De Dordtse synode
In een droom verschenen mij de schimmen van Marx en Engels. Er stond in hun ogen een onmetelijke droefheid te lezen.
'Wij maken ons ernstig bezorgd, Karl en ik,' begon Engels, 'over de toekomst van het proletariaat in Nederland.'
'Het stakingsrecht?' vroeg ik, 'de regering-Biesheuvel? De EEG? De Nato? Luns? '.
'Dat zijn ernstige dingen,'gaf Engels toe, 'maar we dachten eigenlijk een iets anders.'
'De reactie,' sprak Marx, 'bijgestaan door de trusts, de kartels, en hun lakeien, de revisionistische kliek, staan op het punt om de brede massa's een geduchte slag toe te brengen. Zij hebben een nieuw perfide middel gevonden om de voorsprong van de bourgeoisie op de werkende klasse te vergroten.'
'De spellingsvereenvoudiging!' riep ik verrast.
De twee eerbiedwaardige grijze hoofden knikten bevestigend. 'Inderdaad,' sprak Engels somber, 'de spellingsvereenvoudiging. Als die doorgaat dan kan het nog lang duren voor de arbeidersklasse toe is aan het dansen van de grote reidans om d'oceaan.'
'Wat is eraan te doen?' vroeg ik.
'Niet veel, dat is het juist,' zei Engels. 'Maar, voor wat het waard is, in elk geval dit: je mag zeggen dat Karl en ik tegen zijn.'
Zo is het dus. Ook Marx zelf is ertegen! Het vervelende is alleen dat zo weinig mensen het weten. Dat is mij onlangs weer duidelijk geworden toen ik in Dordrecht deelnam aan een debat over de spelling.
Nu ja, debat -drie tegenstanders, onder wie ik, mochten zich verantwoorden tegenover en een zaal vol partijdige kwekelingen.
Terwijl ik het podium beklim om achter het kaartje met mijn naam te gaan zitten, bedenk ik wat een enorme handicap het al is dat ik voor mijn eigen standpunt geen enkel vergelijkbaar enthousiasme kan opbrengen. 'Wij zijn de toekomst!' zal gedurende het debat J. Berits, een van de drie voorstanders naast mij op het podium, van tijd tot tijd met een tenorstem de zaal in loeien. Tot zulke dingen ben ik niet in staat. Hoe kan men zich ooit geestdriftig voelen voor een pessimistisch standpunt? En mijn standpunt is inderdaad pessimistisch: ik denk dat er aan een vereenvoudiging van de spelling ernstige nadelen verbonden zijn, die zich pas na verloop van tijd openbaren en die een veel minder simplistisch karakter hebben dan de voordelen.
Hoe hopeloos het is om met het deze argumenten op te nemen tegen slogans als de bovengenoemde zal ik het hele debat door moeten ervaren. Wat ik bijvoorbeeld tegen deze wind in probeer te zeggen is dat het bekende voorstandersargument dat de spelling niets te maken heeft met de taal, niet gerijmd kan worden met het inzicht, ontleend aan de communicatietheorie, dat de vorm van een boodschap wel degelijk invloed uitoefent op de manier waarop de inhoud van die boodschap wordt verwerkt en begrepen.
Zodra een nieuwe spelling is ingevoerd hebben we er niet één maar twee: de dan gangbare en de vorige. En die vorige spelling is dan niet langer neutraal. De eigenaardigheden van een verouderde, achterhaalde spelling beginnen dan hun stempel te drukken p alles wat er tot aan dat tijdstip is geschreven. De vorm van de woorden gaat meedoen in het communicatieproces, en wordt een soort stoorsignaal: wat hier staat is ouderwets, achterhaald, omslachtig, krukkig, onbelangrijk en saai. De sterkte waarmee dat stoorsignaal wordt ontvangen wordt bepaald door twee factoren. De eerste is de mate waarin de nieuwe spelling verschilt van de oude; de tweede factor is individueel, en heeft vanzelfsprekend veel te maken met de mate waarin iemand getraind is om de oude spelling te lezen, en van zijn routine met het verwerken van schriftelijke informatie in het algemeen. Het is duidelijk dat dit de discriminerende factor is: voor mensen die toch al weinig lezen en wier enige lectuur bestaat uit dagelijkse futiliteiten, is het een barrière erbij, een nieuw obstakel om door te dringen tot het grote reservoir van werkervaring dat cultuur heet en waarvan fatalerwijze niet meer dan een onbetekenend deel in de nieuwe spelling kan worden overgebracht.
