht naar U. Waarom antwoordt U niet? En laat U mij op deze manier vergaan. Is dit het plan soms? Niemand heeft de regie. Het is meer dan wat mensen ooit zullen begrijpen. Vandaag doorgaan is even zinloos als vandaag te sterven.' In woede en waanzin begon hij alle kaarsen op de grond te gooien. Ergens van een plank griste hij een Bijbel - op school had hij er verplicht een moeten kopen - en begon deze te verscheuren. Hij liep naar zijn balkon. Zijn matras vatte vlam en het behang begon te schroeien. De stereo smolt van de intense hitte en ontplofte. Een stuk plastic vloog door het raam. Deze spatte uiteen in duizenden stukjes, die luid rinkelend op de straat beneden vielen. Het enige wat je daarna hoorde was het geruis van de vlammen die lucht aanzogen via het opengebroken raam. Tobias stond op de reling van zijn balkon. De vlammen achter hem wierpen zijn schaduw over de straat. Was dit wat hij wilde? Moest het eindigen, hier en nu. Had hij hier op gewacht? Net toen hij de wereld en alles eromheen wilde vervloeken, zag hij een meisje voor zich, zíjn meisje. Ze keek hem aan en lachte. Hij werd opeens zo zwaar. Waarom was het hem niet gegund? Waarom was het haar niet gegund? In zichzelf smeekte hij om een tweede kans. Een windvlaag raasde langs het flatgebouw en Tobias verloor zijn evenwicht.
De stilte van de nacht werd doorbroken door het deuntje van haar telefoon. Half slapend nam ze op. Terwijl ze in haar ogen wreef stokte haar adem. 'Het was zover'
De dagen daarna was het alsof ze ontwaakte uit een droom. Ja, ze had de liefde van haar leven ontmoet. Ze had een jongen gevonden die knapper en slimmer was dan alle mensen die ze kende. Ze bewonderde zijn ideeën en zijn kijk op de wereld. Avonden lang had ze geluisterd naar zijn betogen. Nachten had ze met hem gevreeën en het was allemaal intenser dan alles wat ze ooit had meegemaakt. Maar één ding kon ze niet voorkomen en dat wist ze. Hij was onherroepelijk bezig zichzelf te slopen. Ze wist het en hield er rekening mee. Stelde nooit eisen, dramde nooit een beslissing door en liet hem met rust als hij dat wilde. Ze genoot op een beknellende manier van elke minuut met hem. Nee, ze kon zich niet schuldig voelen. Even haalde ze diep adem. Een traan liep over haar wang. Ze lachte. In haar kamer hing een foto, genomen op een brug in Parijs, zij en Tobias. De enige keer dat ze echt geloofde dat hij voor haar zou kiezen, dat haar aanwezigheid iets in hem kon veranderen. 'Maar zou ze iets in hem veranderd hebben?'
quote:
Hoe een verhaal te schrijven.
Op een dag besloot ik mee te doen aan de Fok!schrijfwedstrijd, en ik schreef het volgende.
Ik ben en was een mislukte schrijver. Er werd een schijfwedstrijd gehouden die ik moest winnen, anders kon ik niet meer naar de hoeren (liefde), geen coke meer betalen (drugs), en dat ging al zo moeilijk in het jaar waar ik in leefde, 1943. (oorlog.)
Toen kwam er een op een nacht een man met een lange witte baard, en een gekke lange rode hoed op zijn hoof, het was rond 5 december geloof ik, die mij zomaar uit het niets geld gaf, om mij in deze behoeften te voorzien. (messias), waarna hij weer de donkere zee die wij nacht noemen in zakte, om nooit meer terug gevonden te worden. (atlantis).
Nu ik mij even met het grootst mogelijke gemak van deze belabberde, verplichte KUT-thema's heb afgewerkt, ga ik verder met het verhaal. Het ik-persoon blijft natuurlijk hetzelfde, anders klopt het niet meer hè, HÈ !
Ik heb maar interesse in een paar dingen, kutjes, sigaretten, schaken, seks, maar dat boeit jullie lezers niet.
Het niveau van de gemiddelde lezer van mijn text ligt dermate laag, dat ik jullie niet kan verblijden met teksten over een van deze deugden in het leven, dus laat ik jullie dan maar leren hoe je een verhaal schrijft voor jullie doelgroep.
Stap 1.
Jat een kinderachtig verhaaltje uit een Amerikaanse speelfilm.
Stap 2.
Neem een Amsterdamse kunstenaar als hoofdpersoon.
Stap 3.
Geef alle hoofdpersonen belachelijke namen,, zoals "Lorenzo", of "Jochem", of "Valentin".
Stap 4.
Noem deze de rest van het boek bij hun achternaam, zoals "Pilamarinu" of "van der Waal" of "Karpov", en gebruik soms in dialogen de voornaam, met toevoegingen zoals "Hij vind het prettig als je hem bij de voornaam noemt".
Stap 5.
Doe iets met het buitenland.
Stap 6.
Doe iets met God.
Stap 7.
Doe iets met Liefde.
Stap 8.
Gebruik scheldwoorden in overvloed, zoals kanker, en klootzak, en godverdomme.
Stap 9.
GODVERDOMME !
Stap 10.
Schrap alles.
Zo, dit is mijn inzending, de volledige tekst.
quote:
Niet meer omkijken.Ze reden door het landschap dat bestond uit weilanden, in het midden van de herfst. Er werd niks gezegd en er hing een spanning in de lucht die je bijna kon aanraken, als je het probeerde. Hij leek het meest gespannen, met zijn kaken hard tegen elkaar gezet, zijn handen strak om het stuur geklemd. Zij zat naast hem, en keek dromerig voor zich uit. Een afwezige blik in haar ogen, de blik van iemand die niet meer hier was. Zo keek ze de laatste tijd vaak, en hij had steeds meer moeite om haar uit die trance te schudden. Nu probeerde hij het niet eens meer.
Ondertussen was Nathalie in haar eigen droomwereld. Haar handen trilden en ze beet hard op haar tong, maar ze scheen het niet te merken. Ze merkte nooit wat nadat ze wat van de gekleurde pillen had genomen. De pillen lagen thuis, achtergelaten in het plastic doosje, de gevangenis waaruit zij ze moest halen. Even raakte ze in paniek; haar hart sloeg over en ze hield haar adem in. Eventjes maar. Toen herinnerde ze zich was Ethan had gezegd: Over dat de pillen slecht voor haar waren, dat ze hulp nodig had en dat hij daarvoor ging zorgen. Ze nestelde zich dieper in het leer van de autostoel. Als Ethan zei dat het zo was, dan was het zo. Ze vertrouwde Ethan, nog meer dan dat ze de pillen vertrouwde.
Ethan keek uit zijn ooghoeken naar het kleine meisje, nee, een vrouw nu, dat naast hem zat. Ze zat weggedoken in de stoel, en staarde naar haar handen. Met haar rechterduim maakte ze een cirkelachtige beweging over haar linkerhand. Het herinnerde hem aan hun eerste ontmoeting.
-
Het was 20 oktober, hij wist het nog precies. Ongeveer vijf jaar geleden, nu. Zij was toen nog het meisje zonder zelfvertrouwen, en hij was de jongen die niet wist wat hij met meisjes moest doen. Ze hadden elkaar ontmoet in een discotheek, waar ze beiden naartoe waren gesleept door hun vrienden. Even dacht hij aan de ironie van dat moment, dat de plaats waar het allemaal begonnen was, ook de plaats was waar alles mee zou eindigen. Hij was een stuntelige jongen van zestien, net een groeispurt achter de rug, nog niet wetend wat hij met zijn lengte aanmoest. Zij was het meisje, twee koppen kleiner dan hem, dat uiteindelijk een glas cola over hem zou gooien. Per ongeluk, natuurlijk. Maar het scheen wel het begin te zijn van een vijf jaar durende romance.
"Sorry, sorry," waren haar eerste woorden tegen hem. Het scheen de toon van hun relatie te zetten. De cola kon hem niet langer schelen, hoewel het toch zijn lievelingsshirt was dat nu geruïneerd was, want haar ogen, vreselijk blauwe ogen, waren veel interessanter.
Ze raakten aan de praat. Hij nam haar mee naar buiten. Even wist hij niet wat hij moest doen, en toen kuste hij haar. Er was geen vuurwerk, geen aardbeving, geen scheiding van de zee. Het was Nathalie.
Ze wreef met haar rechterduim over haar linkerhand.
Nathalie, oh, Nathalie!
-
Ze stopten bij een tankstation en Nathalie haastte de auto uit, om naar het toilet te gaan. Even aarzelde hij: Moest hij haar niet achterna gaan? Nee, besloot hij, hij moest haar dat vertrouwen geven. Dat verdiende ze.
Intussen waste Nathalie haar gezicht. Ze keek in de spiegel, en zag een meisje. Niet zij, zij kon het niet zijn. Het meisje in de spiegel keek wild uit haar ogen, als een gek. Het normaal gekamde haar stond alle kanten op, alsof het al weken lang niet geborsteld was. De huid was grauw en dun. Zij kon het niet zijn. Ze duwde de kraan verder open en plensde meer water in haar gezicht. Ze bedacht:
-
"Gaat het wel?"
Ze keek op van de wasbak. Door het water heen dat van haar gezicht afdroop zag ze een meisje van haar leeftijd staan. Ze wilde het liefst dat ze wegging, ze had hoofdpijn van de muziek van de discotheek die in haar oren bonkte en iemand had haar net een elleboog in haar zij gegeven. Ze antwoordde toch.
"Ja, ja, het gaat wel. Ik ben gewoon een beetje moe." Ze veegde haar natte gezicht af aan een papieren handdoekje. Het andere meisje keek haar onderzoekend aan.
"Wil je wat?" vroeg ze.
Nathalie keek haar vragend aan, "Wat?"
"Pillen. Om minder moe te zijn."
"Ik, eh" stotterde Nathalie, "ik denk niet dat"
"Kom op!" lachte het meisje. "Je gaat je er echt beter door voelen, ik meen het"
"Ik weet het niet" Nathalie aarzelde. Zou ze?
"Hier, neem het." Het meisje legde vijf gekleurde pilletjes in haar hand. Ze zagen er onecht uit in het felle tl-licht van de discotheek. "Veel plezier," zei ze, en weg was ze. Nathalie staarde naar haar hand.
Ze voelde zich beter toen ze uit de toiletten van de discotheek kwam. Ethan stond naast de deur te wachten, met een bedenkelijk gezicht.
"Waar was je?" vroeg hij.
Nathalie lachte breed. "In het toilet, waar anders? Kom, laten we dansen!" Ze trok hem naar de dansvloer. "Kom nou!"
"Wat heb jij nou opeens?" lachte Ethan. Het was raar om Nathalie zo enthousiast te zien. Normaal was ze erg stilletjes.
"Ik voel me goed!" riep Nathalie.
-
Ethan begon zich al ongerust te maken. Nathalie was nu al een lange tijd weg. Toen hij haar uit de toiletten zag komen, slaakte hij een zucht van verlichting. Wat had hij tegen de mensen van de kliniek waar hij Nathalie nu naartoe bracht moeten zeggen? Sorry, maar ik ben haar kwijtgeraakt? Hij lachte inwendig bij de gedachte.
Nathalie klom de auto binnen en sloeg de deur hard dicht. De auto schudde en binnenin Ethan schudde het ook. Hij keek naar haar, het meisje waar hij ooit van gehouden had. Nu was ze zo anders. Niet Nathalie meer. Niet meer het verlegen meisje van toen. Hij startte de auto en ze reden weg.
Ethan probeerde een gesprek te voeren met haar. Ze reageerde niet, maar hij vond dat hij het in ieder geval moest proberen. Hij praatte over zijn vader, die van plan was een tocht rond de wereld te maken met zijn zeilboot. Over zijn moeder die onlangs nog een prijs had gewonnen bij een bowlingkampioenschap. Over Kaithlyn, zijn jongere zus, die op school zulke goede cijfers haalde. Hij praatte en praatte en praatte om de stilte in de auto en in hemzelf te verjagen. En toen was het stil en hij bedacht: Ooit heb ik van haar gehouden.
-
"Wat zijn dit?" Het waren pillen. Gekleurde pillen met een lachende smiley erop. Ethan snoof en Nathalie wrong krampachtig met haar handen.
"Vitaminepillen," zei ze. Ethan keek haar strak aan.
"Nathaliealsjeblieft, lieg niet tegen me" Hij smeekte bijna.
Ze keek star de andere kant op, weigerde hem aan te kijken. "Laat het nou maar rusten" mompelde ze.
"Dat kan ik niet. Snap je niet dat ik dat niet kan? Alsjeblieft, Nathalie"
Nu keek ze hem wel aan. Haar blauwe ogen waren vervuld met een soort van verdriet. "Kom, Ethan," ze glimlachte flauwtjes, "zovaak neem ik ze niet. Ik voel me er beter door. Dat kan toch niet fout zijn?"
"Je voelt je er beter doorhoe?"
"Gewoonbeter!" ze gebaarde hevig met haar armen.
Ethan zuchtte. "Kan je ze niet gewoonniet nemen?"
"Dat kan je niet van me vragen," zei ze.
"Waarom niet? Als je ze niet zo vaak neemt, is dat toch geen probleem?"
"Ethan" Tranen welden op in haar ogen, "Ethan, alsjeblieft, doe dit nietik weet het niet" De tranen stroomden over haar gezicht nu en ze smeekte hem. "Ik weet het gewoon niet!"
Hij keek de andere kant op, wilde niet dat zij zag dat hij huilde. "Ik ook niet."
-
Nathalie keek naar het landschap dat voorbij schoof. Ze waren allang buiten het gebied dat ze kende, de grote steden voorbij. Ze wist niet waar ze nu waren, maar Ethan ongetwijfeld wel. Ze vertrouwde op Ethan. In haar oren klonk zijn zware stem, en ze wist dat hij tegen haar aan het praten was, maar haar hersenen konden de klanken niet uitmaken, de woorden niet verstaan, de zinnen niet aan elkaar knopen. Daarom probeerde ze ook niet meer te luisteren. De energie die daarvoor nodig was, had ze gewoon niet. Ze hoopte alleen maar dat Ethan het niet erg vond.
