http://www.nd.nl/document.aspx?document=nd_artikel&vorigDocument=&id=69589quote:De vergeten overstroming van de Schelde
door Kris Naudts
VLISSINGEN - De stormvloed van 1953 waarbij in Zeeland en Zuid-Holland ruim achttienhonderd omkwamen - en ook nog veertien in Vlaanderen - staat diep in het collectief geheugen gegrift. Daarentegen is de overstroming die precies honderd jaar geleden grote delen van Zeeland en het noorden van Vlaanderen blank zette zo goed als vergeten.Die maandag 12 maart 1906 waait over Zeeland en het Schelde-estuarium een zware noordwestenwind. Iets na de middag begint het water onrustbarend te wassen, vloedplanken bieden geen bescherming meer en in korte tijd staat in lager gelegen straten in de binnenstad van Vlissingen het water een meter hoog. De inwoners worden compleet verrast.
De kortstondige stormvloed grijpt zeer snel om zich heen. Bewoners vluchten in allerijl naar de verdiepingen van hun woningen. Wonder boven wonder vallen er geen doden. ,,Was de ramp des nachts gebeurd, dan zouden zeker veel mensenlevens te betreuren geweest zijn. Dat is een feit dat absoluut vaststaat. Thans zijn alleen verschillende kippen en enkele katten verdronken,'' zo meldt de Vlissingsche Courant laconiek.
In scholen, ateliers en bedrijven doen zich dezelfde taferelen voor. Mensen krijgen nauwelijks de tijd om huisraad en bezittingen in veiligheid te brengen. Een onderwijzer geeft die bewuste namiddag aardrijkskundeles over de grote overstroming van 1861 in de Bommelerwaard. Op het moment dat de nietsvermoedende man voor de klas zijn verhaal staat te doen, gulpt het water naar binnen. Van een aanschouwelijke les gesproken. De onderwijzer kan zich met zijn leerlingen ternauwernood in veiligheid brengen.
Het personeel van scheepswerf De Schelde krijgt van de baas toestemming vroegtijdig het werk te staken en zich naar huis te reppen. ,,Men zag toen vele personen door de in rivieren herschapen straten waden om zo hun woningen te bereiken'', schrijft de Vlissingsche Courant.
Twee dagen later weliswaar, want de dag na de ramp verschijnt de krant niet. De zetterij en drukkerij staan onder water. Het water trekt zich vrij snel terug maar de aangerichte materiële schade is enorm. Straten zien eruit als een slagveld.
De verslaggever van de plaatselijke krant besluit na zijn tocht door de getroffen stad: ,,...de omvang van de ramp is niet te beschrijven. Zelfs de oudste ingezetenen herinneren zich niet ooit zo'n vloed te hebben gezien en sedert 1808 moet onze gemeente niet door zulk een vloed geteisterd zijn.''
's Anderendaags noteert de journalist in zijn krant: ,,Van een vloed zoals gisteren heeft geheerst, wordt zelfs in de oude kronieken bij hoge uitzondering melding gemaakt en men moet de angst en agitatie hebben bijgewoond, om zich te kunnen voorstellen wat in de gemoederen van de inwoners omgaat, bij een watervloed als deze.''
Ondergelopen
De overstromingen blijven niet beperkt tot Vlissingen waar het water vier meter boven Amsterdams Peil staat. Uit diverse hoeken van Zeeland komen berichten over ondergelopen dorpen en polders, verdronken dieren en drijvend huisraad en andere goederen.
De zeedijk aan de Westerschelde breekt in de buurt van Rilland-Bath en mensen vluchten de daken op. Als het water valt, werken mannen de hele nacht om het gat in de dijk te dichten. Klokgelui en brandende bussels stro waarschuwen de bevolking dat de toestand onveilig blijft.
Een stuk van de spoorlijn op de dam over de Oosterschelde stort in en daar bezwijken ook dijken van Engelse polders. De schade is aanzienlijk. Het treinverkeer raakt ontredderd en de maildienst vanuit Vlissingen naar Engeland is helemaal in de war. De nachtmailboot Koningin Wilhelmina vertrekt door te late aankomst van de mailtreinen met uren vertraging.
Yerseke kampt met watersnood. Op het eiland Tholen wordt de gemeente Sint-Annaland het zwaarst getroffen, de Oosterschelde slaat er een gat van 85 meter in de dijk en de wind en de golven vegen er huizen weg.
Ook Zierikzee lijdt zware schade, en de vloed breekt de dijken van de dichtbevolkte polder van Oud-Vossemeer. Hier en daar drijven dode runderen en schapen. Mensen werken met man en macht aan het dichten en versterken van dijken. Het voorhanden gereedschap is vaak onvoldoende. Enkele dagen later komt het leger helpen.
Paarden
In Hoek brengen boeren koeien en paarden in veiligheid, maar vooral Oost-Zeeuws-Vlaanderen wordt geteisterd. Het Scheldewater overstroomt de Kruispolder in de buurt van Hulst. Boeren vluchten met hun vee naar Lamswaarde. In Paal breekt de springvloed de dijk die het haventje scheidt van de Alsteinpolder. Twee vaartuigen spoelen erdoor. Ravage ook op de scheepstimmerwerf van Verras in Paal: een grote hoeveelheid hout is gaan vlotten en machines raken defect. In de omgeving van Walsoorden staat het hele gebied blank.
In de nacht van maandag 12 op dinsdag 13 maart breken de dijken langs de Westerschelde op acht plaatsen. Op een van die plaatsen is het gat zo groot dat een hoogaars de polder in zeilt om mensen bij te staan op een boerenerf. Bij elk tij wordt vette grond uit de polder meegesleurd en vloeit zand over de vruchtbare akkers.
De Schelde gaat geweldig te keer en veroorzaakt grote materiële schade. Niet alleen in Nederland, maar ook langs de Zeeschelde in Vlaanderen. In het Waasland voorbij Antwerpen vallen zelfs drie doden. In Kallo is de Melselepolder zwaar getroffen en verdrinken een vrouw en een kind.
In Melsele verdrinkt een vrouw van 83 en komen een boerin en haar 16-jarig zoon om als ze een koe uit het kolkende water willen redden. In Antwerpen raken kaden, straten en huizen zwaar beschadigd. Op het Steenplein zien handelaars hun koopwaar wegdrijven.
Hulpgoederen
Het spoor op de kaaien wordt vernield en het gestapelde hout en katoen is niet meer te gebruiken. De hulpdiensten varen met bootjes door de Antwerpse straten om mensen te redden of huisraad te bergen. Verder landinwaarts in Vlaanderen worden dijkbreuken gemeld in Tielrode en Hamme.
In de dorpen op de linker Scheldeoever reikt het water op een aantal plaatsen tot de eerste verdieping van de huizen. Vele honderden gezinnen verliezen have en goed. De gemeente Vlissingen stelt de dag na de ramp een voorlopige commissie in om de zwaarst getroffen en minst gegoede slachtoffers te helpen.
Tot de eerste hulpgoederen behoren kolen en water. Zoals altijd bij overstromingen is drinkwater het grote probleem. De regenbakken lopen vol brak water en raken onbruikbaar voor consumptie. De duinwaterleidingmaatschappij stelt gratis drinkwater ter beschikking.
In Rilland-Bath worden bewoners geholpen door de kloosterbroeders die over een zeer grote regenbak beschikken. In ruil voor bonnen die door de politie worden verdeeld, kunnen mensen stromatrassen verkrijgen. In Hontenisse, dat grotendeels is overstroomd, wordt water aangevoerd door de stoomtrammaatschappij Hulst-Walsoorden.