Op dit punt is de discussie aangeland in het Semmelweissstadium: 'Kraamvrouwenkoorts wordt veroorzaakt door onzichtbare beestjes.' 'Waar zijn die beestjes dan?'roept de spellingshervormer J. Berits toornig in de microfoon. 'Het is onzin,' zegt hij, 'dat de literatuur van voor de spellingshervorming onleesbaar wordt, iedereen die het wil kan het toch nog lezen? Er is toch geen sterveling die het woord vereenvoudiging niet meer begrijpt als het met au wordt geschreven? ' De zaal applaudisseert. Die zit.
Trouwens, die literatuur! Verschillende sprekers uit de zaal komen voor de microfoon getuigen van hun minachting voor deze elementaire kunstvorm, waaraan de wereld van morgen geen boodschap meer heeft. 'Als schrijvers en taalkundigen als getuigen worden aangeroepen,' aldus een aan de ingang uitgereikt document ('door Omturner'), gun die persoon dan hun ergernis en hun hobby, maar vraag u, met uw gesprekspartner, toch weer even af wat nu eigenlijk het zwaarste weegt: de ergernis van een schrijver of de belangen van tienduizenden schoolkinderen per jaar.'
Inderdaad, Omturner, het gaat niet om de 'hobbies' van die 'personen'; het gaat niet om de schrijver, maar om de lezers. Het gaat om de toegankelijkheid van onze literatuur, en niet alleen van de literatuur, maar van onze hele geschreven literatuur. Het gaat erom dat wij - dat wil zeggen, die tienduizenden schoolkinderen -dat wil zeggen niet een elite, maar iedereen- kennis kunnen nemen van wat de mensen van een generatie of meer geleden dachten zonder dat wij het gevoel krijgen dat zij behoorden tot een uitgestorven exotische diersoort. Het gaat erom dat wij erachter komen dat die mensen precies zo goed konden denken als wij, en dat alles wat zij gedacht en gevoeld hebben niet zonder belang voor ons is. Het gaat erom dat wij niet gedoemd zijn om over te doen wat zij al gedaan hebben, en dat wat wij bezig zijn te ontdekken niet na ons opnieuw moet worden ontdekt; kortom, dat er tussen hen en ons, tussen ons en onszelf, de continuïteit bestaat die noodzakelijk is om iets anders te kunnen willen dan het huidige dilemma tussen trivialiteiten en illusies. De continuïteit nodig om de samenleving te leren aanpassen aan onszelf -niet aan het individu maar aan de soort, niet voor het moment maar op de lange termijn- die continuïteit heet cultuur, en die continuïteit berust bij ons nog altijd uitsluitend op het geschreven woord,
Wat mij daar op die Dordtse synode in het debat met de spellingshervormers telkens weer opviel is hoe voor heb het schrift alleen maar lijkt te dienen om er 'praten' mee te kunnen optekenen; dat de geschreven taal de veel belangrijker functie heeft van hulpmiddel bij het denken schijnt voor hen geen overweging te vormen. Vandaar dat zij 'de literatuur' beschouwen als een op zichzelf staand en beperkt gebied, een 'kunstproduct', en vandaar ook dat zij het schrift uitsluitend willen aanpassen aan die functie van notatie van het gesproken woord. Zij brengen alles terug tot éen argument: een vereenvoudigde spelling is voor schoolkinderen gemakkelijker om te leren.
Dat wat de discussie met hen tot een tantaluskwelling maakt is dat zij het voortdurend trachten voor te stellen of hun tegenstanders dat ontkennen. Zen je ook telkens uitleggen hoe het komt dat je dat ontkent: omdat je spelling met taal verwart, omdat je niet weet hoeveel tijd er op de scholen besteed wordt aan het onderwijzen van de spelling, omdat je niet weet dat die tijd zo goed voor 'echt taalonderwijs' zou kunnen worden gebruikt. 'Neem uw tegenstrever zijn irrationaliteit niet kwalijk,' adviseert de Omturner op zalvende toon, 'hem is in de "gevoelige" leeftijd (namelijk vóór zijn tiende jaar) door zijn onderwijzer een heilig ontzag voor de spelling bijgebracht. Geen wonder dat hij zich niet een-twee-drie van dit complex bevrijdt. Blijf dus rustig. Trek het taboe rustig uitleggend uit zijn brein.'
