quote:
Drie ambulancebroeders over de vaak hachelijke omstandigheden waaronder ze hun werk moeten doen. 'Alles wordt gejat. Helmen, telefoons, handschoenen’
Januari 2005: een verhitte menigte in Rotterdam belet ambulancepersoneel om een gewonde te hulp te schieten. Mei 2005: een Dordtse ambulance wordt met stenen bekogeld. Juni 2005: dronken omstanders in Deventer hinderen hulpverleners. Augustus 2005: ziekenbroeders in Zuidoost-Brabant klagen over geweld. Oktober 2005: een dronken vrouw in Zeist richt haar woede op hulpverleners.
De aaneenschakeling van incidenten roept de vraag op: in welke wereld moet het ambulancepersoneel zijn werk doen? Broeders Rob Eradus (45), Sander Komijn (45) en Thijs Gras (43) over het Nederland van nu.
Komijn: 'Fysiek geweld is nog altijd uitzonderlijk, maar je komt veel vaker in dreigende situaties terecht.’
Auto weg
'Er is een meisje van 2 jaar met haar voet onder een auto gekomen,’ zegt Rob Eradus, ambulancebroeder in Utrecht en omstreken, 'dus ik erheen op de ambulancemotor. Het enkeltje blijkt lelijk gebroken. Ik zit te wachten op een ambulance die haar moet vervoeren, op mijn knieën, met dat enkeltje in mijn handen, precies voor een glasbak, heel veel mensen eromheen. Komt er op een gegeven moment iemand aanfietsen met een tas vol flessen en kranten. Die rijdt gewoon tegen mij aan omdat hij zijn flessen in de bak wil gooien! Ik vraag nog: “Ik zit er net voor, dat is vervelend voor u, moet ik effe aan de kant gaan?” Het is natuurlijk ten hemel schreiend, maar de mensen dóen het gewoon.’
'Als ik in een supermarkt iemand aan het reanimeren ben, dan verwacht je toch dat mensen niet voordringen maar denken: wegwezen hier, pech met m’n pak melk,’ zegt Thijs Gras van Verenigd Ziekenvervoer Amsterdam. 'Maar zo denken mensen niet meer. Ja, tot ze er zelf liggen. Of een familielid.’
'Toen ik begon, vijftien jaar geleden, lieten we overal onze ambulance open. Overal! En er gebeurde nooit wat,’ zegt Sander Komijn, een collega van Eradus bij de Regionale Ambulance Voorziening Utrecht.
Eradus: 'We stonden gewoon met draaiende motor als we snel weg moesten. Dat is er echt niet meer bij.’
Komijn: 'Er is er een keer iemand met een ambulance vandoor gegaan in Utrecht.’
Eradus: 'Waren mijn collega’s binnen met een hartpatiënt bezig, komen ze beneden, is de auto weg.’
Komijn: 'Alles wordt gejat. Helmen, mobiele telefoons, handschoenen. Zelfs het schermpje van het navigatiesysteem is wel eens van een ambulancemotor geschroefd.’
Eradus: 'Gister nog. Ik was vergeten om de ambulance af te sluiten. Komt er iemand de huiskamer in gerend, waar ik bezig ben. Ze zitten in je auto! Hup, zaklantaarn eruit.’
Plakken en Blokkeren
'Wij vervoeren ook ernstig zieke pasgeborenen, die van het ene ziekenhuis naar het andere moeten,’ zegt Gras. 'Dat moet natuurlijk zo snel mogelijk, dus rijden wij met spoed, boven de toegestane maximumsnelheid. Wat je de laatste tijd steeds vaker ziet, is dat auto’s heel dicht achter de ambulance blijven plakken. Die denken: dat is mooi, die ambulance wordt geflitst en ik niet. Levensgevaarlijk natuurlijk. Begrijp je dan wel wat je doet? Straks liggen ik en een dokter achterin in de poeier, de chauffeur raakt misschien gewond, het kind kan overlijden.
'Het wordt een beetje een indekmaatschappij. Ik rijd niet door rood, denken mensen, straks krijg ik een bon. Die ambulance achter me blijft maar lekker wachten. Wat ik ook wel meemaak als we bij een spoedgeval de straat blokkeren, zijn mensen die naar je toe komen en op hoge toon vragen: “Duurt het nog lang? Ik moet erdoor!” Die zijn ervan overtuigd dat hun urgentie hoger is dan die van de patiënt.’
'Als je ’s avonds over de Oudegracht moet rijden of door die kleine straatjes in het centrum,’ zegt Komijn, 'dan kun je er vergif op innemen dat er twee voor je blijven lopen. Zo van: joh, bekijk het maar.’