Hontenisse, het huidige Kloosterzande, en omgeving worden in Zeeland zwaar getroffen. Het enorme gat in de zeedijk bij Wilhelmuspolder wordt 'het gat van Ko' genoemd, omdat de boerderij van Ko Arenthals, die naar Noord-Beveland verkaste, als eerste door het water werd bedreigd.
Het gat bleef de eerste halve eeuw een weel achter de nieuwe dijk, maar werd toen - goed gebruik in de jaren vijftig en zestig - volgestort met huisvuil. De plek is bij oudere streekbewoners nog steeds bekend als Gat van Ko.
Schuldigen
Hontenisse was één van de weinige plaatsen die een monument oprichtte ter nagedachtenis aan de watersnoodramp van 1906, waarschijnlijk ook omdat koningin Wilhelmina en prins Hendrik de polders op 23 maart bezochten. Het uit Franse kalksteen opgetrokken monument werd overigens pas in 1922 geplaatst. Het leidde een onopvallend bestaan aan de Hulsterseweg net buiten de bebouwde kom, totdat het in het voorjaar van 2000 weer werd opgeknapt.
Zoals dat meestal gaat in geval van onheil en calamiteiten worden schuldigen gezocht. In de kranten verschijnen de eerste lezersbrieven. Iemand meent te weten dat de ramp niet zo'n omvang zou hebben gehad, mochten de sluizen van de Westerhaven in Vlissingen tijdig zijn gesloten.
De redactie van de Vlissingsche Courant trekt die bewering na en komt tot de bevinding dat ,,ware de sluizen gesloten geweest, de ramp er niet minder groot door zou geweest zijn. Het water zou alleen vijf minuten langer nodig hebben gehad om de stad te doen overstromen.'' De krant verwijst naar Antwerpen: ,,Had men daar een buitengewone vloed verwacht, dan zouden toch zeker wel maatregelen zijn genomen om de goederen te bergen die op de kades lagen opgeslagen.''
http://www.refdag.nl/arti(...)rdronken+dorpen.htmlquote:Monument voor verdronken dorpen
KATS - Zeeuwse dorpen die door het water zijn weggevaagd, krijgen komend najaar een monument. Maandagavond wordt het ontwerp voor het monument in het Zeeuwse Kats onthuld. „Die dorpen vertellen het verhaal van ongekend veel menselijk leed.”
Op Zeeuws grondgebied bevinden zich tientallen en nog eens tientallen verdronken dorpen. „Minstens 117”, zegt Leo Adriaanse van de Stichting Cultureel Erfgoed Zeeland (SCEZ), de stichting die het initiatief tot het monument nam. „Daar hoort ook één verdronken stad bij: Reimerswaal.” Die stad leeft nu nog voort als naamgever van de meest oostelijke gemeente op Zuid-Beveland. Ooit was het met 6000 inwoners de derde stad van Zeeland, na Middelburg en Zierikzee. „Nu ligt Reimerswaal onder de Oesterdam.”
„De verdronken dorpen zijn kerkdorpen die ruwweg zijn ontstaan in de periode van 900 tot 1500”, weet Adriaanse. „Ze zijn weggevaagd door het water, vaak als gevolg van een stormvloed. Toch liggen die dorpen niet allemaal onder water, zoals voor de kust van West-Zeeuws-Vlaanderen wel het geval is. Maar op Noord-Beveland zijn veel verdronken dorpen juist onder land komen te liggen. De kust is daar in de loop der eeuwen als het ware over de dorpen heengeschoven.”
Dat geldt ook voor Kats, waar het ontwerp van het monument vanavond wordt gepresenteerd. „Eigenlijk zou het huidige plaatsje Nieuw-Kats moeten heten, zoals je in deze streek wel meer plaatsen hebt met oud of nieuw voor hun naam. Het oude Kats is een verdronken dorp dat een paar kilometer verderop lag.”
Waarom komt er nu, na al die jaren, alsnog een monument? „Vandaag de dag staan de beelden van de tsunami in Zuidoost-Azië ons helder voor de geest”, zegt Adriaanse, „net als de ramp in New Orleans. Nu weet ik niet of je die gebeurtenissen mag vergelijken met rampen in Zeeland, maar feit is wel dat hier door de jaren heen tienduizenden mensen verzwolgen zijn door stormvloeden. Sommige kronieken spreken zelfs van honderdduizenden menselijke slachtoffers in Zeeland.”
Voor al die slachtoffers is eigenlijk nauwelijks aandacht, viel de Zeeuwse journalist Kees Slager een aantal jaren geleden op. Na een referaat van zijn kant verstrekten Provinciale Staten van Zeeland de opdracht voor een nieuw herdenkingsteken. De SCEZ stak de handen uit de mouwen en benaderde de Amsterdamse kunstenares Lydia Schouten.
Haar monument, dat komend najaar moet verrijzen op de dijk van de Oosterschelde bij Kats, verbeeldt een kerktoren die nog net boven het water uitsteekt. „Dat is het klassieke beeld van een verdronken dorp”, weet Adriaanse. „In de beeldvorming steekt de toren nog juist boven het water uit, terwijl de rest van het dorp al is overspoeld.” De torenspits moet 7,5 meter hoog worden en verrijzen op een 2,5 meter hoge terp.
Het gevaarte zit verder vol symboliek, zegt Adriaanse. „Zo wordt de structuur van de spits doorzichtig, waardoor bezoekers door de toren heen menselijke portretten kunnen zien alsof die onder water liggen.” En het meest bijzondere element is zonder meer het geluid. Speakers aan de toren moeten driemaal daags een bruisende zee en beierende kerkklokken laten horen, die waarschuwen voor aanzwellende vloeden.
De tijden waarop het geluid over de Oosterschelde moet klinken, zijn gebaseerd op de ergste watersnoodrampen in de Zeeuwse geschiedenis. Adriaanse: „Dat zijn de Elizabethvloed van 1404 en de Sint-Felixvloed van 1530. En we hebben besloten ook een herinnering aan de ramp van 1953 in te bouwen, alhoewel daarbij strikt genomen geen verdronken dorpen zijn ontstaan.” Het is de bedoeling dat de klokken vanaf dit najaar dagelijks beieren om 14.04, 15.30 en 19.53 uur.
Zelfs de plaats waar het monument komt te staan is symbolisch: op de dijk bij Kats had de laatste dijkdoorbraak in Zeeland plaats, precies veertig jaar geleden. In Kats staat de SCEZ daar vanavond bij stil. „In de nacht van 20 op 21 maart 1966 verdween hier tijdens een storm zo’n 300 meter zeedijk in zee”, aldus Adriaanse. „Als er geen inlaagdijk achter had gelegen, was dus weer gebeurd wat in al die honderden jaren voor ons zo vaak is gebeurd.”
http://www.nd.nl/Document.aspx?document=nd_artikel&id=69809quote:Laveren en overleven in oorlogstijd
door onze redacteur Ruurd Ubels
ROTTERDAM - Unilever overleefde op een bijzondere manier het nationaal-socialisme. De Nederlands-Britse voedingsmiddelen- en zeepfabrikant bleef uit de klauwen van de nazi's, terwijl de banden met de Britse en Nederlandse regering goed waren. Ben Wubs schreef er een proefschrift over. ,,Ook nazi-Duitsland had te maken met de beperkingen van wat mogelijk was.''
Goed of fout? Onder invloed van historicus Lou de Jong is de houding van mensen en instanties tijdens de Tweede Wereldoorlog jarenlang langs deze meetlat gelegd. Maar vraag Ben Wubs niet naar een moreel oordeel over Unilever in de jaren dertig en veertig. ,,De multinational zat klem tussen de belangen van het Duitse Reich en het Britse Empire.''
