abonnement Unibet Coolblue Bitvavo
  woensdag 8 maart 2006 @ 12:30:14 #1
124377 pmb_rug
salvation received
pi_35840732
Zijn er mensen die wat weten van deze tak van wijsbegeerte?
Zijn er mensen die geinteresseerd zijn in deze tak van wijsbegeerte?
(hiermee wordt overigens bedoeld de wijsbegeerte die is ontstaan aan de VU in het post-Kuyper tijdperk van Dooyeweerd en Vollenhove. standaardwerk is Wijsbegeerte der Wetside)


een discussie in mijn eentje is ook maar zo wat

ik ben alleen nog niet genoeg onderlegt om deze tak van wijsbegeerte te verdedigen dus ik zou liever over de inhoudelijke aspecten praten ipv een aanval vs verdediging discussie voeren.

[ Bericht 18% gewijzigd door pmb_rug op 08-03-2006 13:13:33 ]
Challenge thinkers to believe and believers to think.
?Porque no te calles?
  woensdag 8 maart 2006 @ 13:11:51 #2
105919 Pracissor
Semi-intellectueel
pi_35841999
Lodewijk_Napoleon weet hier vast meer van.
A little philosphy may inclineth a man's mind to atheism, but depth in philosophy shall bringeth men's minds about to religion.
Id legi modo hic modo illic. Vero, Latine loqui non est difficilissimum.
  donderdag 9 maart 2006 @ 13:35:07 #3
120304 descendent1
Ja hoor, heb je hem ook weer..
pi_35876304
Een ietsiepietsie beetje; ik ben wel erg bekend met Kuypers gedachtengoed...
Het beste argument tegen de democratie is een gesprek van 5 minuten met een gemiddelde stemgerechtigde...
Geyl online landjesspel: http://www.fokalliance.com/forum/viewtopic.php?f=16&t=7686
  donderdag 9 maart 2006 @ 18:59:50 #4
124377 pmb_rug
salvation received
pi_35887320
quote:
Op donderdag 9 maart 2006 13:35 schreef descendent1 het volgende:
Een ietsiepietsie beetje; ik ben wel erg bekend met Kuypers gedachtengoed...
daar is het uit voortgekomen idd, maar Dooyeweerd en Vollenhove hebben bijvoorbeeld het idee van soevereiniteit in eigen kring (dat onder Kuyper een intuitief karakter had) een hele filosofische onder/uitbouwing gegeven.
ik vind het razend interessant
Challenge thinkers to believe and believers to think.
?Porque no te calles?
  donderdag 9 maart 2006 @ 20:54:57 #5
93828 nickybol
onderduiknaam
pi_35891532
Leg het eens uit voor de minder gelovige personen/minder gestudeerde personen onder ons alstublieft.
pi_35897564
quote:
Op woensdag 8 maart 2006 13:11 schreef Pracissor het volgende:
Lodewijk_Napoleon weet hier vast meer van.
Ik had de linkjes nog staan, meestal naar wikipedia artikeltjes die op hun beurt weer veel verwijzingen bevatten. Ik heb zelf de indruk dat de meestens uit Nederland afkomstige filosofen vooral in de VS erg gewaardeerd worden.

Reformatorische filosofie:
Wikipedia artikel over reformatorische filosofie (eng)
Stichting voor Reformatorische Wijsbegeerte
Herman Dooyeweerd (eng)
Alvin Plantinga (met verwijzingen)(eng)
Dirk Vollenhoven (met verwijzingen)(eng)
Howard Evan Runner (met verwijzingen)(eng)
Studieclub voor Reformatorische Wijsbegeerte.

Het schijnt dat ze in Groningen trouwens ook een serie gratis colleges geven.

Ook nog een leuke quote van Paul Cliteur in een goede bui over Dooyeweerd:
quote:
'Herman Dooyeweerd is undoubtedly the most formidable Dutch philosopher of the 20th century....As a humanist, I have always looked at my own tradition in search for similar examples. They simply don't exist. Of course, humanists, too, wrote important books, but in the case of Herman Dooyeweerd we are justified in speaking about a philosopher of international repute.'
Dr. P.B. Cliteur, president, Humanist League,
the Netherlands


[ Bericht 4% gewijzigd door LodewijkNapoleon op 09-03-2006 23:56:04 ]
pi_35898207
Omdat er in het Nederlands niet zoveel over de reformatorische wijsbegeerte is te vinden, en en sommigen het toch erg interessant vinden, plaats ik hier een (wat langere) kritische beschouwing over Dooyeweerd, die samen met Vollenhoven de grondlegger was.
quote:
Kritische beschouwing

