De vlieger
Ik wil een vlieger. Wanneer ik in de tuin speel, zie ik altijd boven de eiken naast het huis een rode vlieger koppetje duiken. De vlieger is van mijn buurjongetje Joris. Hij al acht, hij kan zelf sprookjes lezen en vindt zichzelf véél te groot om nog met meiden te spelen. Ik wil ook een rode vlieger met een groene staart, eentje die door de lucht tuimelt en salto's maakt, ver boven de bomen daar, de bomen die opa geplant heeft toen hij nog met lemen knikkers speelde en een door bretels opgehouden korte broek droeg.
Ik mag niet meer in de tuin komen, heeft mama gezegd. Want ik moet huilen als ik die vlieger zie. Maar dit is ook niet leuk zo. Ik speel graag in de tuin. Mijn schommel hangt aan de grote appelboom. En er zitten beestjes tussen de planten. Pissebedden, die zijn het mooist. Zal ik je een geheim vertellen? Als je die grote witte kei optilt, die daar, vlakbij mijn schommel, dan zie je er bijna altijd wel eentje. Ooit heb ik er zelfs zes pissebedden tegelijk gevonden! Slakken vond ik eerst ook geweldig, maar nu heeft mama het zout op de hoogste plank in de keuken gezet.
Ik vind dieren heel erg leuk. Spooky is grappig. Spooky kan stierenvechten. Dat vind ik knap voor een hond. Dan wapper ik met een rode theedoek voor zijn neus, en dan wordt hij helemaal gek. Maar dat mag niet meer, Spooky snapt het verschil niet tussen de theedoeken die ik voor zijn neus houd, en de theedoeken die buiten aan de waslijn hangen. Mama moest de theedoeken toen nog een keer wassen, dat lukte niet, nu poetst ze er papa's nette schoenen mee. En we hebben nu nieuwe blauwe theedoeken met schaapjes erop.
Ik verveel me zo.
Net heb ik tegen papa gezegd dat ik een vlieger wil. Een rode, maar een gele mag ook. Maar hij zei dat ik al heel veel rommel heb. Met "rommel" bedoelt hij speelgoed, en dat is geen rommel. Als ik zijn spullen "rommel" of "troep noem", dan loopt hij een beetje rood aan en dan krijgt hij rare zwarte ogen. Soms staat hij op uit zijn stoel, en dan moet ik heel hard wegrennen. Anders... Anders krijg ik rode vlekken op mijn huid en die doen dan pijn.
De meeste binnenspelletjes zijn niet leuk om in je eentje te spelen. Mens-erger-je-niet, bijvoorbeeld. Dan speel ik tegelijk met vier kleurtjes. Ik win altijd. Vanochtend had ik bijna een kaarthuis van vijf lagen hoog. Maar bij de laatste twee kaarten ging het mis. Spooky rende er te hard langs. Eerst zag je het supererg wiebelen en toen stortte de hele boel in, en toen had ik geen zin om opnieuw te beginnen. Ik heb 23 My Little Pony's, maar mama heeft ze achter slot en grendel gezet. De paardjes ruiken naar aardbei chocolade, ijsjes, allerlei lekkere dingen, maar ze smaken heel anders dan dat ze ruiken, en ik ben er heel erg misselijk van geworden.
Papa zei dat ik maar moet gaan tekenen, dat ik dat goed kan. Ik heb al twaalfhonderdmiljoenduizend tekeningen gemaakt. Bijna dan. Allemaal van vliegers in de lucht met een lachende zon erbij, en met wolkjes en vogels en als er dan nog plaats is een regenboog en daaronder ons huis en Spooky en Joris die gemeen lacht. Papa kijkt mee hoe ik een nieuwe tekening maakt. Mijn rode potlood is bijna op, het is niet meer dan een stompje en dat tekent niet fijn dus maak ik nu maar een roze vlieger, want roze lijkt nog het meest op rood. Papa zegt dat hij het een mooie tekening vindt, dat ik heel goed vliegers kan tekenen. Maar het is als acht uur, en dus moet ik mijn tandenpoetsen en daarna meteen gaan slapen.