Unilever between Reich and Empire 1939-1945, heet dan ook het proefschrift waarop Wubs vanmiddag aan de Erasmus Universiteit (Rotterdam) promoveert. Unilever ontstond in 1929 uit een fusie van de Nederlandse Margarine Unie en het Britse Lever Brothers. Met een vermogen van 1,2 miljard gulden was het bedrijf dat onder meer Blueband, Persil en Vim op de markt bracht, in 1930 de grootste onderneming van Europa.
Wereldwijd had het belangen in 43 landen. Er waren hoofdkantoren in Rotterdam (Unilever NV) en Londen (Unilever Limited). En met 33.900 werknemers in 157 bedrijven was Groot-Duitsland (Duitsland, Oostenrijk, Tsjechoslowakije) een belangrijke basis.
Zo'n sterk verankerde internationale positie is de droom van menig bedrijf. Maar Unilever had zijn grootste belangen uitgerekend in landen die op het punt stonden met elkaar in oorlog te gaan.
Dat Unilever de Tweede Wereldoorlog overleefde, was ,,geen sinecure'', vindt Wubs. Al vóór de oorlog kwam het in Duitsland in een lastig parket; omdat er (vijf) joden in de directie zaten, moest het op grond van een wet uit 1938 worden aangemeld als joods bedrijf.
Rijksmaarschalk Herman Göring, die in nazi-Duitsland lange tijd de scepter zwaaide over de oorlogseconomie, maakte echter een uitzondering: de belangen van de Duitsers bij een goed draaiende productie van oliën, vetten en zeep waren van levensbelang. In 1941 benoemde Göring staatssecretaris Hans-Ernst Posse tot Reichskommissar für den Unilever-Konzern en vanaf 1942 werd Unilever zelfs geholpen met de bevoorrading van de fabrieken om de productie te kunnen garanderen.
Bewijst dit dat de nazi's soms veel pragmatischer waren dan ze de buitenwereld deden geloven? ,,Nee, pragmatisme is een geesteshouding'', reageert Wubs. ,,Waar het hier om ging, was de situatie waarin het nazi-regime verkeerde. De nazi's konden wel van alles willen, maar het moest ook mogelijk zijn. Ook nazi-Duitsland had te maken met de beperkingen van wat mogelijk was.''
Wie vasthoudt aan goed en fout, zal oordelen dat Unilever zich reeds in de jaren dertig uit Duitsland had moeten terugtrekken. En dat het in de jaren veertig in bezet gebied de nazi's had moeten tegenwerken door bijvoorbeeld niet meer te produceren. Voor Wubs is dit echter veel te kort door de bocht. ,,Oordeel zelf, maar niet te snel...''
Want ook deze medaille heeft twee kanten. Toegegeven, topman Paul Rijkens bezocht al in 1933 rijkskanselier Adolf Hitler voor een zakelijk onderhoud. Maar tijdens de oorlog ontvingen joodse medewerkers die op last van de bezetter ontslagen moesten worden, van Unilever wachtgeld. En veel werknemers voor wie op een gegeven moment geen werk meer was, bleven op de loonlijst staan. Zo werd voorkomen dat ze naar Duitsland werden gestuurd om in de oorlogsindustrie te werken.
Bovendien, hoe had Unilever zich uit Duitsland moeten terugtrekken? Wubs benadrukt in zijn boek dat het buitenlandse bedrijven al begin jaren dertig onmogelijk was gemaakt hun investeringen uit het land weg te halen. ,,Terugtrekken was geen optie. Zakelijk was Unilever met handen en voeten aan Duitsland gebonden.''
,,Ideologisch en politiek'' stond het bedrijf aan Britse zijde, meent Wubs. Daardoor had de Britse poot van het concern geen last van de Trading with the Enemy Act, die Britse bedrijven verbood te handelen met landen waarmee Groot-Brittannië in oorlog was. Met vooruitziende blik had Unilever aan het einde van de jaren dertig maatregelen genomen om na het uitbreken van een oorlog Unilever NV (Rotterdam) en de Unilever Limited (Londen) organisatorisch onafhankelijk van elkaar te laten functioneren.
De afgelopen jaren is regelmatig gepubliceerd over de (vermeende) meegaandheid van Nederlandse bedrijven met de nationaal-socialistische bezetter. Kantelt de studie van Wubs dit beeld? ,,Voor een deel wel, ja. Maar mijn conclusies gelden natuurlijk niet voor het hele bedrijfsleven. Wat je wel kunt zien in mijn verhaal, is dat er soms heel gemakkelijk geoordeeld wordt, terwijl de werkelijkheid een stuk gecompliceerder is.''
voor meer zie: http://www.wereldomroep.n(...)amerika/videla060323quote:Nederland en het bloedige Videla-regime
Door Tom Grijsen
22-03-2006
Het leger en de elite van Argentinië pleegden op 24 maart 1976 een staatsgreep, volgens generaal Videla "In het belang van de democratie." Het was niet de eerste keer. In Argentinië was het bijna acceptabel om een slecht functionerende democratische regering door een militaire staatsgreep weg te vagen. In Nederland maakte het geen indruk, niemand bemoeide zich ermee.
Fred Grünfeld is bijzonder hoogleraar 'Oorzaken van Mensenrechtenschendingen' aan de Universiteit Utrecht. Volgens Grünfeld kwam de staatsgreep nauwelijks naar voren in de Nederlandse media: "Er waren geen televisiebeelden en het stond niet of nauwelijks in de krant." Sommigen dachten dat de militairen wat meer orde en rust in het chaotische land zouden brengen. Toch bleek dit regime de gruwelijkste dictatuur in de geschiedenis van Argentinië te zijn. Tussen de 20.000 en 30.000 mensen zijn verdwenen, ontvoerd, gemarteld, en vermoord.
Meer publiciteit
Twee jaar na de coup organiseerde Argentinië het Wereldkampioenschap Voetbal. Nederland kwam zelfs in de finale. De cabaretiers Bram Vermeulen en Freek de Jonge voerden actie om te voorkomen dat het Nederlandse elftal zou spelen in de 'politiestaat Argentinië'. Op dat moment kwam er steeds meer informatie over het Videla-bewind in de publiciteit. De discussie 'wel-of-niet-gaan' maakte wel wat los in Nederland.
"Er kwam bij het WK in '78 meer bewustwording in de Nederlandse maatschappij," zegt Grünfeld. "Toch bleef de houding van de Nederlandse regering hetzelfde. De mensenrechtenschendingen werden een beetje ontkend. Een voorbeeld: volgens de Nederlandse overheid verdwenen er 1956 mensen in het eerste jaar van de dictatuur, terwijl mensenrechtenorganisaties ruim het dubbele aantal opgaven. De Nederlandse regering deed dat af als propaganda van de Argentijnse afdeling van Amnesty International."
Nederland had veel economische banden met Argentinië. De Nederlandse regering stond garant voor Nederlandse bedrijven die gaspijpleidingen bouwden in Argentinië. Toen daar kritiek op kwam vanuit het parlement, zei de toenmalige minister van Buitenlandse Zaken Van Der Klaauw: "Je kunt met pijpleidingen geen mensen vermoorden." Een andere pijnlijke zaak die speelde had betrekking op de leveringen van Fokkervliegtuigen aan Argentinië. Grünfeld: "Het regime gooide mensen uit de Nederlandse vliegtuigen in zee. Volgens de regering was dit onmogelijk, omdat je de deuren van een Fokkervliegtuig in de lucht niet open zou kunnen maken."
Niets aan de hand
De conclusie van Fred Grünfeld is helder: De Nederlandse overheid heeft de economische belangen boven de mensenrechtenschendingen gesteld. "Gek genoeg deed Nederland het internationaal wel goed. Bij de Verenigde Naties was Nederland juist het land dat zich het meest kritisch opstelde tegenover de situatie in Argentinië. Maar in de rechtstreekse omgang onderhield Nederland contacten met het Videla-regime, alsof er niets aan de hand was."