De filosofie van Dooyeweerd is voor een niet gering deel vrucht van intensieve reflectie op het verschijnsel wetenschap. Of, beter gezegd, op het verschijnsel van de wetenschappen. Nu is het verwarrend, maar ook fascinerend, dat, hoewel er vele verschillende wetenschappen zijn, daarin toch veelal dezelfde begrippen worden gebruikt. Zo wordt het begrip ‘leven’ niet alleen gebruikt in de biologie (de wetenschap van het leven), maar ook onder andere in de psychologie (Men spreekt van het gevoelsleven van de mens), de economie (Het economisch leven), de rechtswetenschap (Het rechtsleven), de ethiek (Het morele leven), en de theologie (Het geloofsleven). En zo wordt het begrip ‘economie’ niet alleen gehanteerd in de economische wetenschap, maar spreekt men eveneens van denkeconomie, technische economie, taaleconomie en juridische economie. Ook het begrip ‘ruimte’ wordt in vele wetenschappen gebruikt: men spreekt van levensruimte in de biologie, van juridische geldingsruimte in de rechtswetenschap, van taalgebied in de linguïstiek, enzovoort. Tussen de begrippen die in de verschillende wetenschappen worden gebruikt, bestaan blijkbaar allerlei dwarsverbindingen en analogieën.

Wat is nu, kan men zich afvragen, de filosofische betekenis van deze analogieën? In de geschiedenis van de filosofie is op deze vraag meer dan eens een reductionistisch antwoord gegeven. Dit antwoord luidt: (vrijwel) De hele wereld, (vrijwel) het hele mensenleven is te verklaren in de termen van één wetenschap. Zo is wel gepoogd om het menselijk leven in zijn geheel te verklaren in biologische termen. Alles wat het menselijk leven menselijk maakt: denken, spreken, ontwerpen, trouwen, vriendschappen sluiten, in rechtsverhoudingen staan, kunst maken en genieten of gelovig zijn, het staat alles in functie van leven en overleven. Men spreekt hier wel van biologisme. Andere reductionistische antwoorden op de gestelde vraag verklaren heel het menselijke leven in economische termen, of in fysische, of in psychologische of in sociologische termen. Het reductionistische antwoord op de vraag naar de filosofische betekenis van de analogische begrippen in de wetenschappen luidt dus, globaal genomen, dat het een misverstand is om aan te nemen dat er meerdere, naast elkaar staande, gelijkwaardige, wetenschappen zijn; het verheft één bepaalde wetenschap tot de meest fundamentele.

Antireductionisme
Dooyeweerds antwoord verschilt principieel van dat van de reductionisten. Hij betoogt namelijk dat het een misverstand is om aan te nemen dat één wetenschap in waarheid de meest fundamentele is. Er bestaan, betoogt hij, vele verschillende, onderling principieel gelijkwaardige, wetenschappen náást elkaar. Ze verschillen van elkaar omdat ze de werkelijkheid systematisch indelen vanuit een eigen, onherleidbare, gezichtshoek. Nu is het geenszins zo, dat Dooyeweerd de zelfstandigheid van de diverse wetenschappen verankert in de verschillende gezichtshoeken of perspectieven van waaruit in de wetenschappen de werkelijkheid wordt benaderd. De moeilijkheid van een dergelijke verankering is uiteraard dat aldus nog geen argument gegeven is voor de principiële gelijkwaardigheid van de verschillende wetenschappen. Gezegd is nog slechts: er zijn verschillende perspectieven mógelijk, maar voorbijgegaan is nog aan de onderlinge verhouding van deze perspectieven.

Diversiteit van zienswijzen (‘modaliteiten’)
Dooyeweerd gaat dan ook nog een stap verder. Hij zegt: de verschillende gezichtshoeken van waaruit de werkelijkheid bestudeerd kan worden, corresponderen met evenzoveel zijden, aspecten of zijnswijzen (modi) van de werkelijkheid. De fysicus bijvoorbeeld bestudeert niet zozeer verschijnselen in hun totaliteit, maar het fysische aspect van de verschijnselen, terwijl de jurist het juridische aspect bestudeert. De verschillende wetenschappen verschillen volgens Dooyeweerd van elkaar omdat zij betrokken zijn op evenzoveel verschillende aspecten van de werkelijkheid.