In haar hoofd was het een warboel. Haar gedachtes sprongen van de hak op de tak, zodat ze zich niet kon concentreren. Ze wilde denken aan de tijd die ze met Ethan had doorgebracht, herinneringen die ze nooit meer zou vergeten. Haar tijd met Ethan scheen vastgeklonken te zijn in haar geheugen, niet zoals al de onbelangrijke dingen die ze op school had geleerd. Ze verzon dat dit hun huwelijksreis was, dat ze nu op weg waren naar het vliegveld en dat ze samen naar Spanje, nee, Hawaï, zouden gaan. Daar zouden ze genieten van cocktails en het strand en de zon en de zee en wanneer ze terug waren in Nederland zouden ze veel kinderen krijgen en samen gelukkig leven. Ze glimlachte flauwtjes en ze wist dat Ethan naar haar keek, maar deze fantasie was van háár, en dat zou zo blijven ook. Want ze hield van Ethan. Ze hield nog steeds van Ethan.
-
Nathalie stond voor haar spiegel en kamde haar haar, terwijl Ethan op het tweepersoonsbed lag dat ze eerder die maand hadden gekocht, lag, en naar haar keek. Normaal haatte ze het als iemand zo intens naar haar keek, maar van Ethan kon ze het hebben. Ethan mocht álles.
Ethan opende zijn mond en ze wist was hij ging zeggen. "Je had gezegd"
"Ik heb zoveel gezegd," zei ze vinnig. "Doe er nou niet zo moeilijk over!"
"Moeilijk!" Ethan stikte bijna in zijn tranen. "Moeilijk, zegt ze! Je bent een junk, een vieze junk, en je denkt nog steeds dat het niet uitmaakt? Je-"
"Verdomme, Ethan!" Ze gooide haar borstel op de grond en draaide zich om. Haar ogen spuwden vuur maar Ethan knipperde niet eens. Zo keek ze de laatste tijd heel vaak naar hem. "Hou er alsjeblieft over op! Ik heb hoofdpijn en buikpijn en keelpijn en ik kan jouw gezeik er even niet bijhebben, okay?"
Hij lachte een bittere lach. "En waarom zou ik medelijden je hebben? Je weet verdomme heel goed hoe het komt dat je zo ziek bent!"
"Zeik nou toch niet zo, verdomme" huilde Nathalie, en ze zakte naar de grond. "Ik kan er toch ook niets aan doen"
Ethan zei niets.
-
"We zijn er bijna," zei hij, maar hij wist niet of hij het tegen haar zei of tegen zichzelf.
"Ah" mompelde Nathalie, het eerste wat ze die middag zei. Ze wist niet of ze boos was dat Ethan haar hiernaartoe had gebracht. Ze kon eigenlijk niet boos op hem zijn. Kon het niet, wilde het niet, mocht het niet. Want ze wist heel goed wiens schuld het was dat ze nu hier zaten.
"Kom op," zei Ethan met een gespeeld optimisme, "ze kunnen je helpen daar. Voor je het weet ben je weer helemaal de oude en kan je weer naar huis. Dan organiseren we een groot feest voor je, lijkt je dat wat? Je moet wel even bedenken wie je wilt dat er allemaal komen. Maak maar alvast een lijstje, okay?"
Nathalie staarde strak naar haar handen en bewoog verder niet. Ze wist dat Ethan het probeerde, probeerde vrolijk te zijn voor haar. Ze wilde hem zeggen dat dat niet nodig was, dat hij zijn mond moest houden en op de weg letten, dat ze het verafschuwde wanneer hij zo deed. Maar ze deed het niet. Ze wilde hem niet kwetsen. Maar misschien was het te laat voor dat.
-
Op de een of andere manier wist Ethan gewoon dat er iets mis was, die zondagochtend. Hij werd wakker van het geluid van de telefoon die rinkelde, en hij wist dat er iets was gebeurd. Nathalie en hij hadden die avond een grote ruzie gehad, en zij was boos vertrokken terwijl hij zich thuis was gaan bezatten. Hij had een kater en het liefste wilde hij weer gaan slapen, maar het gevoel in zijn maag vertelde hem dat hij deze keer de telefoon moest opnemen. Dus strompelde hij de kamer door en antwoordde de telefoon met een zacht gemompel.
"Hallo? Is dit meneer Ethan de Jong?" zei een zachte vrouwenstem.
"Dit is hem. Waarmee kan ik u helpen?"
"Ik ben bang dat ik slecht nieuws voor u heb"
Het was Nathalie. Een doodsbleke Nathalie, net zo wit als het ziekenhuislaken waarop ze lag. Slangetjes liepen van machines naar haar lichaam om haar in leven te houden. Hij ging zachtjes naast haar zitten en leunde met pakte haar hand. Die was slap en klef.
"Nathalie" fluisterde hij. "Wat heb je gedáán?"
"Ze heeft een overdosis drugs genomen," zei de dokter achter hem op een zakelijke toon. "U wist dat ze drugs gebruikte?"
"Ja, ja, dat wist ik. Maar ditoh God!" Tranen prikten in zijn ogen. "Ze gaat toch nietdood?"
De dokter kuchte. "Waarschijnlijk redt ze het wel, al was het op het randje. U begrijpt hopelijk wel dat ze hulp nodig heeft, is het niet? Hier, laat ik u het adres van een goede kliniek geven"
-
"We zijn er." Een gespannen stilte vulde de auto. "Wil je dat ik met je meega?"
"Nee," zei ze met een zachte stem, "dat gaat zelf wel." Ze pakte het hendel van de autodeur al vast en een gevoel van wanhoop overviel hem.
"Nathalie, wacht!" riep hij. Ze keek hem verwachtingsvol aan en haar blauwe ogen sprankelden vol hoop. Het benauwde hem. "Ik, ehik zal je bellen, okay?"
Haar ogen doofden weer en werden weer matblauw. "Tot ziens, Ethan," zei ze.
"Tot ziens, Nathalie," antwoordde hij en hij keek haar na hoe ze naar de ingang van de kliniek liep. Hij startte de auto en keerde. Toen reed hij weg en keek niet meer om, net zoals zij.
Einde.
quote:
Geen liefde zonder bevrijdende overgave.In gedachten scheld ik op hem, mijn Messias, hij heeft me alles gebracht wat ik nu heb en tot alles gemaakt wat ik nu ben. Nu ben ik vrij, vrij van gedachten en vrij in mij wil. Een gevoel van haat vervult me toch weer als ik aan hem denk, in ruil voor wat ik nu ben vroeg hij mijn leven. Ik kan niet zeggen dat het overdragen van mijn ziel niet zonder enige opluchting ging; eindelijk van de last af mijn geweten een goede thuisplaats aan the bieden, maar toch knaagt een leeg gevoel aan mijn ziel.
Nu al weer vier jaar geleden verscheen hij aan mij, zomaar, midden op de dag. Geen gevoel van heerlijkheid en volle glorie overviel mij. Geen gevoel van liefdevolle overgave en zelfopoffering. Koel en kil verslond hij mijn leven tot het punt van ineenstorting. Als een psychisch wrak lag ik op bed, ontdaan van elke last die ik tot dan toe in mijn hart meedroeg. Het zweren van trouw aan iemand die zich uitgeeft voor jouw redding is eigenlijk relatief makkelijk, zeker in mijn toestand toen, maar als hij je vervolgens leegzuigt als een spin haar prooi dan ga je eigenlijk door het leven als diezelfde lege huid. Geen ziel en zaligheid, alleen maar overgave.
Toch is hij mijn Messias, mijn lege en slaafse leven heeft de schijn van sleur reeds lang verloren. Door een zo diep dal gaan heeft als voordeel dat je het leven anders gaat inzien. Misschien is mijn Messias niet almachtig, maar hij heeft me geleerd op eigen kracht een uitweg te zoeken door me eerst in een diepe put te smijten. Nu sta ik zelfverzekerd en krachtig in het leven, maar dat leven, dat heb ik aan hem moeten geven. Het is vast de prijs die iedere mens dient te betalen om er enige zekerheid voor terug te krijgen, maar toch scheld ik in gedachten nogmaals op mijn Messias. Nog steeds ontgaat me vaak het nut van zelfverzekerdheid, als je niet eens zelf kunt bepalen in welke belevingswereld je deze wilt gebruiken.Is het nodig dat je je eigen Messias afkeurt en bevecht? Het lijkt van niet maar toch heb ik het gedaan, ik heb gescholden en gehuild terwijl hij me bewerkte met slagen van zijn zweep. Uiteindelijk geef je toe, en zie je dat een Messias misschien niet zo iemand is uti de verhalen, iemand die zich voor je oenstelt en je helpt je problemen op te lossen. Mijn Messias was iemand die me hard liet vallen en als ik te vroeg overeind dreigde te komen kreeg ik een trap na. Nu ben ik er dan toch bijna, gevromd door zijn wil, maar wel met een vrij gevoel en een wereld waar ik mijn ideeen in kwijt kan.
Nu lig ik hier, in bed. Eigenlijk geloof ik het niet en als om aan mezelf te bewijzen dat ik daadwerkelijk nog leef sla ik mijn arm weer om haar heen. Mijn hand duwt zachtjes tegen haar borsten en ik trek mzelf tegen haar aan. Ik begraaf mijn neus in haar haar en sluit mijn ogen. Ze strekt haar been en slaat zo het dekbed weer over ons beiden en zucht nu tevreden. Zachtjes wrijf ik over haar buik en knuffel me nog iets dichter langs haar heen. "Nog even, nog even", denk ik, "nog even houd ik mezelf, ons, voor de gek.".
"Nee, dit is geen liefde.", denk ik, "Toch? Wat is dit? Is dit een teken van mijn Messias dat ik op de goede weg ben?". Mijn gedachten worden verstoort, ze draait zich om en slaat haar arm om me heen, zachtjes glijdt haar hand over mijn heup en trekt ze me tegen haar aan. "Zo liggen we goed.", lijkt ze te denken en glimlacht tevreden. Net als zij sluit ik mijn ogen even en luister naar haar ademhaling. Ik voel niets, denk ik plots, ik voel haar borsten niet, niet haar gezicht, niet haar benen, ik voel alleen haar zachte lichaam tegen me aan. Tevreden geef ik haar een klein kusje. Dan roept hij weer, mijn Messias.
"Kan ik niet..." probeer ik nog, maar zijn oordeel is onverbiddelijk, dit is niet de plaats en tijd voor liefde. Liefde, toch het grootste goed in een menselijk leven is nog niet aan mij besteedt lijkt het. Ik scheld op hem maar hij lijkt het niet erg te vinden. Misschien is het gewenning van zijn kant, misschien gespeelde doofheid maar hij loopt snel voor me uit en lijkt mijn gescheld niet te horen.
Trouw volg ik mijn Messias, verlangend naar de liefde die ik maar niet krijg. Die hij me nog niet wil geven. Na alles wat hij me heeft weten te geven door me zelf te laten ontdekken volg ik hem toch weer, uiteindelijk bereik ik de liefde en zal deze krachtig en oneindig lang mijn hart vervullen. "Maar niet na gedegen opleiding", merkt mijn Messias op, die plost na me staat, en hij geeft me een trap de straat op.
quote:
Titel: NutteloosLangzaam trekt de rook op. Overal worden beginnende brandjes geblust. Het is nu al drie dagen. Drie dagen van constante aanvallen. Ze moesten toch ondertussen weten dat dit geen nut heeft. Aanvallen vanaf de zee zijn gewoon niet goed genoeg om deze stad in te nemen. De verdediging is gewoon te goed georganiseerd. Even laat Nanosh zijn gedachten gaan naar het begin van de aanvallen.
De vissers waren gewoon uitgevaren net als elke andere dag. Hun eerste netten waren alweer rijkelijk gevuld en de bodems van hun boten lagen al bedekt met diverse zeewezens. In dit vredige tafereel werden aan de horizon langzaam een aantal stipjes zichtbaar. Op zich was dit in deze tijd geen alarmerende gebeurtenis, aangezien dit een dagelijks terugkerend beeld was. Niet voor niets was deze stad al jaren vooraanstaand in de handel. En die handel was de laatste dagen op zijn hoogtepunt geweest. Als de schepen ondertussen zo groot zijn dat zichtbaar was waar ze vandaan kwamen, hadden de vissers hun netten voor een tweede keer uitgeworpen. De schepen voeren met de vlag van een concurrerende stad. Een stad waar men eigenlijk nooit handel mee dreef, Dus in feite had men toen al gewaarschuwd moeten zijn.
Langzaam kwamen de schepen voorbij en niemand die enige aandacht besteedde aan ze, totdat de eerste pijl werd afgeschoten. Eén van de vissers viel dodelijk getroffen vanuit zijn boot in de zee. Een wolk van bloed kleurde het water rood, vrijwel onmiddellijk waren de eerste haaien ter plaatse om zich te goed te doen aan deze makkelijke maaltijd.
Vanaf de schepen regende het nu pijlen over de vissers. Steeds meer van de vissers sneuvelden als ze probeerden om hun boten te keren en de veiligheid van de haven te bereiken. Slechts een paar van de vissers waren zo slim om zich schuil te houden en af te wachten tot de schepen voorbij waren.
Toen de boogschutters op de schepen geen doelen meer zagen, besloten ze om hun pijlen te sparen. Hun voorraad was beperkt tot wat ze in het ruim van schepen konden opslaan, naast natuurlijk de voorraden eten en drinken. Eén voor één begaven de boog-schutters zich in het ruim, om met vereende krachten diverse tonnen omhoog te brengen die midden op het dek werden neergezet. Eén voor één werden de tonnen geopend en de boogschutters begonnen hun pijlen in de substantie te dopen die zich in de tonnen bevond. Langzaam begonnen er rookwolkjes omhoog te stijgen op diverse van de aanvallende schepen.
De schepen waren ondertussen zo dicht genaderd bij de stad dat ze binnen vuurafstand lagen. Tenminste, de buitenste en armste regionen van de stad konden geraakt worden. Maar dat was ook precies de opzet van de aanvallers. Brand stichten in de buitenste regionen van de stad en daarna hopen dat er in de paniek die gegarandeerd ontstond, één van de schepen kon aanmeren en vanuit die positie de stad innemen.
Natuurlijk hadden de inwoners van de stad ook niet stilgezeten. Boogschutters in speciaal daarvoor gebouwde torens schoten hun vuurpijlen in de richting van de aanvallende schepen in de hoop op een treffer in één van de vaten die op de dekken van de schepen waren gezet en waar de boogschutters hun pijlen indoopten alvorens deze in brand te steken.