Jammer
De omslag kwam toen kroonprins Willem Alexander met Máxima Zorreguieta wilde trouwen. Zij was de dochter van Jorge Zorreguieta, minister van landbouw onder Videla. Onderzoeker Michiel Baud nam de rol van Zorreguieta onder de loep. Na zijn rapport 'Militair geweld, burgerlijke verantwoordelijkheden' trok de regering de duidelijke conclusie dat de vader van Máxima niet bij het huwelijk van de Kroonprins en Máxima mocht zijn. "Het is jammer dat Nederland in de jaren zeventig niet wat kritischer is geweest," zegt Grünfeld. "Ons land was het op één na belangrijkste exportland voor Argentinië. Op nummer één stond de Sovjetunie. We hadden dus wel degelijk invloed kunnen hebben."
http://www.nd.nl/document.aspx?document=nd_artikel&vorigDocument=&id=69931quote:Abraham Kuyper als stimulator van het feminisme
door onze redacteur Piet H. de Jong
Orthodox protestantse vrouwen stonden aan de wieg van het georganiseerde feminisme in Nederland aan het eind van de 19e eeuw. De in 1884 opgerichte christelijke 'Nederlandsche Vrouwenbond ter Verhooging van het Zedelijk Bewustzijn' (NVVZB) markeerde een breuk met de rationele politieke cultuur van de liberalen.
GRONINGEN - De NVVZB, onder aanvoering van orthodox protestantse zusters Anna en Marianne van Hogendorp keerde zich actief tegen de prostitutie. Pas in 1911 werd het bordeelverbod ingevoerd. ,,De samenwerking van calvinistische dominees en deze activistische vrouwen luidde de ondergang in van de liberale samenleving. Er kwam een eind aan de elitaire cultuur. De populaire cultuur met volkse sentimenten deed haar intrede.'' Die these poneert de Groningse historica dr. Hanneke Hoekstra in haar onlangs verschenen boek Het hart van de natie.
Hoekstra wil laten zien dat in het laatste kwart van de negentiende eeuw niet alleen de heersende liberale elite, maar ook de orthodoxe protestanten van Abraham Kuyper én vrouwen een belangrijke rol speelden. ,,Elke gemeenschap is ook een morele gemeenschap, dat geldt zelfs voor de voetbalclub. Als je onderdeel bent van zo'n gemeenschap, ook van een natie als Nederland, horen daar waarden en normen bij. Mijn boek handelt over de overdracht van die waarden. Hoe moraliseert een land en hoe worden burgers in dat proces betrokken?''
,,De liberalen waren niet in staat het hart van de natie te bereiken. Hun politieke cultuur was gebaseerd op de ratio. Terwijl in wezen de natie tot stand komt buiten het parlement om. De klassieke geschiedschrijving gaat uit van het parlementaire debat. Maar het morele handelen, de strijd tussen goed en kwaad, is meestal niet gebaseerd op rationele afwegingen, maar op emotie en betrokkenheid. Ik heb in mijn onderzoek die emotie, die zich vertaalde in empathie, de mogelijkheid je te kunnen verplaatsen in de ander, een plek willen geven.''
Hoekstra wil eenzijdigheden in de geschiedschrijving corrigeren. Allereerst de marxistische benadering van de burgerlijke cultuur. Die visie maakt de burgerij verdacht en spreekt van een 'vals bewustzijn'. De gedachte dat burgers zich daadwerkelijk laten leiden door liefde voor hun medemens en dat religie een bepalende factor is, blijft buiten beeld. In wezen geldt die kritiek, volgens Hoekstra, ook de liberale geschiedschrijvers. ,,Daarin is het belang van religie en de rol van vrouwen vrijwel uitgesloten.''
Inspiratie
In de strijd om het hart van de natie doen de orthodox protestantse Nederlanders inspiratie op in Engeland. Er zijn echter grote verschillen tussen beide landen. De methodistische, evangelische opwekking in Engeland bracht veel mensen tot enthousiasme.
Vanuit het Nederlandse Reveil wordt getracht iets van die beweging (revival) naar Nederland te importeren. Zo gaat er een groep predikanten naar een opwekkingsconferentie in het Engelse Brighton. Ook de voorman van de orthodoxe protestanten, Abraham Kuyper, is van de partij. In Engeland is de orthodoxie altijd aan de linkerzijde van het politiek spectrum te vinden, in Nederland is de rechterkant van het politieke landschap de plaats voor de orthodoxen.
Hoekstra vindt het een van de grote vragen van de negentiende eeuw waarom er in Nederland geen grootschalige, populaire opwekkingsbeweging van de grond is gekomen. ,,Waarschijnlijk heeft dat te maken met de Nederlandse traditie van nuchterheid, rationele geloofsbeleving en nadruk op dogma's. Het zegt ook iets over de politieke en kerkelijke cultuur. Er is een zekere huiver, zo niet afkeer, van opzwepende massabijeenkomsten en 'hysterische vroomheid'. De bekende dominee J.J. van Oosterzee (1817-1882) waarschuwde voor Amerikaanse 'excitement' (opwinding) en 'revivalorganiserende Engelsen'.
Het was Kuyper die zich aangetrokken voelde door die populaire, op de massa gerichte vertolking en beleving van het geloof. Hoewel Kuyper later afstand nam van de Brighton-beweging introduceerde hij binnen 'zijn' antirevolutionaire partij (ARP) elementen van die opwekkingsbeweging, stelt Hoekstra. ,,Kuyper hield van het emotionele aspect op bijeenkomsten. Het samen zingen en worstelen met het zondebesef dat zie je terug bij de Deputatenvergadering van de ARP met de massale zang en opzwepende toespraken. Dat is de Nederlandse variant van de Engelse evangelische opwekkingsbeweging.'' Met de toespraken, de liedcultuur en meditaties in de Heraut wist Kuyper ook de meer bevindelijk ingestelde afgescheidenen aan te spreken, zegt Hoekstra.
Leiderschap
Bij de vorming van een natie als morele gemeenschap is leiderschap van groot belang. Dat geldt vandaag nog net zo sterk als in de negentiende eeuw, meent historica Hanneke Hoekstra. ,,Het gaat niet alleen om de opvatting van de leider, maar ook om diens uitstraling. Hoe breng je de boodschap over en kun je zelf een voorbeeld stellen? Dat deed Kuyper op zijn manier door zijn overtuiging met verve uit te dragen. Ook, op een ander vlak, Aletta Jacobs was een voorbeeld in haar politieke strijd voor vrouwenrechten.''
In Engeland was het Josephine Butler die als bevindelijk gelovige de strijd aanbond met de prostitutie. Zij was het grote voorbeeld van dominee Hendrik Pierson die vanuit het Reveil in Nederland de misstanden van de prostitutie aan de kaak stelde en bestreed. Bij leiderschap gaat het om meer dan het mediagenieke, stelt Hoekstra. ,,Ben je in staat als leider iets eigens, intrinsieks over te brengen. Die bezieling zie je te weinig.''
Hoekstra maakt een vergelijking met Kuypers politieke nazaat Jan Peter Balkenende. ,,Hij weet de mensen niet te raken. Hij moraliseerde sterk toen het aankwam op het seksleven van Mabel Wisse Smit. Dat vind ik nogal triviaal. Over grote zaken van de brede en de smalle weg en de belangrijkste erfenis van de christelijke levensovertuiging, de barmhartigheid, hoor ik hem niet. Dat was bij de Engelse politicus Gladstone heel anders.''