Terzijde zij opgemerkt dat Dooyeweerd ook erkent dat er wetenschappen zijn die niet aspecten van verschijnselen, maar totaliteiten bestuderen, zoals de geneeskunde en de culturele antropologie. Deze complicatie blijft nu verder buiten beschouwing.

Echter, door de principiële verscheidenheid van wetenschappen zo sterk te benadrukken als Dooyeweerd doet, lijkt het optreden van analogieën niet verklaard te kunnen worden. Dooyeweerd gaat daarom nogmaals een stap verder. Hij betoogt dat tussen de verschillende aspecten van de werkelijkheid een organische samenhang en een diepere eenheid bestaat. En het is juist deze samenhang en diepere eenheid die verantwoordelijk is voor het optreden van de intrigerende analogieën. De bedoelde samenhang is gelegen in de tijd (waarover zo dadelijk meer).

Modaliteitenleer
Het idee van de samenhang en de diepere eenheid van de verschillende aspecten van de werkelijkheid behandelt Dooyeweerd uitvoerig in zijn zogenaamde ‘modaliteitenleer’, dat wel het pronkstuk van de wijsbegeerte der wetsidee is genoemd vanwege haar fraaie opbouw. De belangrijkste onderwerpen die in deze modaliteitenleer aan de orde komen, zijn:

De karakterisering en afgrenzing van de diverse aspecten (ook wel ‘modaliteiten’ genoemd)
Hun onderlinge rangorde
De onderlinge verwijzingen en analogieën tussen de modaliteiten.
In een vele honderden pagina’s tellend betoog onderscheidt Dooyeweerd een vijftiental onherleidbare aspecten van de werkelijkheid, die hij kort aanduidt als: aantalligheid, ruimtelijkheid, beweging, energiewerking, leven, gevoel, logisch onderscheiden, historische ontwikkeling, symbolische betekening, sociale omgang, economische waardering, esthetische genieting, rechtsbesef, moreel besef, en geloof.

Tussen de aspecten bestaat een rangorde in de volgende zin: beweging veronderstelt ruimtelijkheid, maar de ruimte veronderstelt geen beweging. Leven veronderstelt energiewerking, maar het omgekeerde is niet het geval; economie veronderstelt sociale omgang, maar sociale omgang is mogelijk zonder economie. Ieder aspect veronderstelt de eraan voorafgaande aspecten en wordt verondersteld door alle erop volgende aspecten. Door dergelijke verhoudingen van veronderstelling nauwgezet te analyseren, komt Dooyeweerd tot de zo-even gegeven rangorde van modaliteiten.

Soevereiniteit in eigen kring
Deze nadruk op de onherleidbaarheid én de samenhang en diepere eenheid van de verschillende werkelijkheidsaspecten zou men een ‘romantische’, ‘holistische’ trek in Dooyeweerds denken kunnen noemen. Dooyeweerd zelf legt echter een verband met het calvinisme en met name met het neocalvinisme van Abraham Kuyper. Kuyper opende in 1880 de Vrije Universiteit met een rede over Soevereiniteit in eigen kring. Het is de grondgedachte van deze rede die Dooyeweerd omwerkt en uitwerkt tot de grondslag van zijn gehele filosofie. Kuyper had het bestaansrecht van de Vrije Universiteit als christelijke instelling voor wetenschappelijk onderzoek bepleit op basis van het beginsel van de ‘soevereiniteit in eigen kring’.

Dit beginsel luidt dat er in de maatschappij een principiële diversiteit van samenlevingsverbanden bestaat, die allemaal een eigen interne structuur en aard hebben. Zo onderscheidt Kuyper verbanden als: huwelijk, gezin, bedrijf, staat, kerk, school en universiteit. Binnen deze verschillende levenskringen bestaan eigensoortige gezagsverhoudingen. De verbanden hebben allemaal eigen competentiegrenzen. Dat betekent bijvoorbeeld, dat een bedrijf geen zeggenschap heeft over de gezinnen van haar werknemers, dat de kerk geen zeggenschap heeft over de staat, en de staat niet over scholen en universiteiten. In feite behelst dit beginsel van de soevereiniteit in eigen kring een fundamentele kritiek op enerzijds het staatsabsolutisme, waarin de organisatie van het maatschappelijk leven aan de staat wordt toegedacht, en anderzijds het individualistisch liberalisme, waarin de organisatie van het maatschappelijk leven wordt toegedacht aan de individuele burger. Noch bij het staatsabsolutisme, noch bij het liberalisme is er oog voor het feit dat de mens leeft in een principiële pluraliteit van eigensoortige levensverbanden: het staatsabsolutisme miskent de pluraliteit, het liberalisme de principiële zelfstandigheid van de levensverbanden. De Vrije Universiteit, zo betoogde Kuyper, heeft een eigen bestaansrecht, een recht dat niet is afgeleid van de staat of de kerk. Aan deze vrijheid ten opzichte van staat en kerk dankt de Vrije Universiteit haar naam.

