ok, een hele copy-paste tekst maar van een joods persoon zelf gesproken en uitgelegd.
-----------
wat staat er in mishnah en talmoed?
mishnah en talmoed zijn een interpretatie van de torah tekst. dit is nodig, omdat de tekst van de torah zonder uitleg, niet vertelt wat het doen van een mitswa (g-ddelijke opdracht) precies wel of niet is.
voorbeeld: op de shabbat mogen joden geen werk doen. maar ja, wat is werk? het gras maaien? een huis bouwen? aan je belasting aangifte werken?
om dit te bepalen gaan de rabbijnen uit de mishnah en de talmoed er van uit dat -aangezien de torah door g-d zelf aan mozes werd geopenbaard- alles dat er in staat een reden heeft. als tekstdelen met elkaar overeenstemmen, of elkaar juist tegenspreken, dan heeft dit een betekenis, die aan de weet te komen is via een beperkt aantal principes van tekst afleiding (de "midot")
het woord voor "werk" dat op shabbat niet mag worden gedaan is "melacha": letterlijk staat in de torah tekst: je mag geen "melacha" doen op shabbat. er is nog een enkele andere plek waar het woord "melacha" ook voorkomt en dat is in verband met de werkzaamheden voor de bouw van het heiligdom in de woestijn. via de afleidingsregels gaan de rabbijnen er van uit dat deze tekstpassage iets zegt over "werken op shabbat". namelijk: de soorten werk die ten behoeve van de bouw van het heiligdom worden verricht zijn precies die werkzaamheden die op shabbat niet mogen worden gericht. in de zoektocht naar praktische leefregels die uit de torah kunnen worden afgeleid, construeren mishnah en talmoed hier categorieeen werk, die tekstueel af kunnen worden geleid van de soorten van "melacha".
die integriteit van de afleidingen is belangrijk, omdat iedere beslissing, iedere afleiding, herleidbaar moet zijn tot een vindplaats in de torah, en dus iedere onderbouwing ook. dit is waar mishnah en talmoed uit bestaan: ze pakken de torah vast en vragen dan: "wat wil je dat ik doe?"
de mishnah (letterlijk: herhaling (van de torah)) is een reconstructie, door de geleerden, van hoe een joods rechtsstelsel er uit zou moeten zien, als er een joods koninkrijk zou zijn: aan de mishnah werd begonnen, direct na de verwoesting van de tempel, in 70ce: een van de doelen was om deze joodse leefregels (halacha - levenswandel) vast te leggen voor gebruik buiten het land israel. nadat de mishnah was gecodificeerd stonden nieuwe geleerden op, om op hun beurt de mishnah van een interpretatie te voorzien: dit is de gemara: mishnah + gemara = talmoed. de geleerden uit de mishnah hebben een hogere status dan die van de gemara.
de talmoed bevat juridische gedeelten (halacha), maar ook verhalende (aggadah) het spreekt vanzelf, dat voor joden de halacha het belangrijkst is.
de tekst van de talmoed is een zogenaamde mondelinge tekst, die in eerste instantie uit het hoofd werd geleerd en pas in ongeveer 600 ce gecodificeerd werd, in wat nu irak is: het is deze versie van de talmoed die als "babylonische talmoed" ook vandaag nog de richting aangeeft.
als je de tekst leest, dan lijkt het alsof je op een drukke vergadering terecht bent gekomen: de geleerden uit mishnah en talmoed worden sprekend opgevoerd, op zo'n manier dat als je de tekst bestudeert, je dat ook het beste in discussie vorm kunt doen. traditioneel gezien studeer je talmoed altijd met zijn tweeen (dat heet een chavroeta), waarbij de een de ene positie inneemt en de ander de andere: discussie, om zo tot de essentie te komen is het hoofddoel van talmoed studie, waarbij de geldigheid van tekst afleidingingen en aangedragen bewijs centraal staat.