De verdedigingsvloot van de stad begon ook langzaam vorm te krijgen in de haven. Diverse schepen lagen met hun voltallige bemanning te wachtten op een teken om uit te varen. Gedisciplineerd als ze zijn wachtten ze op een teken van hun meerdere. De overige verdedigingswerken konden niet verder opgeworpen worden zolang de vloot in de haven lag. Met de verdedigingstactieken die bedacht waren zou de ingang van de haven afgesloten worden en dus zou de eigen vloot ook geen mogelijkheid meer hebben gehad om uit te varen.
In deze voor op zich hele paniekerig ogende situatie, leken slechts een paar mensen hun hoofd koel te houden. Op het moment dat één van de vuurpijlen doel trof in een dak van een huis, dat direct vlam vatte, was één van de mannen meteen ter plaatse om het vuur te doven. Tot zijn grote schrik hoorde hij vanuit het huis nog diverse stemmen. Met gevaar voor eigen leven stortte hij zich door de brandende puinhoop van het ondertussen ingestorte dak. Eenmaal binnen zag hij twee kleine kinderen die huilend bij hun moeder zaten, die zich half onder het puin van het nu half ingestorte dak bevond. Haar verminkte en verbrandde gezicht was gruwelijk om te zien. Braakneigingen negerend was het enige wat hij nog kon doen, was om haar kinderen redden. Een klein gebaar van genegenheid, het enige wat hij nog voor haar kon doen om haar herinnering levend te houden.
Met onder elke schouder een kind rende hij weer naar buiten dwars door het nu hoog oplaaiende vuur heen. Toen ze uit het brandende huis kwamen zette hij eerst de kinderen op de grond om te kijken of ze ongedeerd waren. Gerustgesteld liet hij zich vallen om zijn brandende kleren te doven. Net op tijd was hij hier mee klaar om een regen van pijlen te ontwijken op de plek waar hij net nog lag. Snel spoedde hij zich in veiligheid om meteen daarna weer het volgende vuur te gaan blussen.
De boogschutters van de verdedigers hadden ondertussen ook niet stilgezeten en hadden twee vijandige schepen tot zinken gebracht door vuurpijlen in de tonnen te schieten die de aanvallers eerder aan het dek hadden gezet. Eenmaal in aanraking gekomen met vuur, schiet er een steekvlam uit de tonnen omhoog alvorens ze uit elkaar spatten. De brandende substantie spetterde in grote druppels over het hele dek heen. Op de masten, de zeilen en de bemanning. Kreten van pijn klonken boven alles uit als de huid van diverse bemanningsleden begon te verbranden.
In paniek sprongen ze overboord. Alles om maar een einde te maken aan die gruwelijke pijn. Maar ook in het water lag de dood op ze wachten. De haaien die waren aangetrokken door het bloed van de gedode vissers en overboord gevallen bemanningsleden zijn in een razernij geraakt door al het bloed van zowel de aanvallers als verdedigers dat intussen in het water is gekomen. De haaien bijten in alles wat beweegt en de angst- en pijnkreten van de mensen die in het water liggen gaan door merg en been.
De paniek in de buitenwijken is inmiddels zo groot dat de bemanning van de vloot weer aan land gaat om te helpen met het blussen van de branden en het evacueren van de overgebleven mensen. Vrijwel meteen worden de verdedigingswerken in de haven aangebracht. Twee schepen varen beide richting de vaargeul waar ze in het midden tegen elkaar botsen. Een zeer effectieve manier om je tegenstander buiten je haven te houden. Het enige nadeel is dus dat je zelf ook vastzit in je eigen haven.
En dus begint er voor zowel de aanvallers als de verdedigers een periode waarbij beide partijen niet de overhand kunnen krijgen. De verdedigers hebben ondertussen de vuren onder controle en iedereen is in veiligheid gebracht. De aanvallers schieten nog met regelmaat hun vuurpijlen af, maar ook zij raken langzaam door hun voorraden heen.
Na nog een aantal dagen te hebben doorgebracht waarbij er niets aan de situatie veranderd, besluiten de aanvallers om uiteindelijk de aftocht te blazen. De zeilen worden gehesen en de schepen verdwijnen langzaam aan de horizon.Nauwelijks zijn de schepen uit het zicht verdwenen of de inwoners van de stad beginnen met de herstelwerkzaamheden. Langzaam worden de afgebrande woningen weer opgebouwd. De versperde ingang van de haven wordt langzaam weer open gemaakt door de gezonken schepen langzaam af te breken.
Plannen beginnen zich te vormen in de hoofden van de mensen. Plannen van wraak en vergeldingsacties. Plannen waar een groot gedeelte van de bevolking achterstaat. Maar ook de tegenstanders waren talrijk. Ondanks de felle tegenstand, ligt de vloot na een aantal maanden klaar voor de eerste vergeldingsacties.
De bemanning zwaait vrolijk naar de achterblijvers. Klaar om voor hun thuishaven te moeten sterven als dat nodig moest zijn. Na nog een laatste groet aan de thuisblijvers te hebben gedaan, wordt er een begin gemaakt met het hijsen van de zeilen.
Alsof het zo heeft moeten gebeuren begint de grond onder de stad hevig te schudden. Mensen vluchten in paniek hun huizen binnen. De zee om de stad heen lijkt te stijgen. Maar is het wel de zee die stijgt? Snel, steeds sneller zakt de stad weg de zee in. Het laatste wat de bemanning van de vloot ziet, zijn de verbouwereerde gezichten van de bemanning van de schepen, die niets konden doen om dit onheil te voorkomenDe schrijfster Ashlynn kijkt op van haar werk. Een dagboek, van zo lang geleden. Niemand die meer de exacte data weet. Allemaal verloren gegaan in de loop der tijden. Nu weer netjes in ere herstelt. Weemoedig kijkt ze naar boven, naar de onmetelijke zee boven haar. Wat zou ze er niet voor over hebben om eens een keer de zon op te zien gaan.
De overlevenden van de ramp die Atlantis trof leven ondertussen al tijden op de bodem van de zee. Niemand die weet hoelang ze hier al leefden. Daglicht dringt hier niet meer door. Dag, wat is het eigenlijk? Niemand die het weet hier beneden.Op een klif, met een schitterend uitzicht over de zee zit Artani zijn verhaal na te lezen. Hij vraagt zich af of dit de waarheid zou kunnen zijn over de stad Atlantis. Misschien één van de waarheden. Aan de horizon worden een aantal stippen zichtbaar. Maar in gedachten verzonken merkt Artani ze niet eens op. Langzaam wordt er een vloot zichtbaar, verschrikt kijkt hij op naar de schepen.
Een schot klinkt en het schijfgerei valt uit zijn handen in de zee. Vrijwel meteen begint het inkt uit te lopen. Nooit zal iemand meer de tekst kunnen lezen die erop stond. Op de klif voelt Artani met zijn hand aan zijn borst. Een overvloed aan bloed golft over zijn hand als hij langzaam voorover valt de zee in.
Met een klap die zijn nek breekt komt hij in het water. Verlamd kan hij niets anders meer doen dan zijn lot te ondergaan. Zijn laatste gedachten gaan uit naar het verhaal dat hij net heeft geschreven. Misschien dat ik daar wel terechtkom. Dromen zijn er om in te geloven dus wie weet.
Het laatste wat er te zien is van Artani is een wolkje rood bloed dat zich snel vermengd met het zeewater. Het einde van een dromer. Nooit gedacht dat hij zo aan het einde zou komen. Maar blijkbaar zit het in de aard van de mens. Het uitlokken van onzinnige veldslagen, oorlogen en twisten. Zelfs herinneringen aan een fantasierijk mens kunnen zo verloren gaan.
quote:
Als geroepenOh allerliefste lief, wat heb ik begaan? Al die tijd hou ik met alles wat ik heb van jou. Jij ijdele man, mijn gelukzaligste minnaar vanaf dat je voor het eerst in me kwam. Ik staar akelig alleen voor me uit. Verstomd. Ik kijk naar mijn hand en het bloed dat, druppelend van mijn vingers, langzaam stukjes gras donkerrood, bijna zwart kleurt. Gedempt hoor ik in de verte geschreeuw en gekrijs. Zwaar vertraagd en toch met de grootste haast trekt een vrouw vanuit de speeltuin twee kleuters met zich mee. Een grote man in een houthakkersblouse komt op ons afgerend. Ik kijk naar jouw gezicht dat zich richt tot de zon die heet in mijn nek brandt. Vandaag heb ik jou gered.
Ik kom zoals ze dat noemen uit een beschermd milieu, ik groeide provinciaal op. Van kinds af aan leerde ik sociaal te zijn. Ik ontwikkelde een diepgeworteld respect voor het leven en de onschendbaarheid ervan. Mijn naïeve ouders leerden mij mijn medemens te eren en tolerant te zijn voor iedereen om me heen. Bagage die ik later altijd met me mee nam. Bagage die me ver bracht, maar langzaamaan steeds zwaarder leek te worden. Uiteindelijk werd het een ondraaglijke last. De trams, de drukte, de gekte, de stank, de herrie; het was de waanzin van de stad die me alle onnozelheid voorgoed ontnam. Ik heb er nooit echt kunnen aarden, maar samen met jou woon ik er nu al jaren.
In al het slechte schuilt iets positiefs, dat heb ik van niemand anders geleerd dan van mezelf. Ik bracht deze onbevangen levenswijsheid mezelf bij om mijn wil vroegtijdig uit deze wereld te stappen de kop in te drukken. Van misstappen heb ik noodgedwongen geleerd, uit ongeluk putte ik uiteindelijk kracht. Dacht ik. Wie hard genoeg gelooft, brengt het spook van gedachten vanzelf tot leven. In die tijd ontwaarde ik schoonheid in alles wat op mijn pad kwam, hoe verderfelijk en ranzig het ook was. Want liefde, zo deed ik mijzelf geloven, is overal. Die levensfilosofie hield me in bedwang. Ik kan me niet precies herinneren wanneer het begon.
Eerst was er de vernedering van mijn eerste, echte vriend die het achteloos uitmaakte op het moment dat hij terugkeerde van zijn vakantie aan de Spaanse Costa Brava. Ze zeiden ga verder, vergeet hem. Maar ik was een half jaar ontroostbaar. Onhandelbaar. Ik ging er bijna kapot aan. Maar ik krabbelde uiteindelijk overeind. Er was die perverse baas die mij, amper twintig, tegen de kopieermachine drukte, mijn gezicht vanonder tot boven likte en me verzekerde dat hij mij nog wel een keer van achter zou nemen. Daarbij ondertussen mijn kruis schurend en borsten knijpend. Er waren talloze mannen die s ochtend, na wat een wilde nacht heette, driftig boerend en schetend mijn bed verlieten om mij vervolgens voorgoed te vergeten. Ik nam het voor wat het was.
Ook al waarschuwden vrienden me voor de desillusie die liefde heet, zette ik mijn zoektocht naar de ´ware´ onverminderd voort. Want daar was het me allemaal om te doen. Achter al die giftige, donkere wolken, hoe onguur en afstotelijk ze ook lijken, schijnt de zon. Een cliché, en zoals zo vaak met cliché´s eveneens de waarheid. Liefde, zo overtuigde ik mezelf, komt niet aanwaaien. Liefde moet je verdienen. Wil je door die donkere wolkenmassa komen dan moet je bereid zijn daarvoor offers te brengen. Dus tijden alleen zijn, eenzaamheid in diepste zin, onderging ik met het uiteindelijke streven dichterbij te komen bij mijn enige relevante levensdoel. Mijn leven stelde ik volledig in dienst van die zoektocht. Meer bestond niet. En uiteindelijk kwam jij.
Jij was eigenlijk precies het tegenovergestelde van wie ik was. Je was gezegend met een dominante persoonlijkheid. Wat was jij altijd toch zelfverzekerd. Jouw rug stond perfect in het lood. Rechter heb ik zelden iemand zien lopen. Jouw aanwezigheid bleef nooit onopgemerkt. Op feestjes zette jij de toon en jij vormde altijd het stralende middelpunt. Men omringde zich graag met jou. Je bezat een indrukwekkend karakter, zeker ook in de ogen van vrouwen. Sommigen noemden je zelfs arrogant, maar namen dit verder voor lief. Ook ik. Ik genoot van je ijdelheid. Hoe je van jezelf kon houden. Hoe je alles wat met uiterlijk te maken had tot in detail wilde controleren: je haar, je geur, je huid, je nagels. Alles werd aan grondige inspectie onderworpen voordat jij ook maar een stap buiten de deur zette. En toch ging alles wat jij deed als vanzelf. Zo leek het althans voor iedereen om jou heen. Ook voor mij. Deuren gingen open voor die enorme lach. Alles kreeg je voor elkaar, precies zoals jij het wenste. Je werd van alle kanten benijd. En puur en alleen omdat ik jouw vriendin was, werd ik ook een graag gezien persoon. Alleen als jij in de buurt was overigens, in alle andere gevallen was ik stof. Nooit bespeurde ik angst. Nooit heb ik je zien huilen. Nooit was je bang voor de consequenties van jouw handelen. Tot de dag van vandaag.
Schat, ik heb je nog nooit zo onzeker gezien als vandaag. Je knoeide daarstraks bij het inschenken van de wijn. Al dat lekkere fruit en het stokbroodje met brie, je hebt er amper van gegeten. Er zat je zichtbaar iets dwars. En ik denk dat je het hoorde aan mijn stem toen ik je meevroeg naar het park. Je voelde het in alles om je heen, maar had je dit ooit gedacht? Had je ooit gedacht dat je definitieve bevrijding van je ogenschijnlijk succesvolle leventje uitgerekend van mij zou komen? Schichtig keek je me aan voordat we vertrokken. Die alom gelauwerde glimlach, die glimlach die je altijd overal uit wist te redden, was van je gezicht verdwenen. De misselijkmakende geur van onheil kroop je neus in en het liefst was je thuis gebleven. Maar het was onafwendbaar, wetende dat je een gezellig middagje park met mij, je allerliefste lief, onmogelijk kon weigeren. Je kon niet anders, zeker nu jij het was die nog wat goed te maken had.