Bij het tandenpoetsen ga ik op een stoeltje staan. Dan kan ik bij de wasbak en zie ik mezelf in de spiegel. Tandpasta is echt heel vies. Mijn ogen gaan er altijd van tranen, en als er veel tandpasta op mijn borstel zit, dan knijpt mijn keel een beetje dicht net zoals bij spruitjes of bloemkool. Snel poetsen dan maar.
"Laat eens zien," zegt mama. En ik doe mijn mond wagenwijd open. Mama kijkt. Ze komt heel dichtbij. Ik zie een snotje in haar neus, en het beetje dons op haar wangen. Ze ruikt heel zoet, want ze heeft net een koekje op bij de koffie. Een stroopwafel. Een grotemensenkoekje dus. Soms mag ik er een hapje van, mama zegt dat stroopwafels veel te groot zijn voor mij, en dat ik wel een lange vinger mag, maar dat vind ik babykoekjes, dus pak ik meestal niks.
"Noem je dat tanden poetsen? Ik kan de restjes van de rode bessen nog zien zitten! Wij hadden een afspraak jongedame, jij zou niet in de buurt van de bessenstruik komen. Sterker nog, de hele tuin is voor jou verboden terrein!"
Ze doet wat ze altijd doen als ze kwaad op me zijn. Zwarte ogen, rode vlekken. Ik poets mijn tanden opnieuw, deze keer blijft mama erbij staan kijken. En ik moet bijna overgeven van de smaak. Vroeger mocht ik wel eens bij Joris logeren. Dan was er tandpasta met sinaasappelsmaak en soms zelfs aardbei, maar in ieder geval nooit dat viezige pepermunt. Mama vindt dat "nieuwerwetse" rommel.
Ik moet huilen als ik in bed lig. Ik weet niet eens waarom, omdat ze boos op me zijn of omdat ik geen vlieger mag. Ik besluit dat ik om het laatste huil. Niet te hard. Dan worden papa en mama nog bozer, en dan zeggen ze weer dat ik al genoeg rommel heb, en dat ik toch naar Joris kan gaan en dan samen met hem met zijn vlieger spelen. Papa en mama snappen echt helemaal niet van jongens. Jongens zijn stom omdat ze meisjes stom vinden. Zullen jongens ook over vliegers dromen? Ik in ieder geval wel.
We ontbijten bijna nooit met zijn drietjes, want papa moet altijd heel vroeg opstaan en mama en ik blijven dan nog altijd even lekker op bed liggen. Maar vandaag is papa vrij, hij is jarig. En we eten zelfgemaakte croissantjes met héél, héél, héél veel jam en er is ook chocoladeboter en in plaats van melk drinken we sinaasappelsap. De sinaasappelsap zit in een heel mooi bol glas dat op een voetje staat. Normaal drinkt mama donkerrood spul uit dat soort glazen, en dan wordt ze heel gezellig.
Ik heb een cadeautje voor papa gekocht. Tenminste, mama heeft een cadeautje gekocht, en ik geeft het nu aan papa. Ik weet ook niet wat het is, maar mama wel. Het is een lekkergeurtje of zoiets. Ik weet eigenlijk niet zo goed waarom mama het een lekkergeurtje noemt, want het stinkt. Papa doet alsof ie er blij mee is, en spuit het meteen op. Ik had een tekening van een vlieger bij het cadeutje gedaan, maar die heeft hij over het hoofd gezien. Hij gooit hem tenminste gelijk weg met het mooie glimmende papiertje wat eerst om het cadeautje zat. Ik heb niet zo'n honger meer.
