Een onomatopee of klanknabootsing is een stijlfiguur waarbij in een of meerdere woorden een geluid wordt nagedaan. De term 'onomatopee' zelf is afkomstig van het Oud-Griekse ονομα (naam) + ποιεω (ik maak).
Zo kan iemand het geluid van een brullende leeuw of een piepende muis nadoen. Brullen, donderen, druppelen, fluisteren, gakken, gillen, klateren, knallen, knerpen, knetteren, knisteren, kwaken, kwekken, murmelen, piepen, plonzen, ritselen, rommelen, sissen, slurpen, spatten, tikken, tjilpen, zoemen en zompig zijn voorbeelden van dit soort onomatopeeën.
Ook in andere talen komen onomatopeeën voor. Zo is piepen in het Latijn pipere en in het Engels to beep. Een voorbeeld uit het Turks is cırt cırt voor klittenband. Een opmerkelijk voorbeeld uit India is de tablataal, met voor elke slagwerkklank een eigen lettergreep.
Een koekoek heet zo omdat hij dat geluid maakt, evenals de tjiftjaf, de kievit, de oehoe en de grutto.
Ouders die hun kinderen leren spreken maken vaak gebruik van onomatopeeën voordat ze de echte woorden leren. Een toetoet is een auto, een waf of woef is een hond, een mauw is een poes.
In de literatuur worden onomatopeeën ook toegepast:
* En dan aten we: smak, glap, slop, slok, slurp, sjiet (een kies). (Simon Vestdijk)
* Panda krulde haar lippen en liet de lollie haar mond inglijden. Toen er weer uit. En er weer in. Slip-slup. Sliep-slap. Sliep-sloep. (Remco Campert)
* Het galoperende paard in: "Quádrupedánte putrém sonitú quatit úngula cámpum" (Vergilius, Aeneïs)?
* De Lycische boeren nadat ze veranderd zijn in kwakende kikkers: "Quámvis sínt sub aquá, sub aquá maledícere témptant" (Ovidius, Metamorphosen 6, vers 376)