De nacht na de avond waarop de luchtbel knapte, die jij jaren feilloos in tact hield, besloot ik te doen wat ik zojuist heb gedaan. Ik wilde voorgoed breken met jou. Ik wilde voorgoed breken met relaties, met seks, met liefde. Ik wilde voorgoed breken met mezelf. En daarvoor moest ik jou bevrijden van jezelf. Je zat jezelf in de weg. Daar kon jij ook niks doen. Maar het aantal slachtoffers werd groter en groter en nu ik mezelf daar ook toe kon rekenen, nam ik de taak op mij je te verlossen. Ik zou je bevrijden van je neiging om iedere vrouw te neuken die er voor handen lag, ik zou je verlossen van je achterbakse gelieg en je godvergeten zelfzuchtigheid. Ik zou degene zijn die jou de absolute stilte zou bezorgen. Ik besteedde er vannacht uren aan om manieren te bedenken dit te doen, terwijl jouw genoegzaam gesnurk via de gang de slaapkamer binnenkwam. In het donker keek ik nog even naar je terwijl jij lag te slapen. Je mooie gezicht was niet mooi meer, je eens zo aantrekkelijke lichaam stootte me af. Er lag hier een walgelijke, afstotelijke man op de bank. Maar lang zou dat nu niet meer duren. In mijn lichte hoofd ontvouwde zich langzaam het definitieve scenario.
Na gisteravond moet je mijn humeur vanochtend onmogelijk hebben kunnen plaatsen. Zo neutraal, zo onverschillig, terwijl ik gisteravond nog de gordijnen van de muren heb getrokken. Vanochtend repareerde ik ze kalm en zwijgzaam schrobde ik de wijnvlek van de witte muur van ons huis. De door mij uit jouw portefeuille gegriste visitekaartjes Huize Yvonne en Hotel Escorte gooide ik in de prullenbak alsof het de krant van gisteren was. Jij doolde daas door onze woonkamer en hielp me nog met het opruimen van de flesscherven. Wat heb jij je verbaasd, zeg. Onder mijn tirade van gister bleef je onbewogen en nu draaide je krulletjes in je haar, een tikje dat ik nog nooit eerder had gezien.
Op tafel stond de picknickmand, eens een kerstpakket van jouw werk, klaar voor vertrek. Een kleed, fruit, beleg, jus dorange, broodjes en een vlijmscherp broodmes. Ik vroeg je of jij de mand wilde dragen en vertwijfeld nam je de mand mee. Je had eens moeten weten. Veel zeiden we niet onderweg. Iets over het weer, iets over een pand in aanbouw dat zo vlot vorderde. De dertiende verdieping was inmiddels bereikt. Midden in het park streken we neer, jij niet wetende dat jij vandaag je finale speelde. Voor het laatst zou je de hoofdrol spelen in een allesbeslissende scène in jouw schijnbaar gezegende leven. Op naar een happy end dan maar.
Je vroeg me of ik alsjeblieft wilde zeggen waar dit allemaal op sloeg. Ik kon het toch niet doodzwijgen? Ik kon toch niet doen alsof er niets aan de hand was? Je stem sloeg over toen je zei dat we het er over moesten hebben, dat we het nog een keer moesten proberen, want je hield nog steeds zo veel van mij. Kijk, me aan, zei je terwijl je nu je schijnheiligste glimlach óóit opzette. Ik schonk de wijn in en zwijgzaam smeerde ik een broodje voor je. Kun je het me niet vergeven? Een mens kan zich toch een keer een vergissen, nietwaar? Heb jij nooit een fout gemaakt? Al je vragen beantwoorde ik met een bescheiden glimlach. Een serene glimlach van beter weten. Om ons heen zweefde af en toe een frisbee. Het was najaar. Het was behoorlijk druk in het park en iedereen had zich onderworpen aan de vrolijkheid van een zonnige nazomerdag.
De zwijgzame picknick liep te einde, zo besloot ik. Het was mooi geweest. Het was tijd voor de laatste scène, waarin de regisseur nog eenmaal het uiterste van zijn acteurs zou vragen. Improvisatie was niet langer gewenst, want het einde stond immers vast. Ik wist wat ik moest doen. Nergens voelde ik enige twijfel. Dit was mijn bestemming. Resoluut werkte ik toe naar de voltooiing. Je had je nu blij kunnen voelen, want het zou niet lang meer duren voordat je voorgoed was bevrijd. Maar jij bleek verward en bezorgd. Rustig, maar lief, dacht ik nog, nog even. Mijn hoofd voelde vederlicht, de zuurstof leek zich onttrokken te hebben aan mijn hersenmassa.
Vaak heb ik me afgevraagd of jij ooit echt van mij hield. En al die keren dat ik dat dacht, vroeg ik me af wat je eigenlijk bij mij deed? Ik heb het eerlijk gezegd nooit kunnen doorgronden. Een man als jij, met een meisje als ik? Eens zou het mis gaan, je kon er gewoon op wachten. Ik dacht aan die visitekaartjes van die escortvrouwen in je portemonnee, ik dacht aan jouw bekentenis van je affaire met mijn beste vriendin (hoe durfde je!), ik dacht aan hoe je haar nam, hoe je eigenlijk al die tijd op haar hebt gegeild. Ik dacht aan al die keren dat je me bedroog, tegen me loog en me behandelde alsof ik van geen enkele betekenis was. Ik was een bijzaak in je bruisende leven. Maar vandaag werd bijzaak voor jou een hoofdzaak. Terwijl ik dit allemaal dacht pakte ik een pistoletje, daarna het broodmes, deed alsof ik het broodje zou smeren. In plaats daarvan boog ik voorover naar jou en stak het broodmes diep in je linkerborst, dit allemaal in 4.8 seconden. Het mes gleed naar binnen als een warme ijsschep door vers Italiaans schepijs, terwijl wij elkaar recht in de ogen keken. Ik zag je langzaam vertrekken van hier. Je ogen keken daas, alsof je geen idee had wat je overkwam. Jij keek alsof je wilde vragen waarom doe je me dit aan. Maar zeg me schat, je liet me toch geen keus?
quote:
ROES
Mmmm. Ze voelde die heerlijke roes over zich heen komen. Het gevoel begon ergens in haar buik en spreidde zich toen uit over haar armen en benen. Haar vingers en tenen begonnen te tintelen, alsof er allemaal luchtbelletjes in zaten die vrolijk in het rond dansten. Als laatste kwam het naar haar hoofd en dit deed haar haar ogen sluiten en alles om zich heen vergeten. Haar hele lichaam vormde zich in één grote glimlach.
Wat was dit toch een heerlijk gevoel, ze hield zoveel van dit gevoel... Ze zweefde ergens in de lucht, haar armen waren gespreid, haar vingers ook. Ze voelde de warme wind langs haar lichaam reizen, het was een zwoele wind die haar huid zachtjes aaide. Toen ze haar ogen open deed zag ze dat de zon de wereld onder haar een mooie, oranje gloed gaf. Het strand was zo wit dat het bijna pijn deed aan haar ogen, de palmbomen groen en het water een helder blauw. De zonnestralen weerkaatsten op het water en raakten haar precies in haar hart, dat begon te gloeien. De wereld onder haar was zo mooi, als een warm kussen waar ze helemaal in weg kon zakken. Ze zweefde heel langzaam, eigenlijk kwam ze nauwelijks vooruit en dat gaf haar de tijd om alle details in zich op te nemen. De bruin met wit gevlekte koe stond tevreden te grazen van het lekkere, sappige gras. Het beest keek omhoog met een grasspriet nog in haar mondhoek en begroette haar met een lieve knipoog. Tussen het gras bloeiden ontelbare margrietjes met lachende gezichtjes in het midden van de witte blaadjes. Een klein meisje huppelde van margrietje naar margrietje om ze te plukken en in haar rieten mandje te doen. Een jongetje rende haar achterna en probeerde haar te pakken. Het meisje had rode strikjes in haar haar en het jongetje had sproetjes. Oh, ze hadden haar gezien en zwaaiden naar haar. Wat een schatjes. Nu renden ze een heuvel af en liepen een schattig boerderijtje binnen. Achter het boerderijtje lag een moestuintje. De tomaten waren al bijna allemaal rood, ze zagen er lekker sappig uit.
Er stond ook een grote appelboom waar de kinderen een boomhut in hadden gebouwd. Uit het boerderijtje kwam de heerlijke geur van vers gebakken appeltaart. Ze deed haar ogen dicht om extra te kunnen genieten van de lekkere geur. Toen ze haar ogen open deed zat ze ineens aan een grote tafel. Voor haar stond de appeltaart, en er was chocolade, en lasagne en gebakken banaan en frietjes met appelmoes, al haar favoriete gerechten! En haar vader en moeder en haar zusje zaten ook aan tafel en ze waren gezellig aan het kletsen. Waar hadden ze het over? Waar ze dit jaar met vakantie naartoe zouden gaan? Hmm, Hawaï, ja, en dan zouden ze de hele dag naar het strand gaan, lekker luieren en zwemmen. Haar vader keek haar moeder liefdevol aan en gaf haar zachtjes een kneepje in haar hand. Haar moeder bloosde ervan... Dus ze hielden wél van elkaar! Haar zusje zag er ook goed uit, helemaal niet meer zo wit en mager.
Ineens werd ze overeind getrokken en was ze aan het dansen in iemands armen... oh, het was Vincent. Ze waren aan het dansen op hun liedje: Blue Eyes, van Elton John. Met een genietende zucht legde ze haar hoofd op zijn gespierde schouder. Maar wat voelde die ineens hard aan. Ze verlegde haar hoofd een beetje maar kon geen zacht plekje vinden. Ineens rook ze ook een rare geur, wat was dat voor iets. De geur werd steeds sterker totdat ze er niet meer tegen kon en een stapje achteruit deed. Wat ze zag deed haar van schrik haar handen voor haar ogen doen en ze herinnerde zich ineens weer wat er met Vincent was gebeurd. En toen zweefde ze weer door de lucht, maar nu was het donker, heel donker, ze kon helemaal niets meer zien, waar was ze? Ze begon een beetje bang te worden. De wind was kil en leek dwars door haar huid heen te snijden. Ze begon te rillen van de kou. Ze voelde een koud, doods gevoel in haar buik dat zich uitspreidde over haar armen en benen. Een immens verdriet kwam over haar heen en een snik kwam diep uit haar binnenste naar boven. Oh, wat haatte ze dit gevoel.
quote:
Terug naar AtlantisTerwijl de zon hoog aan de hemel staat, beweegt een eenzame figuur zich langzaam voort door het rustige deinende water. Hoewel hij al een behoorlijke afstand heeft afgelegd sinds hij van het schip waarop hij meeliftte in het water sprong, voelt Eudipes de pijn in zijn spieren niet. Zijn doorzettingsvermogen en de vastberadenheid om zijn doel te bereiken zijn sterker dan de vermoeidheid die zich langzaam meester maakt van zijn lichaam. In de verte doemt het eindpunt van zijn reis al op. Aan de horizon worden steeds duidelijker de contouren zichtbaar van het vulkanische eiland Atlantis, zijn geboortegrond.
Het is alweer meer dan twee jaar geleden dat Eudipes Atlantis verliet. Zijn ouders waren omgekomen toen hun huis afbrandde en de enige persoon die hij nog lief had, zijn vriendin Nymphia, werd door haar ouders uit zijn buurt gehouden. Eerst zagen ze elkaar nog stiekem, maar na verloop van tijd werd al het contact verbroken. Hij zag daarna geen reden meer om in Atlantis te blijven en trok de wijde wereld in. Hij heeft enige tijd in Sparta gewoond, waar hij les kreeg in boogschieten. Zijn leermeester Archillos zag dat er een hoop talent in Eudipes school. Het kostte hem dan ook niet veel moeite om van zijn leerling een van de beste boogschutters in Sparta te maken. Zelden mist hij zijn doel, hoe groot de afstand ook is, zolang hij zijn doel maar kan zien.
En dat talent is de reden dat hij nu onderweg is, terug naar Atlantis. Na zijn verblijf in Sparta heeft Eudipes nog een tijdje in Mycene gewoond, waar een oude ziener, Luminos, hem waarschuwde voor het gevaar dat de plek waar zijn wortels liggen bedreigt. Een Atheense vloot was onderweg om Atlantis te veroveren. Het eiland is rijk aan vruchtbare grond, en de gemeenschap die er op gebouwd is is welvarend. Dit in tegenstelling tot Athene, waar de oogst al enkele jaren slecht is geweest. Toen ze van het eiland hoorden, was het voor hen meteen duidelijk: het eiland veroveren, koste wat het kost. Luminos vertelde hem ook dat er vele slachtoffers zouden vallen als de Atheners Atlantis zouden invallen. Niet alleen mannen, ook vrouwen en kinderen zouden niet gespaard blijven. De enige manier waarop Atlantis een wreed lot bespaard kan worden, is als Eudipes terugkeert. Hij is de sleutel tot de toekomst voor Atlantis.
Toen Eudipes het verhaal van Luminos had aangehoord stond zijn besluit meteen vast. Hij moest en zou teruggaan naar Atlantis. De Atlantiërs zijn van nature geen goede vechters. Het is een vreedzaam volk dat leeft van de landbouw. Zelden hebben ze zich hoeven te verdedigen tegen een ander volk, en dat is nu juist de zwakte die de Atheners kunnen uitbuiten. Er is wel een leger, maar de middelen en mankracht waarover het beschikt zijn beperkt.
Eudipes merkt dat hij zijn doel bijna heeft bereikt. Met zijn voeten voelt hij de bodem van de zee. Als hij iets dichter bij het land is, richt hij zich op en loopt de laatste meters. Voorzichtig kijkt hij om zich heen. In het oosten ziet hij aan de oever enkele schepen liggen, die er precies zo uitzien als de ziener hem had voorspeld. Hij ziet hoe mannen in de weer zijn met kisten die uit de schepen geladen worden. Anderen zijn bezig een kamp te bouwen. Eudipes besluit het zekere voor het onzekere te nemen en zoekt zijn toevlucht in de struiken. Pas als het duister het daglicht verdreven heeft zal hij verder trekken richting de stad.
Als de nacht zijn donkere deken over het landschap heeft geworpen, wordt Eudipes opgeschrikt door een luide gil. Als hij om zich heen kijkt duurt het even voor hij zich herinnert waar hij is. Tot zijn schrik realiseert hij zich dat hij in slaap gevallen was. Met de vijand zo dichtbij is dat natuurlijk levensgevaarlijk, maar gelukkig hebben ze hem niet ontdekt. Opnieuw snijdt een gil als een scherp mes door de nachtelijke stilte. Als zijn ogen wat meer gewend zijn aan de duisternis, ziet Eudipes hoe twee mannen een vrouw voortduwen richting de schepen. Opnieuw gilt ze, waarop een van de mannen zijn hand op haar mond legt. Eudipes twijfelt geen moment. Hij pakt zijn pijl en boog. Twee gerichte pijlen maken een einde aan het schouwspel.