Ik help mama met het feest. Ik mag voor deze ene keer de tuin in om rode bessen te plukken en aardbeien, want mama gaat bowl maken vanavond. Mama zegt dat ik niet alles direct van de struik op moet eten, dat ik dan buikpijn krijg. Vanavond zijn er zat dingetjes om te eten. Mama geeft me een heel grote plastic com mee. "Als die vol zit, kun je weer naar binnen komen."
De kom is nog niet half vol met fruit, en ik hoor Joris. Even later zie ik de vlieger boven de bomen verschijnen. Het is oneerlijk. Ik ga naar binnen.
"Hé, de kom is nog lang niet vol, hoe kan dat nu?"
Ik zeg dat ik alles heb geplukt, dat de struiken helemaal leeg zijn. En dat ik even op de bank ga liggen omdat ik heel erg veel buikpijn heb.
"Dat zal ik papa eens vertellen..."
Papa heeft vandaag geen zin in zwarte ogen. Hij wil mij een gedichtje leren. Ik weet niet of ik dat wel zo leuk vind. Met vaderdag had ik ook een gedichtje uit mijn hoofd geleerd. Dat moest van de juffrouw, en het was een gedichtje van vier regeltjes. Sommige kindjes uit mijn klas konden het niet onthouden. Ik kon het wel onthouden, heel gemakkelijk zelfs, maar toen ik het heel trots had opgezegd zei papa dat het geen gedicht was maar een versje, een rijmpje, en dat hij zoiets stoms nooit meer wilde horen, en toen draaide hij om in zijn bed en ging verder slapen, en ik moest heel hard huilen.
Papa zegt dat ik een vlieger krijg als ik vanavond een gedicht uit mijn hoofd ken. Hij pakt een heel dik boek uit de kast, bladert erdoor. Hij krijgt er rimpels van in zijn voorhoofd. Na vijf weet hij het. Ik moet een gedicht leren over een tuinman die ergens heel bang voor is en daarom naar Ispahaan gaat. Ik snap er niks van, maar ik zeg mijn vader na, en na een tijdje dreun ik de woorden automatisch op en is mijn vader echt heel erg blij.
Het feest is in de schuur. Papa heeft grote houten schotten over de biljarttafel gelegd, mama heeft daar een papieren kleed overheen gegooid. Morgen mag ik een grote tekening maken op dat kleed. Het feest is saai. Niemand ziet mij.
Ik sleep mijn stoel naar de hoek van de schuur, want daar hangt een dikke spin. Ik stap op de stoel, grijp de spin en roep dwars door de schuur heen: " Kijk eens, een spin!" Het pikzwarte beestje maakt gelijk een draad van mijn hand af naar beneden. Een hoop damesgegil, een tante rent zelfs bleekjes naar buiten. Alles wordt overstemd door bulderend mannengelach.
Papa haalt me van de stoel af, en tilt me op het biljart.
"Sara kent een gedicht uit haar hoofd, zeg het eens op meisje!"
En ik dreun het gedicht op, en sommige mensen kijken heel raar, maar dat maakt niet uit. Ik krijg een vlieger!
Het is een paar dagen later, en papa is aan het knutselen in de schuur. Ik zit op de werkbank met een discolollie in mijn mond. Die heb ik net van papa gekregen, want ik zat de hele tijd te kletsen, en daar wordt hij zenuwachtig van. Spooky is net opgesloten in zijn hok, want daar werd papa helemaal nerveus van. Ik mag mijn tong nooit uitsteken, dat is onbeleefd. Maar papa is aan het werk en een stukje tong komt tussen zijn lippen door naar buiten.
Papa is bezig twee latjes tegen elkaar aan te timmeren. Het ene latje is kort, het andere is wat langer. Papa zet ze aan elkaar met een heel dun spijkertje, en plots ligt er een kruis op de werktafel. "Dit wordt hem dan Sara, je vlieger."
Ik zie het nog niet helemaal. Maar papa zegt dat ik nog eventjes moet wachten. Hij heeft een grote klos met touw. De ene kant van het touw maakt hij heel ingewikkeld vast aan het houten skeletje (zo noemt papa dat kruis), de andere kant laat hij opgerold zitten.