Voor een goed verstaan van Kuypers beginsel is het nodig erop te wijzen dat Kuyper de verscheidenheid van levenskringen uiteindelijk fundeert in de schepperssoevereiniteit van God. De verscheidenheid aan levensbanden rust uiteindelijk in de door God aan de schepping gegeven orde. Nu is het niet zo dat Kuyper aldus de maatschappelijke status-quo wilde sanctioneren. Integendeel, Kuypers beginsel formuleert een norm voor de diverse levensbanden, een norm met behulp waarvan een bepaalde status-quo evengoed kan worden bekritiseerd als gelegitimeerd. Niet de status-quo, maar het totaal van structurele normen voor de diverse verbanden is in de goddelijke wetsorde gefundeerd. Zo is de norm voor het statelijke levensverband de gerechtigheid, voor het familiale levensverband de liefde. Wie een gezin wil besturen als een bedrijf, of omgekeerd, raakt onvermijdelijk in moeilijkheden omdat de eigen aard van de verbanden wordt miskend.

Kosmologie
Welnu, waar Kuyper het beginsel van de soevereiniteit in eigen kring toepast op het maatschappelijk leven, past Dooyeweerd het toe in zijn ontologie, of, zoals hijzelf zegt, zijn kosmologie (‘kosmos’ betekent ‘welgeordend geheel’). De verschillende aspecten van de werkelijkheid (of, wat hetzelfde is, de verschillende modi van de ervaring van de werkelijkheid) beschouwt Dooyeweerd als evenzoveel wetssferen, die net als de maatschappelijke sferen bij Kuyper soeverein zijn in eigen kring. Dat wil zeggen: de verschillende wetssferen hebben een onherleidbare, oorspronkelijke eigenheid. De verschillende aspecten van de werkelijkheid hebben allemaal een eigen rentestructuur: er zijn voor iedere sfeer eigen wetten die datgene wat tot die sfeer behoort, ordenen. En Dooyeweerd gaat hierin heel ver. Deze wetsorde ontwaart hij niet alleen bij de zogenaamde natuurzijden of –aspecten van de werkelijkheid (waarop de natuurwetenschappen zich richten) maar ook bij de zogenaamde ‘geestelijke’ zijden van de werkelijkheid waarop de ‘geesteswetenschappen’ (psychologie, taalwetenschap, rechtswetenschap, geschiedwetenschap, theologie) zich richten. Deze wetsorde omvat dus zowel natuurwetten als wetten en normen van het menselijk leven. Deze laatstgenoemde normatieve wetten kunnen, anders dan de eerstgenoemde, geschonden of geëerbiedigd worden omdat hier de menselijke vrijheid steeds is verondersteld. De wetsorde is universeel, omdat zij de gehele kosmos omspant. Zij is als het ware, om een uitdrukking van Wittgenstein te gebruiken, het ‘element’ waarin de verschijnselen eerst kunnen bestaan. Er zijn dus volgens Dooyeweerd, om maar iets te noemen, ook wetten die gelden voor het esthetische aspect van de dingen.

Naast de hier bedoelde modale wetten (dus wetten die gelden voor de modale aspecten van de werkelijkheid) onderscheidt Dooyeweerd nog andere wetten die niet gelden voor aspecten van, maar concrete entiteiten in, de werkelijkheid. Alle entiteiten in de werkelijkheid bezitten een hun kenmerkende structuur, door Dooyeweerd ‘individualiteitstructuur’ genoemd, waarvoor een veelheid van specifieke structuurwetten verantwoordelijk is. Zo zijn er wetten die een bloem een bloem, een vaas een vaas, en een gezin een gezin doen zijn. Kuypers beginsel van de soevereiniteit in eigen kring formuleert een structuurwet voor samenlevingsverbanden. Dooyeweerd formuleert met zijn individualiteitstructuren wetten voor entiteiten in het algemeen.