na de codificatie van de talmoed treedt, in het islamitische spanje van de 8e eeuw de derde bloeiperiode van de talmoed op, onder andere door maimonides, die de eerste halachische codex publiceert, de mishneh torah: dit is een systematische ordening van de voorschriften uit de torah, met hun talmoedische uitwerking. in het frankrijk van de vroege middeleeuwen schreef rashi het eerste systematische commentaar op de talmoed, en na hem zetten zijn kleinkinderen (de tosafot - "toegevoegden") dit werk voort.
de bloei tijd van systematische talmoed studie was in de vroege twintigste eeuw in litouwen. deze traditie werd ondanks grote verwoestingen van bibliotheken en de dood van veel geleerden en hun studenten, voortgezet in de verenigde staten. ook vandaag de dag bestaan nog talmoed hogescholen waar dit monument uit de joodse literatuur wordt bestudeerd.
sanhedrin 58b
betwist citaat: als een heiden (ongelovige) een jood slaat, moet de ongelovige worden gedood.
(sanhedrin is het talmoed tractaat dat zich bezig houdt met strafrecht)
ten eerste:
de volledige tekst hier is de volgende:
r. chanina zegt: "een afgodendienaar, die een jood slaat, komt in aanmerking voor karet, zoals geschreven staat in exodus 2:12: "als men een jood op de kaak raakt", het is alsof hij "op de kaak van de goddelijke aanwezigheid" slaat, zoals wordt gezegd in spreuken 20:25. (een woordspeling op het woord "shechinah", goddelijke aanwezigheid)
"karet" betekent "straf door g-d persoonlijk". met andere woorden: dit is een straf die niet door mensenhand kan worden voltrokken. als een jood een andere jood slaat, dan wordt de dader voor het gerecht gebracht en tot het betalen van een schadevergoeding veroordeeld, bij voldoende bewijs. bij een afgodendienaar is dit niet mogelijk, omdat een joodse rechtbank immers niet bevoegd is te oordelen in dit geval. vandaar dat de geleerden zeggen, dat de straf in dit geval "karet" is: een goede vertaling zou zijn: ...."dan verdient hij een straf door g-d.
"karet" kan bijvoorbeeld inhouden dat iemand erg ziek wordt, of arm, vaak wordt bij de onnatuurlijke en vroege dood van iemand wel gezegd dat dit is als gevolg van "karet" : "karet" als straf kan overigens worden als de dader oprecht berouw toont.
zo bezien betekent de tekst eigenlijk het omgekeerde van wat het valse citaat lijkt te beogen: namelijk: joden worden in dit geval wel voor het gerecht gebracht, en mogelijk veroordeeld, afgodendienaars niet.
een nog diepere betekenis hierachter is, dat wanneer je een mens slaat, je eigenlijk ook het evenbeeld van g-d slaat.
betwiste citaten:
het is in orde. als men niet-joden bedriegt
een jood hoeft geen ongelovige te betalen voor het loon dat hij hem voor werk schuldig is.
sanhedrin 57a
uit een tosefta op baba kama leren we: het is ernstiger om van een niet jood te stelen dan van een jood, omdat de ontheiliging van g-ds naam in het eerste geval ernstiger is.
sanhedrin 57a bevat een discussie over de noachidische geboden (geboden die in de torah speciaal zijn bestemd voor niet-joden en een basisgrondslag van maatschappelijke en morele ethiek vormen). wat wordt onderzocht is de bepaling in deze geboden dat het achterhouden van loon verboden is. alleen, de bron voor dit verbod is verschillend voor niet-joden en joden.
voor joden is het verboden om loon achter te houden, op basis van torah citaten in leviticus 19:13 en deuterononium 24:14: hier geldt het verbod op het achterhouden van loon van zowel joden als niet-joden (maimonides, mishneh torah geeft dit als gebod nummer 200)
ook aan niet-joden is het verboden om loon achter te houden, alleen hier wordt het afgeleid uit het noachidische gebod dat stelen in het algemeen verbiedt.