Hij kijkt om zich heen om te zien of er niet meer vijanden op de loer liggen. Als hij besluit dat de kust veilig is, loopt hij rustig naar de vrouw toe die verbouwereerd om zich heen staat te kijken. Als ze hem ziet wil ze wegrennen, maar ze komt niet ver, omdat haar benen bij elkaar gebonden zijn. Rustig maar. Ik heb geen kwaad in de zin. Eudipes probeert de vrouw gerust te stellen. Na eerst een nieuwe vluchtpoging te ondernemen, geeft ze het op. Wie bent u, wat wilt u van me ? Hoewel het donker is, kan Eudipes de angst in haar ogen bijna zien. Ik ben Eudipes. En het enige wat ik wil is u helpen. Eudipes knielt naast de vrouw neer en snijdt het touw om haar enkels door met zijn mes. Hij hoort aan de ademhaling van de vrouw dat ze iets gekalmeerd is. Dan staat hij op en helpt de vrouw overeind. Waar moet u naartoe ? Naar de stad. Regentos, mijn man zal wel ongerust zijn. Regentos. Eudipes schrikt even als hij de naam hoort. Bent u dan Leona, de koningin van Atlantis ? De vrouw knikt.
Voorzichtig sluipt Eudipes in de richting van de stad, gevolgd door Leona. Als ze de stad hebben bereikt gaat Leona hem voor naar het paleis. Als ze daar aankomen, worden ze tegengehouden door twee wachten. Als ze Leona herkennen laten ze het tweetal door. Eudipes geeft zijn ogen goed de kost. Nog nooit is hij binnen de muren van het paleis geweest. Leona opent een deur en betreedt een grote ruimte. Eudipes hoort hoe een opgeluchte mannenstem haar begroet. Leona, mijn liefste. Ik dank de goden dat je hier weer voor me staat. Ik dacht dat ik je voor goed kwijt zou zijn toen je meegenomen werd door die barbaren. Hoe heb je weten te ontsnappen ? Leona wijst naar Eudipes, die in de deuropening staat. Dat is de man die me gered heeft. Hij heeft de barbaren gedood en mij bevrijd. De koning stapt op Eudipes af. Dan verdient deze man een beloning. Eudipes schudt zijn hoofd. Nee Sire. Dat kan ik niet aannemen. Ik ben terug gekomen naar Atlantis met een reden. U bent ongetwijfeld op de hoogte van de aanwezigheid van vreemde schepen in het oosten. De vijand is hierheen gekomen om het land te veroveren. De koning kijkt hem doordringend aan. Ik ben me inderdaad bewust van hun aanwezigheid. Ik vermoed dat zij het waren die mijn vrouw hebben geprobeerd te ontvoeren. Eudipes knikt. Daar ben ik zeker van Sire. Maar ik ben van ver gekomen om u te helpen de vijand te verslaan. En hoe kun jij daarbij helpen ? Met pijl en boog Sire. De koning kijkt hem aan en begint te lachen. Met pijl en boog schiet je niets op. We zijn al bezig met het mobiliseren van ons leger. Onze hoogste generaal, Militos, heeft een strategie bedacht. En ik weet zeker dat wij het vijandelijke leger op die manier kunnen verslaan. Eudipes schudt zijn hoofd. Nee. Het Atlantische leger is te zwak. De koning kijkt hem nors aan. Bij de goden!. Ik ben u dankbaar dat u mijn vrouw heeft gered, maar dat geeft u nog niet het recht om mijn leger in twijfel te trekken. Als u echt wilt helpen kunt u zich bij het leger aansluiten, en anders verzoek ik u te vertrekken. Eudipes denkt even na over de opties die hij heeft. Dan neemt hij afscheid van de koning en zijn vrouw en verlaat het paleis.
Eenzaam zwerft Eudipes door de straten van Atlantis. Hij had gehoopt op de steun van de koning, maar nu deze ontbreekt zal hij op eigen houtje moeten opereren. Hij probeert te bedenken hoe, maar het ontbreekt hem nog aan ideeën. Hij stopt als hij de plaats bereikt waar ooit zijn huis stond. Het gebouw is bijna geheel verdwenen, al staat het stenen gedeelte van de voorgevel nog wel grotendeels overeind. Voorzichtig betreedt hij de uitgebrande woning, en baant zich een weg door de rommel binnen. Niet alleen verbrande huisraad, ook afval van buiten ligt verspreid over de vloer. Hij gaat in een hoek zitten en sluit zijn ogen, terwijl hij nog steeds nadenkt over een manier om de Atheners te verslaan. Dan ziet hij zijn ouders voor zich, die schreeuwen om hulp. Precies zoals hij ze zag toen de brand uitbrak. Hij werd toen uit het brandende huis getild door de buren, terwijl hij zijn ouders zag verdwijnen in de rook. Het vuur greep snel om zich heen in het houten gebouw en ze zaten opgesloten. Nooit heeft hij hun gezicht kunnen vergeten zoals hij dat de laatste maal voor zich zag.
Als hij wakker wordt, ziet Eudipes dat de nacht alweer is verdreven door de dag. Hij hoort het lawaai buiten en staat op. Buiten gekomen ziet hij hoe Atlantiërs heen en weer rennen. Iemand schreeuwt dat iedereen zich moet verstoppen, omdat de vijand eraan komt. Eudipes weet dat de tijd gekomen is om de strijd aan te gaan. Maar nog steeds weet hij niet hoe hij in zijn eentje een heel leger zou kunnen verslaan. Hij wil weglopen, maar wordt tegengehouden. Eudipes ? Je bent terug. Je weet niet hoe lang ik op dit moment heb gewacht. Het moment waarop ik je weer zou zien. Eudipes kijkt in de ogen van Nymphia. Nymphia. Het doet mij ook goed om jou weer te zien. Ik heb je nooit kunnen vergeten. Ik jou ook niet. Maar we moeten nu opschieten. We moeten vluchten voor de vijand. Eudipes schudt zijn hoofd. Nee. De ziener heeft gezegd dat ik de enige ben die de vijand kan tegenhouden. En dat ga ik doen. Nymphia kijkt hem verbaasd aan. Hoe dan ? Dat weet ik nog niet. Maar de ziener heeft tot nu toe gelijk gehad. En dus weet ik dat ik de vijand kan verslaan. Nymphia kijkt hem hoopvol aan. Werkelijk ? Kan ik je helpen ? Eudipes schudt zijn hoofd. Nee, ik wil dat jij met de rest mee gaat, zodat ik weet dat je veilig bent. Ze zwijgt. Ga nu Nymphia. Ik redt me wel. Ze kijkt hem nog even aan en rent dan achter de rest van de bevolking aan, op zoek naar een schuilplaats.
Enigszins beduusd van zijn kortstondige ontmoeting met Nymphia, loopt Eudipes richting de stadspoort. Zijn pijl en boog draagt hij bij zich. Als hij de stadspoort heeft bereikt ziet hij dat deze gesloten is. Op de stadsmuren staan soldaten, die stenen en speren naar beneden werpen. Enkele soldaten vallen van de muur. Eudipes ziet een kleine opening in de muur en kijkt daardoor naar de andere kant. Hij ziet hoe Atheense soldaten een houten stormram richting de stadspoort duwen. Hij probeert iets te verzinnen om de stormram tegen te houden. De stenen en speren van het leger hebben weinig effect tegen de soldaten, die onder een soort houten afscherming lopen. Als Eudipes zijn hoofd omdraait, ziet hij een fakkel hangel bij de stadspoort. Hij bedenkt zich geen moment, en rent ernaartoe. Hij scheurt een deel van zijn kleding af, en wikkelt dit om een pijl. Hij hang dit vervolgens in de vlam van de fakkel en gaat terug naar de opening in de muur. Hij pakt zijn boog, legt de brandende pijl erin en vuurt deze af. De pijl raakt de stormram aan de zijkant. Zoals hij al hoopte vat het hout vlam en grijpt snel om zich heen, net zoals het deed toen zijn ouders stierven. Hij hoort de soldaten schreeuwen. Ze rennen onder de houten afscherming vandaan, terwijl de stormram veranderd is in een vuurzee. De munitie van het Atlantische leger treft nu wel doel. Een voor een sneuvelen de vluchtende soldaten.
Goed werk. Eudipes draait zich om en kijkt in het gezicht van Regentos. Ik heb u onderschat. Dat was een goede zet. Voorlopig zijn we wel van ze af, maar ze zullen terugkeren, daar ben ik zeker van. Eudipes kijkt de koning aan. Dat hoeft niet. Als ze allemaal in de schepen zitten, en we steken hun kamp en de schepen in brand, dan zullen ze zware verliezen lijden. De koning glimlacht. Geen slecht idee. Maar hoe komen wij daar ongemerkt ? Als de duisternis de wereld in haar macht heeft Sire.
Als buiten het duister het daglicht weer verdreven heeft, verlaat Eudipes het paleis. Samen met generaal Militos en een klein leger voorzien van fakkels, verlaat hij de stad. Voorzichtig sluipen ze naar het vijandelijke kamp. Daar aangekomen steken ze de tenten in brand. Gealarmeerde soldaten vallen hen aan. Eudipes maakt van de verwarring gebruik om richting de schepen te sluipen. Als hij binnen schotsafstand is, pakt hij drie pijlen, voor ieder schip één. Hij steekt ze een voor een aan en vuurt ze af. De schepen vatten snel vlam, en het duurt niet lang voordat het vijandelijke kamp wordt verlicht door het vuur dat om zich heen grijpt. Eudipes kijkt naar het kamp, waar nog steeds gestreden wordt. Dan voelt hij een immense pijn in zijn bovenbeen en ziet hoe een kleine speer er uit steekt. Dan voelt hij een plotselinge pijn in zijn achterhoofd, en wordt alles zwart voor zijn ogen.
Als Eudipes ontwaakt, bevindt hij zich in een grote kamer. Naast zijn bed ziet hij Nymphia zitten. Gelukkig, je bent ontwaakt. Ik was bang dat we je kwijt waren. Ik denk niet dat ik dat aan zou kunnen. Ze hebben je nog net op tijd kunnen redden van de vijand. Eudipes glimlacht. Ik was nog niet van plan om dood te gaan. Ik ben niet voor niets teruggekomen. Ik wilde niet dat jou iets zou overkomen. Nymphia glimlacht en buigt zich naar voren en kust hem. Ik ben blij dat je terug bent Eudipes. Ik heb je gemist. Al die tijd is er geen ander geweest die mijn hart zo verwarmde als jij. Dan kust ze hem weer, en doet Eudipes zijn pijn vergeten.
De Atheners werden dankzij Eudipes verslagen, en keerden niet meer terug. Samen met Nymphia stichtte hij een gezin, waarmee hij gelukkig leefde in Atlantis. Acht jaar na de Atlantische oorlog moesten de inwoners echter halsoverkop vertrekken. De vulkaan was na vele duizenden jaren ontwaakt, en sleurde in het diepst van de nacht het eiland, en een deel van de bewoners, mee naar de onmeetbare diepte van de zee
quote:
AAN ALLES KOMT EEN EINDELos Angeles Californië, USA
30 juli 2003 03:16 uur PCT
Eén enkel schot, voldoende om een man voorgoed te laten zwijgen.
Het geluid van de politiesirenes was in één van de buitenwijken van Los Angeles duidelijk, al van veraf te horen, in de doodse stiltes van de nacht. Verderop doemde nog meer blauw en rood licht op met de twee verschillende sirenes die door elkaar heen gierden. Eerst waren twee politieautos ter plekke. Later kwam ook de ambulance, die met haar rode licht de straat deed gloeien.
Alles gebeurde zoals altijd als er een dode gevallen was. Langzamerhand kwamen er steeds meer agenten op af. Zelfs de Directeur van Politie in het district kwam langs, nadat hij uit zijn bed gebeld was. Agenten zetten het gebied af. Er werd politielint gespannen rondom de crimescène. En een paar agenten waren druk bezig de steeds grotere groep journalisten weg te houden.
Andere agenten hielden zich bezig met het verzamelen van materiaal dat als bewijsmateriaal gebruikt kon worden, terwijl anderen zich weer bezig hielden met het ondervragen van omwonenden of ze iets wisten of gehoord hadden, of misschien als ze geluk hadden, zelfs iets gezien hadden. De paramedici waren bezig het lijk in te pakken en sloten de ritssluiting van de lijkzak, waarna deze op een brancard werd getild en werd vervoerd naar de ambulance, die het lichaam naar het mortuarium zou brengen.
Alles verliep zoals altijd bij zon moord.
Terwijl de zon de hemel begon te vullen en later de burgers van de stad wakker werden om een krant met naast de titel van het sportverhaal van de Los Angeles Times Boston Red Soxs heer en meester de kop Grote drugsoorlog LA-West eist nieuw slachtoffer te vinden.***
30 juli 2003 09:02 uur PCT
Een harde klap vulde de kamer, toen de krant op tafel werd geslagen.
Godverdomme, zei Will Derrek, die onder de bijnaam Dark Diablo ging. Dark Diablo was de grote leider van de grootste drugsbende in West Los Angeles. Deze drugsbende uit Colombia bestond voornamelijk uit leden van de Colombiaanse Cartel, had al sinds zijn komst in Los Angeles een grote vete met de Maffia in West Los Angeles, geleid door de Belluci familie, waar Antonio Belluci aan het hoofd stond. Hoe kunnen ze in godsnaam dit gedaan hebben. Dit gaat echt te ver. Mark was één van mijn beste mensen. Die godverdomde maffioso. Als ik ooit nog een Italiaan zie, dan zweer ik, ik leg hem om. Dit is te ver gedaan. Hier gaan we nu wat aan doen! Ze hebben nu van iets kleins iets groots gemaakt. Dit is mijn familie. Ze hebben nu van een vete een oorlog gemaakt. En als ze oorlog willen, dan krijgen ze dat ook! Ik zal het dan ook beëindigen. Vandaag nog. Ik heb hier al een tijd aan lopen denken en heb er dan ook al een tijd over gedroomd. Maar nu, vandaag is het moment aangekomen. Wij gaan een einde maken aan deze oorlog. En hoe we dat gaan doen. We gaan winnen! Vandaag nog! We hebben dit al voorbereid. Heren, ga je klaar maken en waarschuw onze mannen. Want we zullen iedereen nodig hebben voor deze actie. Echt iedereen. Want dit zal bloederig worden. Maar et einde zal komen en wel nu. We gaan al die vieze maffioso van deze planeet blazen en wel nu!***
30 juli 2003 13:35 uur PCT
In de relatief korte periode werd al het materiaal klaargemaakt.