Deze twee soorten wetten, modale en structuurwetten, zijn scherp van elkaar te onderscheiden, hoewel met elkaar vervlochten. Eerstgenoemde wetten hebben betrekking op het hóe, laatstgenoemde op het wát van de dingen. Een voorbeeld ter verduidelijking. Een plant bezit een kenmerkende individualiteitstructuur, die ervoor zorgt dat de plant door de seizoenen heen altijd ‘dezelfde’ blijft. Maar deze individualiteitstructuur ‘plant’ bezit alle aspecten die de werkelijkheid rijk is. Dat betekent dat zij onder andere onderworpen kan worden aan modale economische wetten. Zij kan immers gekocht en verkocht worden. Het is wel duidelijk dat de wijze waarop een plant aan biotische wetten is onderworpen verschilt van de wijze waarop een plant aan economische wetten is onderworpen. Dooyeweerd drukt dit verschil als volgt uit: in de biotische wetskring fungeert de plant als subject, in de economische wetskring daarentegen als object. Dit laatste wil zeggen: de plant functioneert als object, in dit geval van menselijk koopgedrag. Een plant heeft, anders gezegd, een subjectfunctie in de biotische en een objectfunctie in de economische wetskring. Iets dergelijks geldt voor andersoortige individualiteitstructuren: ze hebben subject- en objectfuncties. Sterker nog: Dooyeweerd interpreteert de verschillen tussen de individualiteitstructuren in belangrijke mate in termen van deze functies. Een steen, om nog een voorbeeld te noemen, heeft geen subjectfunctie in de biotische, maar wel in de ruimtelijke en energetische modaliteit.

Het valt nu te verstaan waarom Dooyeweerd zijn filosofie heeft betiteld als wijsbegeerte der wetsidee. Het is van deze wetsidee dat zijn filosofie een encyclopedische en bijzonder verfijnde uitwerking is en daarvan is zijn theorie van modale- en individualiteitstructuren het complexe centrum. De fundamentele gedachte in Dooyeweerds filosofie is dus dat er een wetsorde ís, en dat deze van Godswege is gegeven. Het is uiteindelijk God de schepper die door een bonte veelkleurigheid van wetten de wereld ordent en in stand houdt.

Dynamiserende factoren
Op grond van het bovenstaande zou men kunnen menen dat Dooyeweerds filosofie, met haar nadruk op wetten, een starre en statische filosofie is. Die indruk moet nu worden weggenomen. Er zijn minstens drie dynamiserende factoren in zijn filosofie aanwezig die het complexe centrum in beweging zetten en houden. Dooyeweerd zelf brengt deze factoren ter sprake onder de titels ‘tijd’, ‘ontsluiting’, en ‘zin’.

Tijd
Ten eerste iets over de tijd, die inde beschouwing tot nu toe geen rol heeft gespeeld. Is de tijd voor Dooyeweerd ook een aspect van de werkelijkheid? Nee, veeleer is het omgekeerde het geval: de diverse aspecten zelf zijn aspecten van de tijd. Dooyeweerd beschouwt namelijk de gehele kosmische werkelijkheid als ingebed in de tijd. Hij spreekt daarom van de kosmische tijd: de tijd die eigen is aan de kosmos als zodanig. Hoe is dit te begrijpen? Spot de tijd niet met alle wetten? Vreet de tand des tijds uiteindelijk niet alles aan?

Dooyeweerds gedachte is dat God, die niet in de tijd maar ‘boventijdelijk’ is, de wereld schept in de tijd. De tijd is het eerste scheppingswerk van God. Aldus is de tijd de grondnoemer waaronder de gehele werkelijkheid in al haar aspecten valt thuis te brengen. Het is de tijd die de diverse aspecten doet samenhangen en het is metaldien de tijd die de analogieën, waardoor Dooyeweerd zo gefascineerd is, mogelijk maakt. De analogieën zouden niet kunnen bestaan als de diverse wetssferen alleen maar soeverein in eigen kring zouden zijn. De analogieën zijn slechts mogelijk dankzij een onderlinge samenhang en diepere eenheid van de aspecten. En het is de tijd die deze samenhang sticht.
De kosmische tijd is niet te vereenzelvigen met de klokkentijd. Wel is het zo dat zij onder andere in uitdrukking komt in de klokkentijd. De kosmische tijd komt in alle aspecten van de werkelijkheid tot uitdrukking, en wel steeds op een specifieke wijze. In het getalsaspect komt zij hierin tot uitdrukking dat 2 in de getallenreeks vroeger komt dan 3 en 4; in het ruimtelijke aspect komt zij tot uitdrukking in het ruimtelijke groter en kleiner; in het biotisch aspect in de organische levensontwikkeling; in het historische aspect in de cultuurontwikkeling; in het juridisch aspect onder andere in het tenietgaan van een schuldvordering door verjaring. De klokkentijd is een uitdrukking van de kosmische tijd in het bewegingsaspect van de werkelijkheid.