in de passage die uit sanhedrin 57a wordt geciteerd, onderzoekt de talmoed het verbod op het achterhouden van loon alleen in het laatste geval, om de afleiding te verifieren op grond van de noachidische geboden. de echte vertaling is deze:
"loon achterhouden - een ongelovige bij een ongelovige: verboden (vanwege het vers dat niet-joden het stelen verbiedt); een jood bij een ongelovige: toegestaan (door dit vers, maar verboden door leviticus 19:13 en deuterononium 24:14)
betwiste citaten:
joden mogen stelen van niet-joden
als een jood een voorwerp vindt dat verloren is door een ongelovige (“heiden”) hoeft het niet te worden teruggegeven. (ook bevestigd in baba mezia 24a alsmede in sanhedrin 76a.)
baba mezia24a heeft het over een specifiek gebod, dat joden verplicht om verloren voorwerpen te bewaren, ze als verloren voorwerp aan te geven bij een rechtbank en ze te beheren tot de eigenaar komt om ze te identificeren en op te eisen. dit is echter geen universele regel: er zijn situaties waarin wordt aangenomen dat de oorspronkelijke eigenaar het eigenaarschap vrijwillig heeft opgegeven, bijvoorbeeld als duidelijk is dat een verloren voorwerp niet identificeerbaar is. in zo'n geval mag de vinder zich het voorwerp toe eigenen. (bij voorbeeld, enkele losse bloemen die op straat liggen mag je je toe eigenen, aangezien ze niet identificeerbaar zijn, maar een boeket (met het kaartje er nog aan) moet je aangeven als verloren voorwerp en mag je je niet toe eigenen, aangezien het duidelijk identificeerbaar is)
joodse halacha stelt - in geval joden buiten israel wonen - het volgen van de "wet van het land" verplicht in termen van burgerlijk recht. als de "wet van het land" het terugbezorgen verplicht stelt, dan moeten joden dat dus in alle gevallen doen, ook al is de halacha uit de talmoed anders (zie boven). echter, in heidense steden was de regel op dit gebied veelal: als je iets vindt, mag je het houden. de vraag die de talmoed hier moet beantwoorden is wat joden in dat geval moeten doen. moeten joden in steden waar de meerderheid van de inwoners ongelovig is, verloren voorwerpen terugbezorgen aan mede joden? het antwoord is "nee", aangezien hier de 'wet van het land" moet worden gevolgd.
baba metzia 24a stelt het volgende:
"kom en hoor (een technische term, die een halachische discussie inleidt):
als hij een verloren voorwerp vindt op openbaar terrein, in een stad waar de meerderheid van de bevolking joods is, dan moet hij dat voorwerp aangeven. als de meerderheid van de bevolking uit kaananieten bestaat (en de regel is: "als je het vindt mag je het houden"), dan hoeft hij geen aangifte te doen
in baba kamma 113b wordt deze discussie nog eens overgedaan, en daar wordt wederom gesteld dat er geen algemene religieuze verplichting is om verloren voorwerpen aan te geven, als de meerderheid van de bevolking uit ka'ananieten bestaat. het is echter verplicht aangifte te doen als het nalaten er van zou leiden tot het ontheiligen van g-ds naam (m.a.w. ook als is het strikt genomen niet verplicht, joden moeten verloren voorwerpen altijd aangeven)
to end this discussion, note that the meiri (about 700 years ago), a famous talmud commentator, wrote as follows in his comments on baba kama 113b:
in zijn commentaar op baba kamma 113b stelt de meiri, dat het nalaten van aangifte doen, alleen is toegestaan als er helemaal geen rechtssysteem is, en alleen dan, wanneer het nalaten van aangifte niet leidt tot het ontheiligen van g-d.
"...maar in alle gevallen waar zij (i.e. ongelovigen) wel een rechtssysteem of een religieus systeem hebben, beschouwen we ze als gelijk aan joden, ook al is hun geloof niet het onze, in het geval van verloren voorwerpen, overtredingen en alle andere zaken, zonder uitzondering"
--------
voor de rest zijn er bijv tussen jodendom en islam aardig wat grote overeenkomsten, ben zelf moslim en het beetje wat ik weet over het jodendom heeft me werkelijk verbaasd erover, de vele raakvlakken.
jodendom is behalve religie ook een cultuur, een volk, je hebt verschillende joden als het ware, de oost-europese verschillen weer van de joden uit noord-afrika bijv.
X