William Ewart Gladstone (1809-1898) was een charismatische man, behorend tot de evangelische stroming binnen de Anglicaanse Kerk en vooraanstaand liberaal politicus. ,,Gladstone wist het hart van het volk te raken toen hij opkwam voor de onderdrukte christenen in Bulgarije. Bij Kuyper zie je ook dat hij de sociale kwestie aan de orde stelt.''
In haar boek noemt Hoekstra Kuyper een onbedoelde stimulator van het feminisme. ,,Ik bedoel daarmee in de eerste plaats de feminisering van de samenleving waarin 'zachte waarden' zoals zorg, barmhartigheid en emotie een plek krijgen in het politieke domein. Dat gaat in tegen de opvattingen van de rationele, doctrinaire liberalen. Je ziet bij Kuyper ook dat hij bepaalde vrouwen naar voren haalt. Denk aan de roman The Heir of Redclyffe van Charlotte Yonge en de mythe rond Pietje Baltus, wat achteraf toch een beetje een constructie bleek. Die haast sentimentele aspecten stopt Kuyper in zijn politieke vertoog. Daarmee zet hij de deur open voor vrouwen om te participeren in de politiek. Het was daarbij niet zijn opzet vrouwen te doen kiezen. Hij vond dat de man in de raadszaal hoorde en de vrouw in de huiskamer. Toch werd er een proces in werking gezet waardoor vrouwen de ruimte kregen om te participeren in de samenleving. De gezusters Van Hogendorp haakten daarop in met hun NVVZB. Meer dan ds. Pierson wisten zij met lokale afdelingen, via de domineesvrouwen, velen te bereiken en te activeren. Waar Pierson meedeed aan parlementaire pressie, wist de NVVZB de massa te mobiliseren.''
Verzuiling
In de strijd tegen prostitutie heeft de roman van Harriet Beecher Stowe De negerhut. Een verhaal uit het slavenleven in Noord-Amerika een rol gespeeld. ,,De slavernij werd een metafoor in de antiprostitutiestrijd. Was de prostituee ook niet een slaaf? Een roman was halverwege de negentiende eeuw een probaat middel voor een vrouw zich te mengen in het debat over sociale kwesties. De politieke arena was voor haar nog niet toegankelijk. In de roman en de talrijke sentimentele pamfletten werd het leed dicht bij de mensen gebracht. Door het lijden op die manier uit te vergroten kon het gewone volk zich in het leed van anderen verplaatsen en zich betrokken voelen. Echte betrokkenheid komt pas tot stand als het lijden van de ander zichtbaar wordt. Dat was toen het geval en dat is nu nog zo, denk aan de lotgevallen van asielzoekers waarover tal van kerkleden zich ontfermen.''
Hoekstra wil met haar onderzoek ook aantonen dat de verzuiling van de twintigste eeuw, waarin elk volksdeel zijn eigen partij en verenigingsleven kende, geen exclusieve mannenzaak was. De verzuiling en het burgerlijke ideaal als leefpatroon werden mede in het zadel geholpen door de vereniging voor het vrouwenkiesrecht en de NVVZB. Vrouwenparticipatie kreeg gestalte in het kerkenwerk, denk aan de meisjesvereniging.
Overigens was de oprichting van de christelijke vrouwenorganisaties in de tijd van de verzuiling niet een gevolg van de eerste feministische golf. De christelijke vrouwen waren vooral sociaal actief, ze braken niet met de trouw aan de politieke partij. ,,Bij het tweede Christelijk Sociaal Congres, 1919, liet Henriëtte Kuyper, de dochter van Abraham, weten dat de vrouwenorganisatie een reactie was op het rode gevaar. Voor de protestantse vrouwen was de sociaal-democratische vrouwenorganisatie de directe aanleiding zich te organiseren. De actieve wijze waarop vrouwenorganisaties zich organiseerden hebben mee de verzuiling gestalte gegeven.''
Het hart van de natie. Morele verontwaardiging en politieke verandering in Nederland 1870-1919
Hanneke Hoekstra. Uitg. Wereldbibliotheek Amsterdam, 2005; 237 blz., 28,50 euro
quote:Uit de Ilford Recorder
Memorial quest to find family of bomber hero
23 March 2006
WHEN Lancaster bomber ME752 was shot down over the Dutch town of Heythuysen, one man risked his life to rescue whatever he could from the blazing wreckage.
The date was July 21, 1944, and Daniël Brouns' parents' house was among those destroyed in the crash.
Although he could do nothing for the crew members, all of who were killed outright, he was able to retrieve a suitcase from inside the cabin, writes KAREN BURKE.
Now, more than 60 years later, its contents have propelled Daniël's daughter, Ria Schmieder, on a quest that has led her all the way to Redbridge.
For the past seven years, Ria, 47, has been attempting to trace the relatives of the crew of heavy bombers from the RAF's 75th New Zealand Squadron.
Three of the eight-man crew were British - and among them was wireless operator Sgt Jack Barson from Ilford.
Ria told the Recorder: "Unfortunately, I have never been able to find much information about Sgt Barson. I have not been able to find out, yet, if there are still living relatives of his.
"I would like them to know that I have been able to erect a monument for him and his crew members in Heythuysen. We will remember them."
Sgt Jack Frank Macdonald Barson was the only son of son of Louisa Ann Barson, of Duke Road, Barkingside.
Born in Ilford, he went to school in Newbury Park and at the time of his death aged 21 he was engaged to Marjorie Tyler, the youngest daughter of an Ilford councillor.
Having served with the Royal Air Force Volunteer Reserve, Sgt Barson's grave now lies in Jonkerbos War Cemetery in Nijmegen.
Having in 2003 achieved the erection of a monument near the bomber's crash site, Mrs Schmieder has recently launched a website documenting the discoveries she has made to date.
She hopes that it will bring her another step closer to finding out more about Sgt Barson and the other crew members, including flight engineer Joseph Armstrong from Bradford, Yorkshire.
Sgt Barson's name is also included on a memorial commemorating six members of Newbury Park Methodist Church, Oaks Lane, Newbury Park, who lost their lives during the war. The plaque is soon to be moved to nearby St Peter's Church, Aldborough Road North, Aldborough Hatch.
Mrs Schmieder added: "It has not been easy to find information as this research was completely new to me and before you know how and where to look, months have passed.
"I do not know when my quest will be finished, I only know it will not be for some time. I will not stop searching until all I can find is found."
n Are you a relative of Sgt Barson - or do you know any surviving members of his family?
Anyone with information is asked to contact Ria Schmieder via her Lancaster monument website at www.lancastermonument.nl.
http://www.tctubantia.nl/twente/article205835.ecequote:Nieuw leven voor aloud Hanzeverbond
HET HANZEVERBOND: voor de meeste mensen niet meer dan een vaag begrip uit een duister verleden. Tussen 1300 en 1700 was de Hanze een economisch bondgenootschap tussen meer dan tweehonderd steden en de spil van alle handel in noord- en west-Europa. Het netwerk liep van Scandinavië en de Russische staten tot Italië. Daarna stierf het netwerk een stille dood. Tót de Groningse zakenman Remmelt Smid het oude pact een paar jaar geleden nieuw leven inblies. En met succes: zijn bedrijf Het Hanze Huis is ondertussen een florerende onderneming die luxe goederen uit de oude Hanzesteden exporteert naar bijna alle landen van Europa.
‘De ambachtelijke traditie van de steden vormt de basis’, legt Smid uit. ‘In die steden zijn oude ambachten van generatie op generatie doorgegeven. Die authentieke kwaliteitsproducten kunnen nog steeds overal ter wereld worden afgezet. Alleen waren dat soort familiebedrijven nog nooit op het idee gekomen dat ook te doen.’