Ontsluiting
De tweede dynamiserende factor in Dooyeweerds filosofie is gelegen in de zogenaamde ‘ontsluitingsgedachte’. En er is bij Dooyeweerd in feite nog weer in tweeërlei zin sprake van ontsluiting. Ten eerste is er de ontsluiting van de maatschappij: de ontwikkeling van een ongedifferentieerde naar een gedifferentieerde samenleving. In een ongedifferentieerde samenleving zijn de verschillende samenlevingsbanden nog niet duidelijk van elkaar onderscheiden. Ontsluiting nu is het proces van de differentiering van de verschillende levensverbanden, van staat en kerk, van bedrijf en gezin, en dergelijke. Deze ontsluiting is volgens Dooyeweerd niet alleen een noodzakelijk, maar ook een gewenst proces. Het is een normatieve richting, omdat slechts langs de weg van de differentiering de verschillende levensverbanden optimaal hun interne zin kunnen verwerkelijken. Ten tweede is er de ‘ontsluiting van de modaliteiten’: modaliteiten kunnen ontsloten worden, doordat analogieen met hoger gelegen modaliteiten tot ontwikkeling worden gebracht. Zo kan bijvoorbeeld het recht ontsloten worden in de richting van de liefde, en moreel besef in de richting van geloof. Ontsluiting in deze tweeërlei betekenis is voor Dooyeweerd eigenlijk altijd een positieven en gewenste ontwikkeling, omdat het de rijke verscheidenheid van de werkelijkheid tot uitdrukking brengt.

‘Zin’
De derde, meest fundamentele dynamiserende factor stelt Dooyeweerd aan de orde onder de titel ‘zin’. Hiermee heeft hij vooral de onzelfgenoegzaamheid van de werkelijkheid tot uitdrukking willen brengen. De werkelijkheid bestaat niet op zichzelf, maar verwijst naar haar Oorsprong. Op de eerste bladzijde van De wijsbegeerte der wetsidee heet het: ‘In iedere zijde van onze kosmos drukt zich uit de samenhang aller zijden (aspecten) en ook deze samenhang wijst boven zichzelve uit naar een diepere totaliteit, die zich in de samenhang uitdrukt’ en een bladzijde verder: ‘(dit) universele heen-wijzende en uitdrukkende karakter van heel onze geschapen kosmos stempelt de creatuurlijke werkelijkheid naar haar afhankelijke onzelfgenoegzame zijnswijze als zin. De zin is het zijn van alle creatuurlijk zijnde, de zijnswijze ook van onze zelfheid, en is van religieuze wortel en van goddelijke oorsprong’.

Misschien mogen deze lapidaire zinnen als volgt worden uitgelegd. ‘Zin’ is in het algemeen iets dat slechts aan dingen toekomt die in een bepaalde samenhang staan. Het verkeersbord ‘verboden te parkeren’ heeft, indien het op een boei ergens midden op de Noordzee is gemonteerd, geen zin omdat het in dit (buitengewone) geval nergens naar verwijst. Onder normale omstandigheden verwijst het onder andere naar auto’s, een straat en een stoep. Aldus staat het verkeersbord in een zinssamenhang. En dat geldt voor alle dingen. Een bierglas verwijst onder andere naar bier, drinken en brouwen; een boek naar auteur, verkoper en lezer; een stoel naar het zitten; een foto naar mijn geliefde. Welnu, zoals ín de werkelijkheid alle dingen verwijzen naar andere dingen, zo verwijst, zegt Dooyeweerd, ook de werkelijkheid in haar totaliteit naar haar Oorsprong en in deze zin heeft de werkelijkheid ‘zin’. De zin der dingen is aldus gelegen in hun betrokkenheid op God.

Men heeft zich afgevraagd: maakt Dooyeweerd het zijn critici niet al te gemakkelijk door zijn filosofie zo uitdrukkelijk te funderen in het calvinistisch-christelijke wetsidee? Is niet in het algemeen een filosofie die een religieus uitgangspunt heeft een kwetsbare, ja, een bedenkelijke zaak? Levert dat niet hooguit zoiets op als een ‘groepsstandpunt’? Moet niet een academische filosofie, evenals alle andere wetenschappen op volstrekt ‘onbevooroordeelde’ wijze haar thema benaderen?