Een verdere complicatie van zo'n discussie is dat tegenstanders van de spellingshervorming zich soms inderdaad laten verleiden om eenvoudige waarheden als deze te ontkennen. Soms inderdaad uit kortzichtigheid (deze ondeugd is niet beperkt tot spellingsvereenvoudigers, en de hemel beware me trouwens voor sommige van mijn medestanders) maar vaak ook omdat zich van de debaterenden meestal een eigenaardig psychologisch mechanisme meester maakt: men gaat proberen om aan te tonen dat de wederpartij over de hele linie ongelijk heeft. Alles wat de andere kant zegt is onzin. De dwaling is éen en ondeelbaar: het betekent algeheel ongelijk erkennen om bij de ander ook maar éen juistheid te erkennen, om zelf maar éen vergissing toe te geven. Iemand als Dick Hillenius zal dit mechanisme vermoedelijk wel met een paar welgekozen voorbeelden uit de dierenwereld kunnen herleiden tot territoriuminstinct; zeker is dat het ineens verdwenen is als wij, voor- en tegenstanders gezamenlijk, in een restaurant gaan dineren. Wij hebben dan opeens veel meer begrip voor elkaar. Maar zodra wij 's avonds weer opnieuw op het podium zitten zijn de oorspronkelijke verhoudingen weer terug. Het gaat er niet meer om de ander te overtuigen en nog minder om de waarheid te ontdekken, maar om punten te scoren. 'De zaal moet beslissen!'dondert J Berits, en de zaal applaudisseert met instemming. (…)
Onweersproken blijft een argument dat door K.L. Poll naar voren werd gebracht, dat een spelling die men gemakkelijk leert schrijven, nog niet een spelling is die zich gemakkelijk laat lezen. Men gaat er niet op in, het wordt afgedaan als beuzelarij. Ten onrechte, de vraag is onderdaad in hoeverre allerlei letters die niet worden uitgesproken, en die dus in eerste instantie overbodig zouden lijken, in feite de herkenbaarheid van een woord verhogen, maar daar hebben de spellingsvereenvoudigers geen belangstelling voor.
Toch zijn er belangrijke aanwijzingen in die richting. Zelfs arbitraire, visueel ingewikkelde notaties schijnen herkenbaarder (en dus gemakkelijker leesbaar) te zijn dan een fonetische, pardon: fonologische spelling. Zo wordt in een artikel in Science (26 maart 1971) beschreven hoe een groepje leesblinde kinderen uit de armste bevolkingslagen van Philadelphia in gemiddeld vier uur dertig Chinese karakters leerden lezen (het is mogelijk om Chinese karakters te lezen zonder een woord Chinees te kennen: iedere ideogram betekent een heel woord en kan in het Engels of elke willekeurige andere taal worden uitgesproken). Die kinderen makten na vier uur les in die Chinese karakters minder fouten dan zij in gewoon Engels maakten na anderhalf jaar. Ook in mijn ogen is in ieder geval het leesgemak veel gewichtiger dan het spelgemak. Ik vroeg de voorstanders van spellingsvereenvoudiging in het forum of zij iets over deze kwestie wisten, en of zij over gegeven beschikten waaruit bleek dat het vereenvoudigen van de spelling het lezen niet moeilijker zou maken.
Zij konden deze vraag niet beantwoorden, en over zúlke gegevens beschikten zij niet. Dit is een van de dingen die de spellingsvereenvoudigers zwaar moet worden aangerekend. Een ander argument uit hetzelfde vat is dat zij het niet zouden moeten wagen om over een nieuwe verandering van de spelling te beginnen zolang zij n niet onderzocht hebben of de vorige, die met analoge argumenten werd verdedigd, inderdaad het beloofde resultaat heeft opgeleverd.