Wapens werden geladen en klaargemaakt. Iedereen wist ervan binnen de Cartel. Iedereen bereidde zich erop voor. Sommigen waren zelfs bang, al lieten ze het niet merken. Dit was toch anders dan de gemiddelde drugsdeal die ze deden. Dit was niet wat de meesten deden. Dit was geen afspraak maken, met grote wapens ergens aankomen om een beetje te gaan dreigen. Nu was het echt serieus. Nu zouden er doden vallen en naar gedachten van velen, zouden het er niet weinig zijn ook, als ze van plan waren de hele Belluci familie om te leggen. Dit was een groot gevecht tussen de twee bendes. Dit gevecht was zeker twaalf tegen een stuk of veertien man van de Cartel. Het was misschien een beetje oneerlijk in de ogen van sommige Cartel-leden. Maar de veertien man die hiervoor iets konden betekenen, de veertien echt Cartel-leden, waren hier heel serieus in. De rest telde niet, maar zij zouden hoe dan ook hun wraak krijgen. Ze hadden niet zomaar een verdwaald dealertje opgeblazen, maar familie van Dark Diablo. Dat was de druppel, die bij Dark Diablo de emmer deed overlopen. Op dat punt, keerde het tij. Het werd oorlog.
Deze oorlog zou ook gewonnen worden door de Cartel. Daar rekenden ze op. Alle maffia werd omgelegd en zij zouden zegevieren. Hun wraak was voltooid.
Zelfs een paar leden van de harde kern van Cartel, een paar van de veertien leden, vonden het wel heel ver gaan alle maffia om te leggen, maar ze volgden. Dit was geen klus voor koeriers of voor huurmoordenaars. Dit had de maffia persoonlijk gemaakt en de Cartel zou het dan ook persoonlijk afmaken. Van dichtbij, persoonlijk, zoals dat ook gebeurde vroeg die ochtend, met een enkel schot. Twaalf schoten in totaal.
Ze hadden drie autos. Hummers, zwarte Hummers. Ze hadden ook veertien pistolen. Ieder één pistool.
Zo gingen ze op weg.
Ze reden achter elkaar aan, de drie autos. Iedereen was nerveus, ze wisten wat hen te wachten stond.
Zo reden ze door de stad, naar de plek die later die dag Ground Zero genoemd zou worden, door de journalisten, die er verslag van moesten maken, voor de lange nieuwsreportages van CNN. Sommige mensen keken op. Ze zagen de drie Hummers achter elkaar aan rijden. De meesten vonden de Hummers mooi. Anderen keken vol eerbied naar de auto, die ook door het Amerikaanse leger gebruikt werd als Humvee. Anderen vonden de autos lelijk, maar keken toch naar de aandacht, die de kleine colonne trok. Ze verlieten de plaatsen waar in de onderwereld de Cartel heer en meester was. Ze reden zelfs nog langs de zone waar iets na drie uur s ochtends een vreselijk ongeluk gebeurd was voor de Cartel, terwijl anderen helemaal niet opkeken of het tijdens het ontbijt in de krant lazen en er niets omgaven, omdat ze vonden dat het hun verdiende loon was.
Er waren nog steeds agenten aanwezig, op de plek des onheils. Kleine stukken rondom de plaats van de moord waren nog afgezet, in verband met het zoeken naar bewijsmateriaal en eventuele aanwijzingen.
De autos gingen voorbij, op weg naar de andere kant van West Los Angeles, waar zij hun grote veldslag zouden vechten.***
30 juli 2003 14:53 uur PCT
In het restaurant, dat onder leiding van de Belluci familie stond, waren allen druk bezig. Niet met het bedienen van klanten, want die hadden ze bijna niet, rond deze tijd, maar met hun eigen zaken. Ze moesten nog dingen regelen. Zeker nu ze iets van wraak verwachtten van de Cartel. Maar ze hadden nooit durven dromen van de actie die de Cartel nu aan het uitvoeren was.
De drie autos stopten voor het restaurant. Ze parkeerden gewoon op drie parkeerplekken achter elkaar, die voor de stomerij, naast het restaurant, Little Italy genaamd, geplaatst was, lagen.
Alle veertien mensen stapten uit de auto. Ze hadden hun pistool nog verborgen onder de zwarte leren jassen, die ze allen aan hadden. Dark Diablo liep zelf voorop. Het was te zien dat hij de leider was van de Cartel. Iedereen volgde hem. Maar hij zag eruit als de grote baas. Zijn zwarte haar strak naar achteren gekamd en met een klein ringbaardje en een zwarte zonnebril, zag hij er angstaanjagend uit. Hij was ook de enige die een handgranaat aan zijn riem had hangen.
Voor het restaurant bleven allen staan. Dark Diablo trok zijn pistool en alle anderen volgden zijn voorbeeld. Hij deed een stap naar binnen en wederom volgden alle anderen hem.
Mensen, die voorbij liepen, begonnen te gillen, bij het zien van de pistolen en renden hard weg. Dark Diablo en de andere Cartel-leden trokken zich niets van het gegil aan. Ze stapten gewoon met zn allen het restaurant binnen.
In het restaurant wisten ze niet wat hen overkwam. Er zaten een paar mensen aan de bar, van wie Dark Diablo zeker wist, dat zij van de Maffia waren. En dat gold ook voor de mensen aan de bar, die precies wisten, wie er binnen kwam. Er werden schoten gelost. Terwijl de Maffia in het restaurant vier mensen verloor, door het vuren van de Cartel, verloor ook de Cartel er drie, in de feedback van de maffia.
De Cartel had echter niet aan zien komen wat er volgde.
Alle andere maffiosi, die in de keuken van het restaurant bezig waren met hun grote drugsdeal voorbereiding, hoorden het vuren en trokken meteen in reactie hun pistolen, die ze altijd bij zich droegen en kwamen ineens, tot verbazing van de Cartel, te voorzijn, hun pistool richtende. Weer werden er schoten gelost. dan werd het stil, terwijl op de achtergrond de politiesirenes begonnen te loeien.
De Cartel had in één klap hun strijd verloren. Ze waren nog zes mensen kwijtgeraakt, in de verrassingsaanval van de maffia. Terwijl de maffia ook twee leden verloor, door de reactieschoten van de Cartel. Het was nu acht van de maffia tegen zes van de Cartel. De maffia was met meer dan oorspronkelijk gedacht. Dark Diablo wist dat het voorbij was voor hem. Er waren maar twee uitwegen hier. In een lijkenzak of in een politieauto, die nu erg dichtbij kwamen, aan het blauwe licht te zien, dat steeds helderder werd. terwijl de maffia hem aanschreeuwde besloot hij voor optie nummer één te kiezen. De lijkenzak. Maar dan niet alleen voor hem, maar voor allen.
Hij greep naar zijn riem en pakte de handgranaat en in een vlugge beweging trok hij de pin eruit, gooide de granaat de lucht in en riep een paar verkwanselingen in het Colombiaans naar de maffia, die allen met grote ogen van ongeloof keken naar het kleine dingetje, dat door de lucht vloog, om later een einde te maken aan hun leven en aan het restaurant.
Een grote explosie was het gevolg. Een vuurzee vloog uit het restaurant en de schokgolf, die volgde, zorgde dat de agenten, die net uit hun autos stapten en naar het restaurant renden, achteruit werden gegooid.
Deze klap maakte een einde aan alles***
31 juli 2003 09:00 uur PCT
Het leven in Los Angeles volgde zijn eigen weg. De kranten schreven over het incident. Journalisten maakten er reportages van. CNN had de rest van de dag alleen maar nieuwsupdates over het incident van de grote drugsoorlog, die nu ten einde was.
En ook de burgers van Los Angeles vervolgden hun eigen weg, door net als de dag ervoor, over de gebeurtenissen te lezen in de krant, waar groot de kop stond over de voorpagina van niet alleen de Los Angeles Times, maar ook bij andere kranten, zoals de USA Today, Grote explosie eindigde drugsoorlog West-LA.
quote:
Mijn Liefde Op Blote Voeten
Sterk, doordringend, mijn neusgaten vullend met vieze maar welbende zuurheid, een geur die ik elke week opnieuw opsnoof. De visvrouw die haar restafval in een grote ton stortte, die rechts van haar voordeur stond geparkeerd, met een enthousiasme, waardoor je zou denken, dat het om een of andere nieuw uitgevonden sport zou gaan. Gek dat dát mijn eerste herinneringen zijn, aan de dag waarop hét gebeurde. Ook weet ik nog dat de schoen die ik op dat moment aan het repareren was, de linkerlaars van de burgemeester was, met een gat aan de grote teen zijde. Ik weet nog dat ik dacht, aan hoe de burgemeester door zijn huis gelopen zou moeten hebben, terwijl zijn grote teen, door vele schimmels en andere vieze eeltbultjes versierd, uit het gat een passende geur verspreid moet hebben. Achteraf gezien, is het grappig dat een mens ook de kleine dingetjes zich van een grote gebeurtenis kan herinneren.
Zo weet ik bijvoorbeeld ook nog steeds dat de werkplaats van mijn vader een rotzooitje was. Het naaiwerktuig lag verspreid over de vloer en de lapjes leer lagen ook niet netjes op stapeltjes in de kast, maar in alle hoeken en gaten van de huis. Vader was een goede werkman, maar niet de schoonste en daarbij redelijk verstrooid, zodat etensresten alsmede drankspullen tussen kapotte, zowel als gerepareerde schoenen lagen. En dit alles meestal in een grote hoop.
Vader was er die dag niet. Vader was er vrijwel altijd, dus waarom juist die dag niet. Hij was naar een schoenmakersbijeenkomst. Dit lijkt als iets dat een sprookjesschrijver had kunnen verzinnen, want zelfs ik, zijn dochter, die hem vrijwel elke dag hielp in zijn werkplaats, zou bij God niet weten, waarom schoenmakers een bijeenkomst zouden moeten houden. Schoenen zijn schoenen en leer is leer, en dat lijkt me toch in ieder plaats hetzelfde, dus om daar nou de hele dag over te gaan praten?
Voor het eerst sinds lange tijd, was vader dus weer weg van huis. Ik had daarom besloten het die dag ook maar rustig aan te doen, vandaar dat ik niet in de werkplaats zat, maar op het bankje voor ons huis, het gescheurde schoeisel van de burgemeester naaiende, onder genot van die doordringende visgeuren.
De dag was begonnen als elke andere dag en de straat lag erbij, zoals hij er altijd bij lag. Ons huis lag aan de hoofdstraat, wat niet veel wil zeggen, want zoveel andere straten waren er niet. Met een blik naar rechts had je al uitzicht op de glooiende heuvelruggen, bezaaid met weelderige bloemetjes en fris groen gras. Op deze malse ondergrond waren altijd wel een aantal schapen aan het grazen, onder begeleiding van de herder en zijn zeer agressieve hond, die bij de minste of geringste beweging van de arme wollige beestjes luid blaffend tot de aanval overging, zodat de schapen in ons dorp altijd een licht hysterische en doorgedraaide blik in hun ogen hadden. Met een blik naar links was men van een prachtig uitzicht over het blauwe water van het meer verzekerd, dat op die dag in de frisse wind, zachtjes op en neer deinde. Een enkele vissersboot dreef op de zachte golven, terwijl zijn opvarenden de netten uitgooiden, vastberaden niet terug te keren voordat zij gevuld zouden zijn met de meest verrukkelijke vissen, die jammer genoeg over niet al te lange tijd zouden eindigen in de magen van de dorpsbewoners, of nog erger, in de ton met restafval, waarvan de geur elke maandagmorgen als een walmende deken over de straat hing.
Enkele passanten keken naar de vissersvrouw die zich, na haar emmer visresten in de ton geleegd te hebben, weer in haar huisje terugtrok. De timmerman die het huis rechts van haar bezat, stak zijn hoofd vol walging uit het raam en ik zag hem binnensmonds een lichte verwensing naar de visvrouw slingeren. Ik beneed hem niet, de ton stond praktisch onder zijn raam. De timmerman was een man met armen die zo gespierd waren dat zelfs Hercules er jaloers op zou zijn geweest en handen als kolenschoppen, waarmee hij zonder twijfel rake klappen zou kunnen uitdelen. Ik vreesde dan ook voor de dag dat hij echt genoeg van de visvrouw zou krijgen.
Ook de smid, die het huis rechts van haar bewoonde, keek lichtelijk geïrriteerd toen de geuren tot in zijn smidse doordrongen. Ik zag hem met een enigszins verwrongen gezicht nog harder op het hete ijzer slaan dan gebruikelijk. De smid had een ouderwets frisse knevel op zijn ronde gezicht, die hij met hulp van de barbier keurig bijhield. Het zag er niet uit als een baard en niet als een snor, maar gewoon als bakkebaarden die te ver waren doorgetrokken en als een harige klimop zijn wangen begroeiden. De Chirurgijn van ons dorp was de enige die tijdens het langslopen kennelijk niet werd gestoord door de indringende visgassen, maar hij had als heelmeester dan ook dagelijks de sterke geuren om zich heen van alle kruiden en mineralen, waarvan hij zijn genezende dranken maakte, die tot ver in de wijde omtrek bekend en geroemd waren. Hij was verreweg de meest bekwame heelmeester die ik ooit had ontmoet, maar hij keek met zon arrogante blik in zijn ogen, dat je zou denken dat hij hoogstpersoonlijk de wereld had geschapen.
De bakker kwam uit zijn huis gelopen, niet met brood in zijn handen maar met een bos bloemen. Begrijp me niet verkeerd, hij was geestelijk prima in orde en wist dondersgoed dat anjers geen ingrediënt waren voor een heerlijk brood. De arme man was op weg naar de begraafplaats. Eens in de week ging hij naar het graf van zijn overleden vrouw om haar bloemen te brengen. En keurig nam hij dan de verwelkte bloemen van de week daarvoor weer mee. Maar de bakker was dan ook een keurige man, wiens werkplaats een groot contrast vormde met onze schoenmakerspuinhoop. Je kon in zijn huis bij wijze van spreken van de vloer eten, wat ook maar goed was, want ondanks dat de man zeer bekwaam en keurig netjes was, had hij twee linker handen en vaak liet hij een blad met broden uit zijn handen vallen, zodat ze als knikkers op de vloer stuiterden en geregeld onder de kast verdwenen.