In eerste instantie waren de meeste oude bedrijven huiverig om in te gaan op zijn voorstellen. Maar het enthousiasme van de 36-jarige Groninger werkte aanstekelijk: binnen de kortste keren sloten tientallen zeer diverse bedrijven zich aan bij zijn bedrijf. Het Hanze Huis importeert onder meer marsepein uit Lübeck, thee uit Zutphen, marmelade uit Kopenhagen, cacao uit Londen en suikerwerk uit Helsingborg. Daarvan worden in een Groningse pakhuis verschillende soorten Hanzepakketten gefabriceerd.
In Nederland zet de onderneming de producten onder meer af bij de Bijenkorf, Simon Lévelt en Gastrovino. ‘Het zijn fijnproeversproducten die iets bijzonders toevoegen aan de smaak die je overal kan kopen’, aldus Smid. ‘Aan de chocolade wordt bijvoorbeeld rode peper, gember of sinaasappel toegevoegd en koffie is bij ons verkrijgbaar in volstrekt unieke melanges met mint, rum, appel of hazelnoot. Dat is ook de meerwaarde die de traditionele bedrijven in de 21e eeuw nog kunnen bieden tegenover grote fabrieken.’
Bedrijven kunnen zich ook niet klakkeloos aansluiten omdat ze in een oud-Hanzestad zitten. ‘De producten moeten echt aan een bepaalde kwaliteitsstandaard voldoen’, beklemtoont de zakenman. De internationale naamsbekendheid van Het Hanze Huis zorgt ervoor dat ambachtelijke firma’s uit alle windstreken zelf al contact zoeken met het Groningse initiatief. Het criterium blijft echter wel dat hun thuisbasis vroeger verbonden moet zijn geweest met het Hanzepact. ‘Laatst meldde zich een vooraanstaande producent uit Wenen. Die heb ik toch vriendelijk de deur moeten wijzen.’
De zogenaamde Hanzekokers, gevuld met onder meer koffie, marsepein, chocolade en suikergoed, vinden per tienduizenden afzet als relatiegeschenk. Een andere noviteit die erg goed loopt is het zogenaamde Scandinavische ontbijt, waar onder meer sardines, honing en (andere) vis in zit. ‘Het Hanzeconcept heeft het tij ook mee’, merkt Smid. ‘Mensen willen weer teruggrijpen op oude waarden van vroeger. De turbulente tijden maken onzeker: men klampt zich vast aan dingen die niet veranderd zijn.’
Het doet de Groningse ondernemer niet alleen zakelijk goed dat er zoveel animo is voor zijn producten. Hij was al sinds zijn jeugd gefascineerd door de Hanzesteden. ‘Elk eeuwenoud product kent zijn eigen verhaal: ik kan daar letterlijk uren over praten.’ Tussen alle bedrijven door organiseert de koopman in zijn kantoor ook bijeenkomsten waarop hij vertelt over de historie van het oude zakenverbond. ‘Het was een samenwerking die zijn tijd ver vooruit was: ik ken geen ander handelspact dat zeshonderd jaar stand heeft gehouden. Van de manier waarop onze innovatieve voorgangers hun zaken hadden geregeld, kunnen we in de 21e eeuw nog erg veel leren.’
Nederland telt negentien Hanzesteden. Een daarvan ligt in Twente: Oldenzaal. De andere Nederlandse Hanzesteden zijn: Arnhem, Bolsward, Deventer, Doesburg, Elburg, Groningen, Harderwijk, Hasselt, Hattem, Kampen, Nijmegen, Ommen, Roermond, Stavoren, Tiel, Venlo, Zutphen en Zwolle.
http://news.independent.co.uk/world/americas/article353830.ecequote:The Lincoln conspiracy: Inside the plot to avenge the Confederacy
The shooting of the 16th US President in 1865 has obsessed historians ever since. As two new books piece together the events that led to the assassination, Andrew Gumbel examines how they mirrored September 11 and its aftermath
Published: 27 March 2006
Most people will remember that Abraham Lincoln was the first US president to be assassinated, that he was shot at close range in his box at a Washington theatre, and that his assassin was John Wilkes Booth, a sympathiser with the confederate South who had been left aghast by the outcome of the recently concluded Civil War.
What may not be so familiar, at least to non-specialists on this side of the Atlantic, are some of the other hair-raising details of the assassination plot. It was not just Lincoln, but the whole top echelon of the government that was targeted on the night of 14 April 1865. William Seward, the secretary of state, was viciously knifed in his own bed and came close to perishing nine days after he almost died in a horse-and-carriage accident. Andrew Johnson, the vice-president and eventual successor to Lincoln, would have been shot in his Washington hotel had his designated attacker not chickened out at the last moment. Ulysses Grant, the commander of the victorious Union army and future president, was originally scheduled to join Lincoln in his box at Ford's Theatre and might not have survived had he kept the appointment.
The whole episode was, in many respects, an eerie foreshadowing of what happened to the US almost a century and a half later on 11 September 2001. The country quickly realised it was under devastating attack, but did not immediately know who the attackers were, on whose behalf, if anyone, they were acting, or how much more they had planned after the initial strike. Fear and paranoia gripped the nation, as wild rumours spread of a reconstituted confederate army rising again, of dastardly plots to spread germ warfare (by the dissemination of clothing infected with yellow fever) or to poison the water supply of New York City.
Hundreds of people suspected of approving of the assassination were set upon, beaten or even killed by angry mobs. Lincoln, a controversial leader throughout his tenure - not least because of his willing suspension of habeas corpus and other core constitutional rights in his prosecution of the war - was suddenly elevated to the status of a secular saint, a transformation at least a little reminiscent of George Bush's sudden, if much more shortlived, surge in opinion polls four and a half years ago.
The man charged with hunting down Booth and his co-conspirators, Edwin Stanton, the secretary of war, did not hesitate to arrest people merely for association with the assassins. He put federal troops on battle-ready status, and sent them out to comb the Maryland and Virginia countryside; a staggering 87 of them drowned while patrolling the Potomac river. Stanton did not capture everyone he was after, but grabbed whoever he could, had them tried by military commission and hanged the eight most notorious. The rest were sent off to do hard labour in the Dry Tortugas islands off Florida - the Guantanamo Bay of the day.
It was only a few years later that the wisdom of the draconian approach came under question. One of the hangings, of Mary Surratt, keeper of a Washington boarding-house frequented by Booth and his co-conspirators, came under particular scrutiny because she did not appear to have been involved in any criminal activity whatsoever. When her son, John Surratt, who had escaped abroad in the chaotic aftermath of the assassination, was captured and repatriated in 1867, he went before a civilian jury which was unable to reach a guilty verdict. One of the inmates in the Dry Tortugas, a doctor who had sheltered Booth in the immediate aftermath of the assassination, without at first knowing what Booth had done, was subsequently pardoned and released.
None of these intriguing parallels with present-day events have received much attention to date. But that could be about to change dramatically as the US looks set to revive, once again, its never-ending fascination with the country's 16th president, the man who saved the Union but could not save himself from his defeated enemies.
In recent years, the focus of the Lincoln mania has settled variously on Honest Abe's sexuality, his propensity for melancholia and depression, and his unique political prowess. Now the focus is shifting slightly away from Lincoln on to Booth, his assassin. One critically acclaimed reappraisal of Booth, Michael Kauffman's American Brutus, has just come out in paperback. A tightly written narrative of Booth's crime and the 12-day effort to track him down, James Swanson's Manhunt, has just been published and is racing up The New York Times bestseller list.
Swanson's book, which reads so much like a blueprint for a movie that it's hard to imagine he didn't have one in mind, has already been optioned by Hollywood. The buzz in industry circles is that Harrison Ford will take a starring role as the cavalry officer who eventually cornered Booth in a tobacco barn in rural Virginia. The role of Booth - an irresistible one to all thespians, since he was one himself, and a singularly dashing, charming, good-looking one at that - has yet to be assigned.