Dan haalt hij een grote rol papier uit een van de lades van de werkbank.
" Een bruine vlieger is neem ik aan ook goed?"
Bruin is een jongenskleur. Het papier is echt niet mooi. Het is lichtbruin met donkerbruine streepjes. Het lijkt een beetje op de papieren zakken die de groenteman altijd om de spulletjes doet.
"Je kunt er met je potloden straks ook een mooi lachend gezicht op tekenen."
Papa vouwt het papier om het kruis heen, en inderdaad, opeens lijkt het echt op een vlieger. Ik ren naar binnen om mijn tekenspullen te pakken. Ik ga de vlieger een grote rode neus geven, net zoals clowns dat hebben. Het wordt een mooie vlieger. Ik moet wel heel voorzichtig kleuren, want anders prik ik door het papier heen en dan is alles verpest.
We gaan de vlieger testen, in het weiland achter ons huis. Joris kijkt toe. Ik ook. Papa wil eerst zelf de vlieger uitproberen voordat ik hem stuk maak. Je moet niet stil blijven staan met de vlieger in je hand zegt hij, je moet vaart maken, als je maar hard genoeg rent, dan komt de vlieger vanzelf van de grond. Net als een vlieguig.
Als papa een stukje wegrent met de vlieger zegt Joris dat het een lelijke vlieger is, een echte meidenvlieger. Ik zeg niks. Ik ben bang dat ik ga huilen als ik mijn mond open doe. De vlieger heeft een groot en een klein oog, en de neus zit niet helemaal in het midden geloof ik. En dan zegt Joris ook nog dat het onzin is dat je moet rennen om een vlieger in de lucht te krijgen.
Papa rent, hij rent en rent, maar de vlieger wil niet. Hij is al een kwartier bezig, en zelfs vanaf de andere kant van het weiland zie ik, voel ik dat papa's ogen inktzwart worden. Hij komt onze kant op gerend.
"Saar, houd jij de vlieger even vast, ik ga mijn fiets halen. Dan kan ik meer vaart maken."
Terwijl papa de fiets haalt, probeer ik ook om de vlieger op te laten stijgen. Ik hobbel met de vlieger door het weiland, en Joris lacht me uit, en schreeuwt dat die lelijke vlieger van me zal gaan scheuren straks. Ik stop meteen, ik wil geen stukke vlieger. Meteen komt papa aangefietst. Hij neemt de vlieger van me over, en hij fietst harder dan hij ooit gefietst heeft, zelfs veel harder dan Joris kan op zijn mountainbike. Het helpt allemaal niks. De vlieger heeft de vorm van een vlieger, maar hij doet het niet. Natbezweet stopt mijn papa met fietsen.
"Papa, ik heb dat gedicht gedaan. Ik zou een vlieger krijgen, ik wil een echte vlieger, niet zo'n mislukte. Deze heeft niet eens een staart!"
Papa gooit zijn fiets op de grond. Daar staat hij met de lelijke bruine vlieger. Het is stil, ik hoor geen vogeltjes meer. Ik wil rennen, maar ik kan me niet meer bewegen. Papa doet zijn ene knie omhoog, pakt de vlieger met beide handen vast, en breekt hem op zijn bovenbeen doormidden. Knak. Ik breek ook, ik voel in ieder geval ook iets knakken binnen in me.
Ik staar naar de resten van de vlieger. Joris sluipt het weiland uit zonder iets te zeggen.
"Gooi die troep in godsnaam in de prullenbak, Sara." Ik pak mijn vlieger op, loop naar huis, naar de container. En daar ligt de vlieger nu in, tussen een kapotte My little pony en een tekening voor de verjaardag van papa. Ik pak al mijn tekeningen en gooi ze ook in de vuilnisbak. Rommel is het, allemaal rommel.
"Dear life, When I said "can my day get any worse?" it was a rhetorical question, not a challenge."