Hij passeerde de kleermaker die net terugkwam van een frisse ochtendwandeling. De kleermaker was klein en een beetje gebocheld, maar op zijn schouders rustte dan ook de zware last van het opvoeden van drie zoons die de leeftijd nog niet waren ontgroeid, waarop zij de hele dag door kattenkwaad aan het uithalen waren. Zij waren met kluiten aarde naar elkaar aan het gooien voor het huis van de burgemeester die in zijn huis net een bespreking hield met de oude wijsgeer, die aan het einde van het pad naar de heuvels woonde en dag in dag uit nadacht over zichzelf en de wereld en daar zo lang had gezeten dat zijn baard enorme proporties had aangenomen en tot aan de grond hing.
Is het niet gek dat ik dit nog zo goed weet, zoveel jaren later? Dat ik nog steeds besef dat ik die ochtend al wist dat er iets zou gebeuren. Misschien is het helemaal niet zo gek dat ik alles nog weet. Weet niet immers elke vrouw nog alles van de eerste keer dat ze verliefd werd?
Hij kwam van over de heuvels, als een klein stipje, een mier tegen de horizon, een druppel in een regenbui, bijna niet te onderscheiden. Toch denk ik dat ik hem als eerste zag, en ondanks dat ik hem nog niet eens kon onderscheiden, had die vlek tegen het blauw van de nauwelijks bewolkte lucht iets mystieks, iets bovennatuurlijks. Langzaam zag ik hem dichterbij komen en zijn silhouet werd groter en groter naarmate hij de afstand overbrugde. Hij had een stralend wit gewaad aan, bijna fluorescent, waardoor het haast leek alsof hij licht gaf. Hij daalde de heuvel af met een langzaam, bijna statig tempo, waarbij zijn kledingstuk licht wapperde in de ochtendbries. Hij naderde de schapen die daar stonden te grazen. Toen hij passeerde, keken ze op, hun ogen die normaal altijd wazig voor zich uit staarden tijdens het grazen, met hun blik op oneindig, draaiden zich nu met een verrassende helderheid naar de man toe, die langs hen liep. Het was alsof ze opeens beseften dat hun leven zinloos was en dat er meer moest zijn in de wereld als het kauwen op taai gras en het volgen van een herder, die waarschijnlijk nog minder intelligent was als zijzelf. Ze hadden nu een nieuwe herder gevonden en wat voor één! Statig en gracieus als een engel. Ik zag hoe de schapen één voor één in beweging kwamen en achter de man aanliepen. Het viel me toen pas op dat de immens agressieve herdershond niet meer te horen was en toen ik beter keek zag ik dat hij tussen de schapen liep, zijn blik gericht op het witte gewaad van de man, die voor hem liep. De herder, die tegen een boomstam in slaap was gesukkeld, was ontwaakt en merkte verbaasd hoe zijn schapen achter een nieuwe herder aanliepen. Ik zag hoe hij opsprong en met een boos gezicht naar de man toe rende, maar toen hij naast hem stond en hem in de ogen keek veranderde zijn houding, wist hij niets meer uit te brengen en volgde de man, de heuvel af en mijn straat in. Naarmate hij dichterbij kwam kon ik zijn fijne gelaatstrekken onderscheiden, zag ik hoe zijn lange haar wuifde en glansde in het zonnelicht, merkte ik hoe zijn ogen fonkelden en zijn lippen in een lichte glimlach op zijn gelaat rustten. Op slag was ik verliefd op die mooie jukbeenderen en die oogopslag, die als hypnotiserend werkte. Zon mooie man had ik nog nooit gezien.
Hij doorkruiste onze straat met diezelfde statige tred, en overal om mij heen vielen monden open. Ik was al lang niet meer de enige, die hem zag. De bakker klemde nog steeds de bloemen in zijn handen, maar liep niet meer in de richting van de begraafplaats. Zijn ogen waren gericht op de vreemde, maar prachtige verschijning die door de straat wandelde. De kleermaker die normaal zo gebogen liep door zijn bochel, ging opeens rechter staan. Zijn zoons die zo even nog bezig waren geweest met hun kwajongensstreken, hielden hun adem in toen de man hen passeerde. De smid en de timmerman kwamen uit hun huizen gelopen, hun werktuigen nog in de hand, terwijl ik niets anders kon doen als zitten en blijven kijken naar mijn liefde, de schoen van de burgemeester in mijn hand geklemd. De chirurgijn, die normaal nergens door van de wijs werd gebracht, fixeerde zijn blik ook op de mooie man die voorbij hem liep met een groep schapen in zijn kielzog. Vrolijk fluitend kwam de visvrouw met een nieuwe emmer afval naar buiten, maar toen haar oog op de man in het witte gewaad viel, bleef ze stokstijf staan. De emmer gleed uit haar handen en kwam met een enorme klap op de grond terecht. De vishoofden rolden de straat op en het leek alsof zelfs de lege ogen van de dode beesten in de richting van de man stonden gedraaid. De visvrouw lette niet op de berg graten, schubben en andere visresten die als een zoetwatercomposthoop aan haar voeten lag, maar keek gefascineerd hoe de man even tot stilstand kwam in het midden van de straat. De burgemeester kwam uit zijn huis, luid schreeuwend, omdat hij wilde weten wat dat in godsnaam voor lawaai was. Ook zijn geluiden verstomden toen hij het tafereel voor zich zag. Achter hem verscheen ook de wijsgeer. Hij was de enige die bewoog toen hij, zijn ogen op de man gericht, langzaam naar de verschijning toeliep. Toen hij vlak voor hem stond, was er een vreemd, stilzwijgend moment van interactie tussen de beiden, waardoor het leek alsof ze elkaars gedachten probeerden te lezen. De uitdrukking op het gezicht van de wijsgeer veranderde van nadenkend tot verbaasd en daarna nam een brede glimlach bezit van zijn gelaat. De Messias! De Messias! Uitzinnig schreeuwde de oude wijsgeer, terwijl hij naar de vreemdeling wees. De Messias is gekomen! Om mij heen barstte iedereen uit in een vreemdsoortig gejuich. Iedereen kwam in beweging en stelde zich op rond de vreemdeling. De kinderen wierpen zich aan zijn voeten. De bakker bood hem de bloemen aan die voor zijn overleden vrouw bestemd waren geweest. De burgemeester lachte en sprong rond de vreemde man, terwijl de kleermaker en een paar knechten zijn gewaad streelden. Ik stond op en liep naar de verschijning toe, vastbesloten hem te vragen of hij met me wilde trouwen. Ondanks het feit dat hij net was aangekomen, kon ik me geen leven meer zonder hem voorstellen. Plotseling kwam de man weer in beweging en liep in de richting van het meer. Hij wil dat we hem volgen! Hij zal ons naar de waarheid leiden! De oude wijsgeer spoorde ons uitzinnig van vreugde aan de man te volgen op zijn weg naar het meer. Iedereen danste en lachte en zong liederen ter ere van de nieuwe herder. In een grote processie liepen mannen, vrouwen, kinderen en schapen achter de Messias aan. Deze was bij de rand van het meertje aangekomen en stapte in een klein roeibootje dat daar lag aangemeerd. Met ferme slagen stuurde hij zijn bootje van de wal vandaan, naar het midden van het meer. Wij stonden aan de rand van het meer en schreeuwden en joelden en bezongen onze herder. We wilden dat hij terugkwam, ik had mijn liefde nog niet kunnen verklaren. Nu hij zijn bootje tot in het midden van het meer had geroeid, stond de lange knappe vreemdeling op en streek zijn gewaad glad. Even stond hij daar en keek ons aan, toen stapte hij met één voet uit het bootje en raakte met zijn tenen het water aan. Hij gaat over het water lopen! Hij is echt de Messias! Hij verricht wonderen! De oude wijsgeer rende uitzinnig van vreugde heen en weer over het strand. Luid schreeuwden wij, hysterisch, verlangend een wonder van onze Messias te zien. Hij boog zich voorover en stapte het wateroppervlak op, Zijn voet zakte door de waterspiegel naar beneden. Omdat zijn gewicht verplaatst werd, kapseisde het bootje, stootte met zijn houten rand tegen het achterhoofd van de man, die in een onelegante zwier in het water verdween. Het water spatte luid op en iedereen hield zijn adem in. Even kwam nog de hand van de man boven het water uit, toen verween ook die.
Lang stonden wij zo naar het water te kijken. Toen herinnerde de smid zich opeens dat hij nog een ijzeren staaf in het vuur had liggen en snelde naar zijn smidse. De burgemeester keek de visvrouw vermanend aan, die snel terugliep naar haar werkplaats en met een zwabber de ongelofelijke rotzooi begon op te ruimen, die zij over de straat had verspreid. De kwajongens begonnen een robbertje te vechten en zij rolden door het zand van de oever. De schapen kwamen er al snel achter dat gras toch heel wat beter te kauwen was als de grond aan de oever van het meer en zij draaiden zich om, onmiddellijk achternagezeten door de hond, die weer door het dolle heen was. Zo keerde iedereen terug naar huis, behalve ik. Ik stond nog tot de avond aan de rand van het meer, hopende mijn geliefde nogmaals te zien. Toen de maan het hemelrijk van de zon begon over te nemen, keerde ik langzaam huiswaarts en zag in het voorbijgaan alleen de oude wijsgeer nog aan de rand van het water staan, met een doffe blik in zijn ogen. Ik merkte dat ik nog steeds de kapotte schoen in mijn hand had, draaide mij om en wierp met een stevige zwaai de schoen in het water. Een laatste offer voor mijn eerste liefde, gekomen en gegaan op één zonnige morgen. Op blote voeten.
quote:
Een avond thuisZijn dochter sliep. Hij stond aan het hoofdeinde van het bed, zijn blik op
haar gevestigd. Hij wijdde enkele gedachten aan de jeugd en dacht: dít is
haar tijd. Nu deed hij wat hij wilde doen, ging zitten en keek naar de
haarband die glinsterde in het licht van de neergaande avondzon. Behoedzaam
schoof hij hem van haar hoofd af en legde hem naast zich neer.
Hij genoot van het moment. Zijn eigen vader had nooit zo naast hem gezeten,
terwijl hij sliep. En al had hij het wel gedaan, dan had hij het toch niet
zó gedaan, want zijn vader had zijn hele leven niet geweten wat liefde was.
Zachtjes streelde hij het haar van zijn dochter. Het was prettig haar weer
dichtbij hem te hebben. Ze had er vermoeid uitgezien, uitgeput door zorgen.
Nu kon ze tot rust komen.Hij liep naar de woonkamer en zette de televisie aan.
Helikopters. Oerwoud. Wagner. Doodsbange kinderen, op de vlucht voor vuur en
bombardementen. Een vrouw die probeerde te ontsnappen over een brug, maar
werd doodgeschoten en in het water viel. Boven in de helikopters:
schreeuwende soldaten en een verdwaalde acteur. Ontreddering, chaos,
anarchie. Hij fronste. Dat had hij allemaal niet meer nodig.
Zijn blik dwaalde af naar de rij boeken boven de televisie. Hij zag
Blauwe maandagen, Bezonken rood, The Denial of Death,
Het stenen bruidsbed. Naar de laatste bleef hij wat langer kijken.
Hij had altijd gedacht dat het boek wit was geweest, of althans gelig, want
hij had het op een rommelmarkt gekocht. Maar tot zijn verbazing was het
pikzwart.
Dat kwam soms voor, zei hij bij zichzelf. Een kleine lapsus van het
verstand. Hierin lag bovendien een elegant argument tegen het mechanistische
mensbeeld besloten. Een mens kon zich vergissen in de kleur van een boek dat
hij ooit had aangeschaft, maar niet in de mate waarin hij van zijn vrouw
hield. De liefde was geen variabele die ergens in de fysiologie van de
hersenen was geprogrammeerd en die door een lapsus kon worden omgezet in de
allesverzengende haat van het slagveld. We zouden het in ieder geval geen
lapsus noemen, maar een psychiatrische stoornis, dacht hij tevreden.
Hij pakte Het stenen bruidsbed van de plank en sloeg het open. Tot
zijn grote ontzetting zag hij dat de bladzijden helemaal zwart waren
geworden. Vliegensvlug zette hij het boek weer terug op de plank. Hij rende
naar zijn werkkamertje en graaide wat met onvaste hand in de laatjes van
zijn bureau. Na enige tijd vond hij wat hij had gezocht. Zijn redding. Een
klein, wit doosje.Na drie minuten kwam hij weer uit zijn werkkamer tevoorschijn. Zonder nog te
bibberen en enigszins gekalmeerd liep hij weer naar de televisie. Hij nam
het apparaat op en zette het op het tafeltje dat rechts van de bank stond.
Hij ging weer zitten en probeerde zich te ontspannen.
Bassie en Adriaan en de verdwenen kroon.
Hij was geamuseerd. Die gingen ook al even mee, dacht hij. Vast in de oorlog
geboren, of zelfs nog iets daarvoor. Zelf was hij van 1945. Op het moment
dat zijn ouders hem verwekten, had hij eens uitgerekend, maakten honderden
bommenwerpers van de RAF hun dodelijke opmars naar Dresden. Een dubbele
Walkürenritt.
Hij had zich nooit goed kunnen vereenzelvigen met de oppervlakkige
levensblijheid die van Bassie en Adriaan uitging. Hij was grofweg van
dezelfde leeftijd als zij. Maar de boodschap die ze leken uit te dragen was
er één van: trek je maar niets aan van wat de meester of juffrouw zegt over
zes miljoen Joden zus, of twintig miljoen Russen zo, en doe maar lekker mee
met ons. Bevrijd van de zware ketenen van de werkelijkheid, zweefden zij los
en zinloos door tijd en ruimte. Niet dat hij ze iets verweet. Hij vond het
jammer, dat was alles.
Bassie en Adriaan, het zijn de beste vrienden, die je maar kunt
vinden...
Je moest jezelf het leven tenslotte ook een beetje draaglijk maken. Stel dat
het leven in zijn ware gedaante een verschrikking is, en met deze
mogelijkheid hield hij rekening, dan is het een zeer gunstig toeval dat de
mens het vermogen bezit om ondanks de ellende te genieten en gelukkig te
zijn. Nu ja, de meeste mensen. Zijn vader, die van Engelse afkomst was en
met de geallieerden had meegevochten, had de oorlog nooit achter zich kunnen
laten. Zijn vader was de incarnatie van alle oorlogsverschrikkingen geweest
en had het gezin gedwongen een tweede strijd te doorstaan, die veel langer
had geduurd.