The fiendishly intricate plot so much feared at the time by Stanton and others, turned out to be little more than an expression of rage and frustration by a relatively small circle of like-minded people. Booth and his fellow conspirators - who weren't Southerners or anti-Unionists so much as white supremacists opposed to the excessive centralisation of governmental power and the granting of any rights to Negroes - started hatching a wild scheme to kidnap Lincoln about a year before the assassination, but never even attempted to put it into practice because of its obvious logistical difficulties.
On the day of Lincoln's second inauguration, in March 1865, Booth found himself just a few feet away from the president on the steps of the Capitol and later kicked himself for not taking a gun and shooting while he had the chance.
The assassination plot ended up being cobbled together more or less on impulse in a matter of hours. Booth happened to be at Ford's Theatre picking up some mail at about noon on 14 April when he overheard the manager receiving the news that the president intended to watch that night's production of Our American Cousin, a durably popular transatlantic comedy of manners that is now only remembered by association with Booth's crime.
Over the next eight hours, Booth arranged for one friend, George Atzerodt, to check into Andrew Johnson's hotel, and for another, Lewis Powell, to plot his entry into the Seward household by posing as a doctor come to treat the ailing secretary of state for the injuries from his carriage accident. Booth arranged for horses, and men to hold them while the crimes were being committed. He made the vaguest of plans for the conspirators to join up on the Maryland side of the Navy Yard Bridge, east of the city, but otherwise had no clear idea of how they were to make their getaway to what he presumed would be the safety of the Deep South.
Booth had no trouble penetrating the hallways and passages of Ford's Theatre, since he was a regular performer who knew the building's most intimate secrets. Armed with a .44-calibre Deringer pistol and a Bowie knife, he managed to use part of a wooden music stand as a makeshift wooden bolt which he used to prevent anyone coming into the presidential box after him. He lurked unobserved just inches behind the president, waiting for what he knew to be one of the loudest laughs in the third act of the play before pulling the trigger right at the nape of Lincoln's neck.
As the pistol shot startled the theatre to silence, he used his knife to slash at one of the president's companions, a certain Major Rathbone, who suffered a deep cut to the upper arm. Booth then jumped up on the railing separating the box from the auditorium, shouted the Virginia state slogan "sic semper tyrannis" ("thus ever to tyrants"), declared the South to have been avenged, and proceeded to jump down on stage.
As he descended, he hit a framed portrait of George Washington, and one of his riding spurs became entangled in a stars-and-stripes flag - a moment that was later dubbed "Old Glory's revenge". Some accounts suggest he broke his left leg in the fall, but it seems more plausible that he received that injury later in the night in the frantic rush out of town. Either way, he dashed across the stage and made his exit so fast the stunned theatregoers did not have time to stop him.
Lincoln did not die immediately, but was carried to a nearby house on 10th Street, which struck everyone as a more seemly place to die than a place of popular entertainment. (Lincoln would later come in for muted criticism for going to the theatre so soon after the end of the war, and on Good Friday too.) Booth, meanwhile, sweet-talked his way past the sentry on the Navy Yard Bridge, as did one of his accomplices, David Herold, who followed on behind. The pair would spend the next 12 desperate days together, first by managing to stay ahead of the news of the assassination and then by outwitting the Union troops who came out in force to sniff them out.
On that first night, they stopped at a tavern and then at the house of Dr Samuel Mudd, whom they had earlier roped into the kidnapping plot. Mudd treated Booth's broken leg before discovering what he had done and then, fearful of being tarred as his accomplice, as indeed he eventually was, sent the pair on their way. A Confederate veteran called Thomas Jones hid them in a pine forest on the Maryland side of the Potomac for five days while they waited for the manhunt to die down, making an attempt at crossing into Virginia possible.
Once across the river, Booth and Herold found a distinctly chilly reception, even among confederate troops returning home from the battlefield. They threw themselves on the mercy of the Garrett family, who let them stay one night in their house and then sent them out to the tobacco barn, where the feds, acting on a tip-off, eventually caught up to them.
There then ensued a siege not unlike modern ones pitting the federal authorities against neo-Nazis at Whidbey Island in 1984 or the Branch Davidian sect at Waco, Texas, in 1993. As in those much later instances, the end result was conflagration and death. Colonel Everton Conger, the putative Harrison Ford character, decided to smoke out Booth and Herold by setting fire to the barn. His mission to take the assassin alive was botched, however, by one of his own men, who saw Booth raise a weapon and shot him in the neck, in much the same place as the bullet that felled the president.
Booth's final words: "Useless, useless." Having dreamed of reviving the confederacy with a single pistol shot, he died in the knowledge that his victim had become a martyr, and his own name was destined to go down in infamy. The actor in him appeared to crave the attention anyway; the fact that he is now destined to be immortalised once again on the silver screen might not, in the end, have entirely displeased him.
www.tvwest.nlquote:Haastrecht is geen dorp, maar een stad
VLIST - De gemeente Haastrecht in de Krimpenerwaard is geen dorp maar een stad.
Dit blijkt uit het rapport 'De Steede ende Landen van Haestregt' van de historische vereniging van Haastrecht. In het rapport hecht de auteur, Ad Breedveld, grote waarde aan de vondst van een oude oorkonde uit 1301. De oorkonde is voorzien van een zegel van de schepenen van de stad Haastrecht.
Volgens Breedveld bewijst dit 'opnieuw en definitief' dat Haastrecht een stad is, net als de omliggende plaatsen Gouda, Oudewater en Schoonhoven. Het volledige rapport wordt dinsdagmiddag aangeboden aan burgemeester Evenhuis van Vlist en is te lezen op www.gemvlist.nl
http://news.independent.co.uk/uk/this_britain/article354481.ecequote:Reinventing an empire: Constantine - The greatest Roman Emperor
An exhibition which opens in York tomorrow marks the debt owed by the modern Church to a Christian convert who rescued a failing empire, brought peace and preached tolerance. Ian Herbert tells his story
Published: 30 March 2006
A decision reached almost 1,700 years ago by Constantine the Great is a source of inspiration to any who despair of lasting religious tolerance in the world. On the eve of an improbable battlefield triumph in Rome, AD312, the young Roman emperor saw a vision of Christ and converted to Christianity, joining the ranks of those who had been persecuted by his predecessors for centuries.
Most self-respecting emperors would force their subjects to follow suit - so what was he to do? Constantine's answer arrived in the edict he issued at Milan the following year. "I grant both to Christians and to all men, freedom to follow whatever religion each one wishes," it stated. His words were the touchstone of modern Christianity, ending centuries of persecution for Christians. But they are also the first known articulation of religious tolerance, permitting the co-existence of Jews, Christians, British Pagans and those who worshipped the traditional Roman gods such as Eros and Jupiter.
The modern Church's debt to Constantine, who also introduced the architecture on which the St Peter's Basilica in Rome and Jerusalem's Church of the Holy Sepulchre were later built, is recognised in one of the most important Roman exhibitions staged in Britain, which opens tomorrow in York.
"Constantine the Great, York's Roman Emperor" marks the 1700th anniversary of his coronation in the city and is staged in association with the British Museum, which has loaned scores of artefacts. The exhibition is designed by Ivor Heal who, with finely carved sculptures and cameos and brilliantly coloured mosaics, recaptures Constantine's lavish Roman world with the same panache he showed in the Royal Academy's two huge successes The Aztecs and The Three Emperors.
Only Augustus Caesar, the first Roman emperor, rivalled Constantine's achievements in a reign that lasted until 387, according to Elizabeth Hartley, the exhibition's creator.