Verlichting ter discussie
De tegenwerpingen moet men beschouwen als typische uitingen van een mentaliteit die diepgaand is gestempeld door de filosofie van de Verlichting. Immers, de Verlichtingsfilosofen verkondigden met vuur dat wie streeft naar waarachtige kennis en een ware filosofie, eerst al zijn particuliere overtuigingen zal moeten afleggen, en alle tradities en geloofsovertuigingen tot zwijgen zal moeten brengen. Uiteraard betwistten zij niemand het goed recht om er ‘privé’ dergelijke overtuigingen op na te houden. Wel betwistten zij dat ze een rol zouden mogen spelen in de filosofie. De filosoof dient door te zijn voor geloof en voor tradities, en slechts te luisteren naar de ‘Stem van de Rede’, zoals John Locke ergens zegt.

Inmiddels weten wij beter. Het ‘luisteren naar de stem van de rede’ heeft niet gebracht wat de Verlichtingsdenkers ervan verwachtten: geen toename van geluk en bevrijding. Filosofen als Horkheimer, Adorno, Gadamer, Heidegger, Foucault, Derrida en Rorty hebben het ideaal van de Verlichting fundamenteel gekritiseerd. Men moet zeggen dat de filosofie van de tweede helft van de twintigste eeuw een stormloop te zien geeft tegen het in de Verlichting virulente ‘dogma van de autonomie van de rede’, zoals Dooyeweerd het fijntjes uitdrukt.

Wat in de hedendaagse filosofie een vrijwel algemeen aanvaarde gedachte is, namelijk dat rede afhankelijk is van allerlei vóór-theoretische veronderstellingen, dat heeft Dooyeweerd al in de jaren dertig van de twintigste eeuw met verve betoogd in zijn ‘transcendentale kritiek van het theoretisch denken’, door hemzelf wel de ‘toegangspoort’ tot zijn filosofie genoemd. Hij heeft het dogma van de autonomie van het theoretisch denken aangetroffen bij de neokantiaanse filosofen, maar ook bij Kant zelf en bij vele, vele anderen. In zijn transcendentale kritiek ontwikkelt Dooyeweerd een argument waarmee hij wil aantonen dat niet slechts zijn eigen filosofie, maar iedere filosofie is geworteld in een of andere wetsidee, en dat in elk wetsidee, expliciet of impliciet, een idee functioneert aangaande de Oorsprong van de wetten en hetgeen daardoor wordt mogelijk gemaakt. Omdat iedere filosofie noodzakelijkerwijze in haar wetsidee de Oorsprong van de kosmos ter sprake moet brengen, is iedere filosofie ten diepste religieus gefundeerd.

In een latere fase van zijn denken, met name in de Engelse vertaling en omwerking van De wijsbegeerte der wetsidee, die de titel draagt A new critique of theoretical thought, heeft Dooyeweerd zijn transcendentale kritiek nader verfijnd tot een kritische analyse van datgene wat minimaal kenmerkend is voor iedere filosofie: de theoretische denkhouding. Uit deze verandering van titel blijkt dat Dooyeweerd het zwaartepunt van zijn aandacht heeft verlegd van het wetsidee naar een kritische ontleding van het theoretische denken. Wil het wijsgerige gesprek niet bij voorbaat stokken, dan moet men zich, zegt Dooyeweerd nu, afvragen wat theoretisch denken is en waardoor het mogelijk wordt gemaakt. Wie filosofeert, denkt op een theoretische wijze. Maar de theoretische denkhouding is niet de enige, zelfs niet de primaire denkhouding. Het feit dat Kant en de neokantianen voorbijgaan aan dit onderscheid en het theoretische denken tot onkritisch uitgangspunt nemen in hun filosofie, vormt voor Dooyeweerd de aanleiding tot het stellen van de vraag: hoe is het theoretische denken eerst zelf mogelijk? Theoretisch denken, zegt Dooyeweerd, verschilt van het voor-theoretische, ‘naïeve’ denken in deze zin dat het niet ‘ingesteld is in’ de volle, concrete werkelijkheid. Het theoretische denken is ‘tegenoverstellend’: het stelt zich op tegenover een of ander aspect van de werkelijkheid. Dat is pas mogelijk als wordt geabstraheerd van datgene wat de samenhang tussen de modaliteiten sticht: de kosmische tijd. Als nu theoretisch denken bestaat in de tegenoverstelling van de logische denkfunctie aan een modaal aspect, dan rijst de vraag hoe die twee zich in een theoretische synthese laten verenigen. Dat kan slechts, verzekert Dooyeweerd, vanuit een boven de modaliteiten gelegen wortel-eenheid, en dat is het ‘hart’, de ikheid van de mens. En wie deze ikheid is, laat zich slechts begrijpen vanuit de vermeende of ware oorsprong van de kosmos. Zelfkennis is afhankelijk van Godskennis!