Wel - hij had per slot van rekening zegevierend uit deze strijd weten te
komen. Tevreden keek hij de kamer rond. Zijn grote huis lag aan de
Loosdrechtse plassen, niet ver van het kantoor van de Volkskrant waar hij
werkte op de kunstredactie. Hij was de scheiding van Linda zonder
kleerscheuren te boven gekomen, en dat was zeker niet haar verdienste
geweest. Maar zijn dochter, het grootste geluk van zijn leven, nam ze hem
niet ook nog eens af. Buiten lag een hagelwit sneeuwtapijt en de verwarming
stond hoog.
Op de televisie was inmiddels een science-fictionfilm bezig, of zo zag het
eruit. Op de voorgrond stond iemand die als een weerman naar de achtergrond
gebaarde, maar wiens lichaam vervormd was alsof je in een lachspiegel keek.
Op de achtergrond was voorts geen weerkaart te zien, maar een fontein van
gloeiende spetters, roze en geel tegen een zwarte achtergrond, alsof er
iemand bezig was de kosmos aan elkaar te lassen. Aan de rand van het beeld
waren vaag onderscheidbare groene cirkels te zien, die steeds kleiner werden
in omtrek, maar het midden nooit bereikten.
Hij voelde zich duizelig worden. In zijn oren klonk een onophoudelijkpiepen.
Hij haalde het witte doosje uit zijn broekzak en liep naar de slaapkamer. In
de deuropening bleef hij staan. Leunend tegen de deurpost keek hij naar het
levenloze lichaam van zijn dochter. Hij was te laat. De bijl waarmee hij
haar de schedel had ingeslagen stond in het hoekje. Het dekbed was al
donkerrood gekleurd en het bloed op de haarband glinsterde in het maanlicht.
quote:
Motto:"Kom, heilige Geest
vervul de harten van uw gelovigen
en ontsteek in hen het vuur van uw liefde.
Zend uw Geest uit,
en alles zal worden herschapen.
En gij zult het aanschijn van de aarde vernieuwen."( KN 37 )
De tweede Messias
I
Daar zit ik dan, verlaten door hem, te neer geslagen als door de bliksem getroffen. Niet dat ik hem nu al mis, maar hij is zo plots vertrokken. Waarom heeft hij me niets over zijn vertrek gezegd? Een boodschap, dat was wel het minste, maar ik ontving helemaal niets. Enkel Melchisedek van Salem heeft me een priority boodschap gezonden. Zijn verzoek heb ik niettemin liefdevol kunnen verhoren. Het bracht mijzelf geen enkele verlichting. Speelde de dimensie tijd maar een rol, dan had ik zelf wellicht nog houvast gehad aan een tijdstip van terugkomst. Hier is echter alles onzeker, hier bestaat geen aardse zekerheid. Geen nieuws van hem, o vader wat nu?Een donderklap. Allerlei vragen schieten plots door het gewelf van het geweten. Ongerust ervaar ik verwarde beelden van een ver toneel. Mijn vermogen om goed te doen wordt aangesproken. Een schepsel dat ten prooi viel aan een dodelijk dobbelspel smeekt vader om een ander schepsel in leven te laten. Ik slaag er zonder enige twijfel in de problemen te herleiden tot verzoening met het lot. Het schepsel ervaart de waarheid en krijgt verlichting toebedeeld. Een klein moment van triomf.
Mijn gedachten richten zich alweer op hij die eerst nog bij me was. Het gemis van zijn nabijheid doet me beseffen hoe krachtig de wil is boven de gunst. Het was me vrijwel eender, of hij ging of ik. Lag het in mijn macht, dan was ik gegaan. Vader beschikte echter anders, mij rest de taak om toe te zien. Hoe dan ook, ik zet mijn werk hier gedegen voort. Wie weet mag ik dan ook snel gaan. Niets zal mooier zijn, zo lijkt mij. De hoop om elders goed te doen is zo sterk nu. Veel groter nog dan het afgunstig gevoel om zijn vertrek in plaats van dat van mij. De liefde is zo sterk, ik kan het hemelse ten volle overdragen.
II
Hoera, ik ben in jubelstemming. Beladen met zonden is hij teruggekeerd. Een gevleugelde stemming stijgt op tot in de hemelboog. De lofliederen schallen geluidloos in het rond. Zijn terugkeer vervult mij van geluk. Niet de voltooide opdracht, maar zijn aanwezigheid is mij een geschenk. Mijn blijde gevoelens vinden allen hun basis in zijn aanwezigheid. Aardse zaken omhullen hem weliswaar, verduisteren kunnen zij hem echter nimmer. De door hem meegebrachte verhalen over aardse ervaringen als haat en jaloezie wakkeren mijn zucht naar hartstocht aan. Dat wat vragen overbodig maakt.Waarom, o waarom, zijn wij uitverkoren om alle schepselen te verstaan? Waarom kiezen wij niet eenvoudig voor de beperkte weg van de behoefte? Waarom zijn wij dragers van het geweten en brengen wij dat wat voor velen een doel van leven is? Oei, beklagen is eigen aan het aardse leven, het brengt nooit vreugde enkel voorlopige rust. Voor mij daarmee een zonde. Zou vader zelf mij eigenlijk hier vandaan sturen? Of zou een spoortje van aards gevoel mij hier vandaan trekken?
Dan komt hij plots naar me toe en stilt daarmee in een oogwenk al mijn vragen. Antwoorden kan ook hij ze niet. Wel stopt hij ze in een zucht weg. Zo samen is namelijk mijn wil om te vertrekken als sneeuw voor de zon verdwenen. Kan een schepsel nog kiezen, ik heb enkel hem. Weliswaar een bundeling die alle dimensies overtreft, maar eveneens de enige bron van vertrouwen en zekerheid. Het gemoed van een aards schepsel is daarnaast in staat tot verdringing. Wij, die overal zijn, kunnen echter niet verdringen, wij zijn totaal. Wij zijn eigenlijk niet aards te onderscheiden, maar met vader vormen wij een geheel.
III
Leegte heerst in mij, alles lijkt op slag verloren. De aanwezigheid en grootheid van vader is niet meer. De schepselen hebben hun wil laten varen en geloven niet langer in een beeldloos doel. Zij schijnen te vertrouwen op een ander opperwezen. Hun behoeften lijken geprogrammeerd geworden als waren ze een scharnierend vormsel van aardse metalen, functionerend op basis van routine en op eindeloze wijze. Al ware zij op zoek naar dat wat onze missie is!Mij treft voor een moment de aardse jaloezie. Aanvaarding van het lot in een begrensde dimensie. De eenvoud van streven naar lijfsbehoud omwille van het verbrengen van zoveel mogelijk tijd in een aangename conditie. In één dimensie slechts, eentje vol van betekenis. Een eindeloos verlicht idee in mijn optiek. Maar ik mag niet versagen. Ik ben er om tegenwicht te leveren aan het kwade. Om moreel recht te doen gelden en immoraliteit te doen verbannen naar waar zij thuis hoort. Alleen dan kan ik rust en vrede blijven brengen. De basis van inzicht.
Ik mag niet gaan. Ik kan zelfs niet gaan. De heilige Geest is gedoemd te blijven. Hoop past mij niet, eerder leegheid is mijn deel. Zijn aanwezigheid hier ontleent mij mijn kracht. Macht is mij dan wel niet gegeven, in zijn nabijheid ligt de verlossing.
quote:
Liefde in Atlantis.Hier is het gevaarlijk.
Ik loop door de denkvelden, en ik zie je hoofd deinzen.
Ik geef je wat muziek.
Verberg dat ik het was, die door je gedachten wandelde.
Toen,
Daar,
In Atlantis haalden we zo veel grappen uit.Ik kan kijken in de krotten van een ziel, voel de pijnen van, yet another
debiel. Maar ik mag niet oordelen, vel geen oordeel, over dat wat ik zie.
Geen wijzende vinger naar de herinnering aan een moord. Geen waarschuwing
richting die vluchtende zwerver, die meer dan eens zijn lust niet kon
bedwingen en de petjes van de jongetjes in zijn stad verzameld als trofeeën.Vandaag kies ik er voor mee te wandelen in de wereld van obsessie,
verslaving en overlijden. Deze wereld met zijn obsessieve hang naar
controle, die zelfs zo ver gaat controle te willen over de bouwstenen van
haar zijn, doet me terug verlangen naar Atlantis.
Die wereld, dat land waar ik naar toe reis als ik rust wil, is ten
ondergegaan aan de wil die bouwstenen te perfectioneren. De drang om gaven
en talenten te perfectioneren, werd haar ondergang. En nu is het opgenomen
in de lucht, het collectief bewustzijn. De kristallen wereld met zijn gaven
en talenten, is er nog. Maar voor nu wandel ik in onze wereld. En zie hoe
langzaam deze wereld afbrokkelt, en weer dezelfde fouten maakt. Zelfs zonder
het vermogen om te reizen zonder fysiek vervoer, zonder de mogelijkheid te
fluisteren met je mond dicht. Moeten we alles verliezen om in te zien dat
vanuit liefde alles mogelijk is, en niets meer hoeft te worden beheerst?Ik ga zitten in een restaurant. Met grote grillige letters staat er 'De
verzonken Stad' op de voorgevel van het oude pand. Een visrestaurant, dus ik
bestel het dagmenu met een fris en fruitig wit wijntje wat volgens de ober
perfect samengaat met de gestoomde zalmfilet. Ik heb plaatsgenomen in dit
restaurant, niet omdat ik het ken, maar omdat mijn dwalen door de stad me
hier bracht. Het restaurant is ingericht als onderwater wereld, Grote
aquaria met zweverige visjes, die dag in dag uit, mensen zien aanschuiven,
hun soortgenoten zien verorberen, mensen zien betalen en vertrekken. De
hangplanten aan het plafond moeten de indruk geven te waaieren op de
stroming van de zee, maar de lawaaiige blazers doen de relaxte sfeer van het
restaurant geen goed. De ober komt langs met mijn glaasje wijn en verzekert
me dat het nog maar even duurt voor mijn eten klaar is. Ik zeg hem dat ik
alle tijd heb en met een té vriendelijke blik dartelt de ober richting
behoeftige klanten. Ik nip aan mijn wijn en neem de omgeving in me op, het
restaurant is rustig. Links van me zit een stel gezellig te keuvelen. Het
meisje is zich helemaal niet bewust van wat de jongen tegenover haar met
haar van plan is. Hij is teveel bezig met zichzelf, om zich van een énkel
kwaad bewust te zijn. Recht tegenover me zit een man, gestoken in een duur
maatpak. Zijn mobiel perfect gepositioneerd tussen zijn glas rode wijn en
zijn servethouder. Je kan zo zien dat deze man de controle heeft, of denkt
te hebben. Het stel naast me keuvelt gezellig verder over de zonnige dag, de
bloemetjes en bijtjes, maar de man voor mij, is te diep weggezakt. Weggezakt
in zijn drang om niets te verliezen, om precies door te hebben wat er
gebeurt, en hoe het verloopt. Als hij thuiskomt, z'n grote leasebak in de
parkeergarage onder z'n appartementen complex heeft geparkeerd, de lift
heeft genomen naar de bovenste etage. En zijn gigantische, en van alle luxe
voorziene, penthouse instapt, laat hij het los. Of tenminste dat probeert
hij. Zijn obsessie drijft hem ertoe zijn appartement eenmaal door te lopen,
de wit- en grijstinten waar de gehele verdieping in gehuld is te
controleren. Beginnend in de gang, de centrale verbinding tussen alle andere
ruimtes. Vervolgens de keuken, badkamer, zitkamer, werkkamer, en tenslotte
zijn slaapkamer. Na deze controle, vind hij een zekere rust binnen in
zichzelf, en wandelt, voldaan voor het moment, naar z'n werkkamer, waarin
een warm notenhouten kastje zijn collectie whisky's staat. En vanavond gaat
hij voor de plain old Jack Daniels. Hij neemt de fles en een kristallen glas
in de ene hand en met zijn andere haalt hij uit zijn bureau een videoband te
voorschijn: 'amateurs aloud'.Terwijl ik mijn bord krijg voorgezet kijkt de man mij aan, ik antwoord met
een flauw lachje. Deze man, laat me zonder gêne zien wat zijn patronen zijn,
wat hij doet om z'n verslavingen, obsessies te bevredigen. Zijn gedachten in
het nu, hier, zijn visfilet naar binnen schuivend, heb ik geen toegang toe.
Langzaam begin ik aan mezelf te twijfelen. Ben ik ook al het contact met
Atlantis verloren? Heb ik mijn liefde verloochend door te wandelen in zijn
hoofd? Snel draai ik me naar links en staar naar de jonge man, gelukkig, hij
denkt nog steeds aan het vastbinden van zijn date. Ik draai me langzaam weer
om, naar de man voor me. Hoe zou het kunnen, waarom kan ik niet in het nu,
bij hem zijn? Verdwaasd probeer ik de ober. Die me, terwijl hij me aankijkt,
in gedachten uitkleedt en zich voorstelt hoe ik met mijn benen wijd,
smachtend, op hem lig te wachten. Ik gruwel, maar ben direct ook
gerustgesteld. Niet omdat ik de bevestiging krijg aantrekkelijk te zijn,
maar omdat ik hem kan 'lezen'.Gefascineerd, begin ik met mijn filet te spelen, peuter er wat in met m'n
vork. En dwaal in gedachten af naar de kristallen wereld, waar iedereen
toegang tot iedereen heeft. Waar schaamte, schuld en twijfel er simpelweg
niet toe doen. Liefde is daar als de adem die ieders hart vult.Ik speel met de gedachte om door de man zijn appartement te dwalen, dingen
te verzetten, zijn fles J. Walker vol te pissen, en die beelden, terwijl ik
zijn perfect gestructureerde wereldje overhoop haal, voor zijn geestesoog te
toveren, hem tot waanzin te brengen, opdat hij inziet, dat elke dag vol met
verrassingen kan zitten, als hij zich maar openstelt voor dat wat er in de
lucht hangt. In plaats van elke seconde te plannen in een mal van obsessief
najagen van een verlangen alles te beheersen. Maar na het eten van mijn
maaltijd, sta ik op, leg een euro of 20 aan kleingeld op tafel en knipoog
naar hem. En geef hem de overtuiging dat hij morgen sterft.
Forum Opties | |
---|---|
Forumhop: | |
Hop naar: |