'In Amsterdam zijn twee ambulanceposten, de politie rijdt permanent door de wijken,’ zegt Gras. 'Dus negen van de tien keer is die er sneller dan wij. Dat geeft in bepaalde wijken soms onbegrip: “Jullie laten zeker eerst de politie kijken, jullie zijn zeker bang voor ons.”
'De politie is in die wijken vaak niet geliefd. Het is geen garantie dat je niets overkomt, maar ik vind het toch prettig dat wij in een auto rijden die ons onderscheidt van de politie. In de toekomst wil de rijksoverheid dat ambulances, politieauto’s en brandweerwagens dezelfde striping krijgen, alle drie in een eigen kleur. Dat vind ik een bijzonder slecht idee. Als het donker is, zie je niet goed welke kleur die strepen hebben. Die strepen staan dezelfde kant op, dus dan denk je in eerste instantie toch: hé, dat is een politiewagen. De politie heeft in spannende en agressieve situaties andere belangen dan ambulancemensen. Onderscheid kan heel belangrijk zijn voor onze veiligheid.’
Zuigen en schreeuwen
'Ga naar Kanaleneiland,’ zegt Komijn over deze Utrechtse migrantenwijk. 'Als je de straat binnenrijdt, staan er gelijk twintig jongens omheen. Overdag of ’s avonds, dat maakt niet uit. “Kun je even opzijgaan?” vraag je dan. “Ik sta goed hier,” krijg je dan als antwoord. “Ik mag hier staan, ik heb het recht om hier te staan.” Niemand gaat mij iets zeggen, dat is de houding.’
Eradus: 'Het zijn jochies van 10, 12 jaar. “Joh, je moet even aan de kant, want mijn patiënt moet erdoor,” zeg je tegen ze. “Wat nou? Wat nou?” is het antwoord.’
Komijn: 'Het is zuigen.’
Gras: 'Vroeger was het inpakken en wegwezen, nou, dat doen we dus niet meer. We doen nu eerst nog wat medische handelingen voor we naar het ziekenhuis vertrekken. Maar voordat mensen doorhadden dat dit nuttig isȦ Nu maken we soms juist weer meer haast omdat uit onderzoek is gebleken dat dit goed kan zijn. En dan zie je dat mensen daarover weer onbegrip tonen: moet er geen infuus in?’
Komijn: 'Ben je de ademhaling aan het controleren, roepen de omstanders: je moet verdomme naar die enkel kijken!’
'Op een gegeven moment worden we naar een woning geroepen waar net een politie-inval is geweest. De Marokkaanse moeder van een gearresteerde jongen was van de emotie verkeerd gaan ademhalen, dan krijg je allerlei verschijnselen, het lijkt alsof je hart het begeeft. Nou goed, we kalmeren die vrouw en zeggen dat ze niet mee hoeft naar het ziekenhuis. Gelijk wordt er geschreeuwd: “Je moet haar meenemen, wij worden gediscrimineerd!” Dat overkomt ons vaker. Ik heb haar niet meegenomen, maar je voelt de druk. Er waren wel tien man in dat huis, de situatie werd heel dreigend.’
Alles is dronken
Eradus: 'Of er veel drugs worden gebruikt? Ja, coke. Van de alcohol vallen alle remmingen weg en door de cocaïne voelen ze zich helemaal het mannetje. Ook tegenover ons.’
Komijn: 'Het zuipen begint op donderdagavond en houdt pas zondagnacht weer op. Elk weekend moeten we naar mensen die van hun fiets afdonderen of naar een opstootje. En alles wat eromheen staat, is ook dronken. Die hebben zoiets van: ik sta hier goed, ik laat me niets zeggen.’
Eradus: 'Dan worden we gebeld door omstanders. Huppakee bellen! Iedereen heeft een mobiele telefoon. Bellen is zo makkelijk, 112 is gratis, je hoeft geen beltegoed te hebben.’
Komijn, die soms ook in de meldkamer werkt: 'Als we elk telefoontje moeten honoreren, dan heb je een verdubbeling, misschien wel een verdrievoudiging van het aantal ambulances nodig. Ze bellen al over pijn in de buik. Ja, daar stuur ik niet gelijk een ziekenwagen voor. Als er geen ambulance-indicatie is, verwijs ik door naar de huisarts.’
Wat kan de overheid tegen dit soort criminaliteit ondernemen? Je kunt moeilijk niet meer komen opdagen, of elke keer wachten op politie-escorte bij een noodgeval.