Kritiek
Het is hier niet de plaats om met Dooyeweerd in discussie te treden. Slechts een kleine greep wordt gedaan uit de menigte van kritische vragen die aan zijn filosofie zijn gesteld.

De gereformeerde theologen bekritiseerden Dooyeweerd omdat diens opvatting van de mens als eenheid, die geconcentreerd is in het hart, in conflict is met de klassieke onderscheiding van sterfelijk lichaam en onsterfelijke ziel.
D. Th. H. Vollenhove bekritiseerde Dooyeweerds tijdsopvatting en betoogde dat tijd een modaal aspect is
C. A. V. van Peursen bekritiseerde Dooyeweerds wetsopvatting omdat deze te star en te Grieks zou zijn en te weinig het bijbelse wetsbegrip (tora, aanwijzing) weerspiegelt.
Ook heeft Van Peursen kritiek geleverd op de wijze waarop Dooyeweerd filosofie en religie met elkaar in verband brengt (niet dát hij dat doet).
Th. De Boer heeft bedenkingen bij de stelling van Dooyeweerd dat de werkelijkheid niet zin heeft maar zin is.
Verder zijn er van verschillende kanten vragen gesteld als: zijn er niet meer modale aspecten te onderscheiden? En: Kan de transcendentale kritiek wel werken, verstrikt ze zichzelf niet in een innerlijke tegenspraak als ze op redelijke wijze wil aantonen dat het theoretisch denken vóór-redelijke onderstellingen heeft?
Uit alle kritische vragen blijkt wel dat de filosofie van Dooyeweerd ‘te denken geeft’. Afsluitend moet gezegd worden dat de kracht van Dooyeweerds filosofie schuilt in zijn grootse visie en de genuanceerde uitwerking ervan: deze visie namelijk, dat de werkelijkheid geordende werkelijkheid is en dat de dingen en verschijnselen op een complexe manier met elkaar samenhangen, maar zonder dat dit in mindering komt op de eigen aard van de dingen en verschijnselen. De kracht schuilt ook in de gedachte dat het theoretisch denken niet ‘autonoom’ is. En niet in de laatste plaats schuilt de kracht hierin, dat het aantoont dat het Godsgeloof kritische én constructieve betekenis heeft voor het wijsgerig denken.
bron
  vrijdag 10 maart 2006 @ 03:29:19 #8
124377 pmb_rug
salvation received
pi_35901281
die gratis colleges volg ik
Challenge thinkers to believe and believers to think.
?Porque no te calles?
  vrijdag 10 maart 2006 @ 12:59:59 #9
120304 descendent1
Ja hoor, heb je hem ook weer..
pi_35908252
quote:
Op donderdag 9 maart 2006 18:59 schreef pmb_rug het volgende:

[..]

daar is het uit voortgekomen idd, maar Dooyeweerd en Vollenhove hebben bijvoorbeeld het idee van soevereiniteit in eigen kring (dat onder Kuyper een intuitief karakter had) een hele filosofische onder/uitbouwing gegeven.
ik vind het razend interessant
En terecht; hoewel ik Kuypers onderbouwing toch niet intuitief zou willen noemen;maar zowel theologisch als sociaal gezien onderbouwd vanuit zijn angst voor de ideeën van de Franse revolutie; en dan met name de volkssoevereiniteit die de mens en zijn eigen denken i.p.v. God centraal stelde.
Het beste argument tegen de democratie is een gesprek van 5 minuten met een gemiddelde stemgerechtigde...
Geyl online landjesspel: http://www.fokalliance.com/forum/viewtopic.php?f=16&t=7686
pi_35921572
Aan de UT geven ze hier zelfs een minor in. Gewoon een tip
abonnement Unibet Coolblue Bitvavo
Forum Opties
Forumhop:
Hop naar:
(afkorting, bv 'KLB')