Levenloos
We deelden zoveel, zoveel dat niets meer echt van onszelf was. We deelden onze gevoelens, onze ervaringen en al het materiele dat we bezaten. Dat was mooi, en fijn omdat we elkaar zo vertrouwden, maar die nacht werden we erom gestraft. Misschien moest ik je niet alles geven, misschien was het slecht om één persoonlijkheid te worden, samen met jou.
Maar ik hield immens veel van je, dat ik wilde dat alles van jou was. Het putte me uit om jou altijd tevreden te houden en altijd van mij te laten blijven houden, terwijl je daar niet eens om vroeg. Het putte me uit en ik functioneerde slechter, overal, behalve bij jou in de buurt.
Dan openen je ogen zich, kijken angstig onze slaapkamer rond. Er zit nog stof rond je ogen, van de slaap. Uit je keel komen nijpend piepende geluidjes, je hapt naar adem. En ik lig naast je, roerloos, en bewonder je. Ik observeer elke beweging die je maakt om je zo realistisch mogelijk na te kunnen dromen, en een vage glimlach zweeft om mijn lippen. Mijn lieve, ik ben zo trots op je.
Ik heb de hele nacht wakker gelegen, heb nagedacht over jou. Over wie jij bent, over hoe ik je verwaarloosde. Over hoe jij was toen ik je leerde kennen, hoe je bent uitgebloeid tot wie je nu bent en ik je beschouw als mijn meesterwerk. Want ik houd je in toom, door mij ben je wie je nu bent, jij bent in feite de reflectie van al mijn goede kanten.
Mijn hand tintelt en ik wil niets liever dan hem over je zachte wang laten glijden, als jij je hoofd met geweld in je kussen drukt. Je begint onrustiger te ademen, meer door je mond dan door je neus. Je voorhoofd glimt van het zweet. Ik bewonder je.
Je kreunt mijn naam, onrustig woelend en met je ogen knijpend. Ik kan alleen maar een zucht slaken van verwondering. Wat ben je mooi.
De duisternis die tot dan in onze kamer overheerste trekt weg en er komt een fel, maar prachtig licht voor in de plaats. Gedachtes zijn niet langer onzichtbaar, maar cirkelen in witte slierten tussen het mooiste landschap dat ik ooit heb gezien. Onbestaande bronnen verlichten de contouren van je gezicht, ik vind je uitgelopen mascara prachtig. Ik hoor stemmen, een hoog, sereen gezang, het stelt me gerust.
Als je het toppunt van de pracht bereikt hebt, gaan alle lichten uit, is alles stil, beweegt niets meer. Zelfs jij niet meer, je straalt geen angst, geen geluk, geen levenslust uit.
Je bent een lichaam zonder ziel, en ik ben degene die jouw ziel je heeft zien verlaten. Ik ken je ziel, ik ken haar op haar mooist.
Ik had tot dit moment in een depressie gezeten, en deed, volgens de mensen, rare dingen. Ik dacht vreemd, in hun ogen. Maar nooit in de ogen van jou, want jouw ogen waren mooi en glanzend en oprecht. Jij kon nooit liegen, want jouw ogen vertelden altijd de waarheid.
Ik heb onze relatie altijd beschouwd als goed, alles wat ik deed met jou was goed, goed voor iedereen.
Ik weet niet hoe jij dacht over onze relatie, want jij dacht nooit, en praatte nooit. Jouw visie op onze relatie was zelfs niet te zien in je ogen, je dacht er gewoon niet over na. Onze relatie was meer zoiets als vanzelfsprekend, we hoorden bij elkaar, wat we ook deden, en hoe we ook veranderden. Dat zou altijd zo blijven.
Het wordt donkerder en weer licht, het wordt de volgende dag. De geleidelijke verandering van het licht maakt me wakker, maakt me er bewust van dat dit weldegelijk realiteit is, en geen ludieke droom. Ik adoreer je, zelfs nu je daar levenloos ligt, op het kussen naast me. Ik had me dode mensen anders voorgesteld, ze zouden moeten kwijlen uit één half openhangende mondhoek. Doden zouden niet meer symmetrisch zijn, ze zouden niet meer lijken op een mens, maar meer op een, nou ja, een object.
Maar bij jou is dat niet zo, zelfs nu, een paar uur na je dood, geur je nog naar bloesems, lig je er vredig bij, en je ogen zijn gesloten. Het is alsof je slaapt, alsof je droomt van dingen die je gelukkig maken. Ik had je gelukkig moeten maken.
En je bent er nog. Ik ben je niet verloren, dat kan gewoon niet.
[ Bericht 0% gewijzigd door Automatic_Rock op 03-03-2006 18:25:25 ]