Op de Dordtse Synode kon ik alleen maar de vraag stellen, maar er is nu ook een antwoord, en dat antwoord is negatief. Ik doel nu op een artikel dat gepubliceerd werd in NRC Handelsblad van 3 maart 1972, van de hand va R. Kuitert, die zelf als secretaris van de propagandacommissie voor de spelling-Kollewijn een rol in het invoeren van de nieuwe spelling in 1934. Ik citeer uit dit artikel:
'Omdat velen van hen in het onderwijs werkzaam waren en het lager onderwijs ook in de nieuwe richting geïnteresseerd werd, ging men de leerlingen in de spelling-Kollewijn betrekken: ze zou "niet alleen leerlingen van het voortgezet onderijs, maar ook die der lagere scholen in staat stellen de schrijftaal met weinig of geen fouten te gebruiken". Bovendien zou ze "vele uren vrij maken voor het geven van taalonderwijs"(waaronder men vooral het maken van opstellen verstond). […]
De naoorlogse spellingshervormers zijn aan het vereenvoudigen geslagen zonder een nauwkeurig onderzoek in te stellen wat en hoe de resultaten van de spellingmarkant waren; ze hadden, voor ze met hun werk begonnen, eerst de geschiedenis van spelling en spellingsonderwijs moeten bestuderen. Ze hadden dan in brochures en artikelen kunnen lezen dat wij, vereenvoudigers, vijftig à zestig jaar geleden geloofden dan de spelling-Kollewijn ook door het "volkskind" zou kunnen worden gehanteerd en dat we veel tijd vrij zouden krijgen voor taalonderwijs. Ikzelf heb daar als secretaris van de propagandacommissie geestdriftig mijn partij in meegespeeld. […]
Achteraf moet ik bekennen: mea culpa. De praktijk wees op den duur uit dat we er naast zaten: er werd niet minder tegen de spelling gezondigd, en van doelmatig taalonderwijs kwam niets terecht, een enkel uitzondering daargelaten'
In het licht van deze onthulling is het de moeite waard om nog iets te citeren uit een van de vele polemieken die volgden op de vorige artikelen. Zo kreeg ik het aan de stok met de heer R. uit A. over de vraag of de vorige spellinghervormingen geleid hadden tot de verbeteringen die ervan verwacht werden. Bij afwezigheid van positieve gegevens daarover, zo had ik geschreven, behoort er helemaal geen nieuwe spellingsverandering aan de orde te komen.
De heer R. antwoordde met een scheldkanonnade, waarin hij onder meer schreef dat ik dan maar aan moest tonen dat die gevolgen negatief zijn geweest. 'Dat deze gegevens er niet zijn,' schreef hij, 'belet de heer Kousbroek dan tot ieders verbazing niet alvast het vermoeden uit te spreken dat het effect wel negatief zal zijn.'
Hoe negatief het in werkelijkheid was wist ik toen ook nog niet; het boven geciteerde document was nog niet gepubliceerd. Maar over de meer algemene vraag wie er nu eigenlijk verplicht is om met bewijzen te komen, de voorstanders van een spellingsvereenvoudiging of ik, kan moeilijk enige twijfel bestaan.
'Wel allemachtig! (schreef ik) Ik mag mijn veronderstellingen niet eens uitspreken, en de andere partij mag de tegenovergestelde veronderstelling rustig als vaststaand aannemen, en zonder meer "alvast"gaan proberen er een nieuwe spellingshervorming door te krijgen! Ik zou de heer R. er weleens aan willen herinneren dat de bewijslast absoluut niet op mij rust maar op degenen die de spelling anders willen hebben. Zij zijn het, die alvorens ook maar een mond open te durven doen over een nieuwe spellingshervorming, aan zouden moeten tonen dat de vorige een verbetering is geweest. Doodgemoedereerd constateren "die gegevens zijn er nog niet", wel "alvast" pressiegroepen vormen om de spellingsvereenvoudiging erdoor te drukken, en tegelijk een ander het recht ontzeggen om zelfs maar te veronderstellen dat die gegevens weleens niet gunstig zouden kunnen zijn - dat noem ik pas brutaliteit.
Het is, behalve brutaliteit, ook nog iet anders: het is die verschrikkelijke partijdigheid die totalitaire denkwijzen eigen is. Die ongeïnteresseerdheid in verifieerbare feiten; zulke mensen willen niet de waarheid weten, zij willen alleen maar hun zin krijgen.'
Rudy Kousbroek
Uit:
De waanzin aan de macht
Anathema's 4
Meulenhof 1979
ik moet verrassend weinig
Es ist heute schlecht und wird nun täglich schlechter werden, – bis das Schlimmste kommt