He rescued the failing empire, continuing work started by his father, Constantius. But he also reinvented the empire. He restored peace, stability and security by promoting harmony and tolerance, abandoned Rome to establish a more easily defensible capital at Constantinople. "He created a new world without upsetting the old and creating conflict," says Ms Hartley.
York, which erected a statue to Constantine outside the Minster in 1998, cannot be accused of underplaying its part in the story of the great emperor. In addition to the exhibition, which includes exhibits from 36 museums and private collections from across Europe, it will stage a service of commemoration at York Minster on 25 July - the 1700th anniversary of Constantine's proclamation here, and will stage a three-day international conference on the man in the same month.
Yet the city's important role in the emperor's story presented itself by chance. Constantine was far away at Nicomedia in the east of the Empire, being trained to accede to his father's position as one of the caesares (junior emperors), by Diocletian when news arrived that Constantius was facing a spot of bother from the Picts, in Scotland. Constantine headed west, met his father at Boulogne, crossed to Britain before winter set in and proceeded into a battle, which they won. Both then returned in December 305 to York - then called Eboracum, one of the regional capitals and home to the Romans' northern military command.
No one is sure why father and son lingered in York but they were still there on 25 July 306 when Constantius died. With the support of troops stationed at York, Constantine took the throne, possibly in a service held at the city's imperial residence. Coins issued for his imperial visit suggest he returned to York at least once in the first 10 years of his reign and he described his coronation there in a handwritten testimony, fragments of which are on display at the exhibition.
It seems he may also have ordered a rebuilding of the Roman northern command HQ in York, at the spot where a magnificent head of Constantine was unearthed in the 19th century. It too is being exhibited.
The event which was to assign Constantine his part in Roman history occurred in 312 on the eve of the Battle of Milvian Bridge on the outskirts of Rome which, if troop allegiances were anything to go by, Constantine was expected to lose. In a dream, Constantine saw the Chi-Rho - the Christian symbol that combines the Greek letters X and P (the first two letters of the name of Christ) in front of the sun with the words "in this sign you will conquer". He was told to paint this sign on the shields of his soldiers and, after doing so, won the battle.
Whether Constantine really had the dream or invented it as a shrewd political move to endear him to Christians and win support is a matter of enduring conjecture.
Boris Johnson, the Tory MP, a huge enthusiast on the subject of Constantine after coming across him during work for his BBC series on the Romans, has some suspicions. "It may have been a stunt. He was a supreme political operator and the conversion might have had its advantages. It's difficult to establish," he said.
Perhaps Constantine's mother, Helena, played a role in the conversion. She was probably born a Christian, though virtually nothing is known of her background, save that her father was a successful soldier, a career that excluded overt Christians. Either way, Constantine immediately granted restitution to the Christians, creating an unprecedented tolerance of the previously minority religion, and initiated the building of a Christian basilica at the Lanteran in Rome, the first Christian church. The emperor also legislated Sunday as a day of rest, banned gladiatorial games and promoted Christians to high office. At the Council of Nicea in 325, he saw to it that Christianity was fully legalised in the empire for the first time; a move considered integral to the development of the religion. The Nicene Creed, still used by Christians as the fundamental expression of their faith, also emerged from that council. Constantine's reputation as the "first Christian emperor" has been promulgated by historians from Lanctitius to the modern day, though he was only baptised on his death bed.
Constantine's pursuit of tolerance may have stemmed from his time in Diocletian's court, before he met up with his father in Britain, Ms Hartley believes. "He saw persecution under Diocletian and its disastrous consequences and was probably very distressed. By contrast, there was almost no persecution in his father's western empire."
York's exhibition provides a true sense of the creative power which Constantine's endorsement and appreciation of new modes of thought unleashed. He modelled himself on both Augustus and Alexander the Great - a clear expression of his determination to be one of the great figures of history - but ushered in a golden age of creative, Byzantine arts while allowing the classical traditions to continue. Among the more memorable examples on display at York are a youthful head of Mithras, never before loaned from the Museum of London; a collection of wall mosaics recovered in the 1970s from Roman villas in Dorset, and a mosaic illustrating Ovid's Metamorphoses, recovered in Somerset. There are sculptures, textiles, silverware, games, weapons, coins and jewellery - all reflective of the magnificence of the emperor's age. Few examples of the artistic endeavour that Constantine helped create have been located by archaeologists in York, though one of those in the exhibition is an extraordinarily well-preserved bun of auburn hair with two hairpins intact.
Constantine the Great, York's Roman Emperor is at the Yorkshire Museum, York, from tomorrow until 29 October
http://www.nieuwsblad.be/(...)leID=DMF30032006_078quote:Tweeduizend Duitse kanonskogels gestolen
BERLIJN - Uit een kasteel in de buurt van het Duitse Wolfenbüttel zijn dinsdag ongeveer tweeduizend 16de-eeuwse kanonskogels gestolen, heeft de politie donderdag bekendgemaakt.
De dieven namen grofweg de helft mee van de vierduizend ijzeren ballen die archeologen onlangs in de kelder van het kasteel aantroffen, zei de politie. Volgens de lokale autoriteiten hebben de kogels een diameter van twaalf centimeter en wegen ze een kilogram per stuk. Op enkele exemplaren staat het nummer 1575 - het jaartal waarin de kogels vervaardigd zijn voor een plaatselijke hertog. Volgens veilingsites op internet zijn verzamelaars in Duitsland bereid twintig euro per kanonskogel te betalen.
map (ap)30/03/2006
http://www.standaard.be/Artikel/Detail.aspx?artikelId=GA5Q8745quote:WETENSCHAPSWINKSEL. Verraadt een standbeeldpaard hoe de ruiter gestorven is?
Het verhaal over de ruitersstandbeelden duikt geregeld op: als het gebeeldhouwde paard op zijn vier benen staat zou de ruiter een natuurlijke dood of in zijn bed gestorven zijn. Met één of twee paardenbenen opgeheven zou de kunstenaar aangeven dat de roemrijke ruiter in de strijd gesneuveld is.
Zelfs op de redactie van De Standaard staat sinds enige tijd een levensgroot paard in de gang, met een voor- en een achterbeen los van de grond. Het draagt geen ruiter, maar de schade op de flank doet vermoeden dat iemand op een nachtelijk uur wel eens heeft geprobeerd hoe het aanvoelt, een standbeeld van zichzelf. Maar zelfs in dat redactionele strijdperk vallen geen overlijdens te melden en ook de huiscartoonist van De Standaard , Zaza, die het paard beschilderde, is volgens de laatste berichten nog in goeden doen.
Volgens kunsthistoricus Joost Vander Auwera klopt het verhaal over de paardensymboliek dan ook 'van geen kanten'. Vander Auwera is verbonden aan de Koninklijke Musea voor Schone Kunsten van België in Brussel en aan de Universiteit Gent, en schreef een uitgebreid artikel over het paard in de westerse kunstgeschiedenis.
,,Dat veel standbeeldpaarden één been opheffen, gaat terug op een heel beroemd beeld'', weet Vander Auwera, ,,namelijk dat van de Romeinse keizer Marcus Aurelius op het Capitool in Rome''. Het dateert van de tweede eeuw na Christus en eeuwenlang hebben kunstenaars zich erop geďnspireerd. Zelfs het beeld van koning-ridder Albert I van België in Brussel (met één opgeheven paardenbeen) zou ernaar verwijzen. Maar de Belgenvorst stierf bij een klimongeval in Marche-les-Dames, niet in de strijd. Een andere bekende navolger was de schilder Titiaan met het portret van Keizer Karel V bij de slag bij Mühlberg dat in het Prado hangt in Madrid. Keizer Karel stierf in zijn bed, ondanks de opgeheven poot van zijn paard. Het opgeheven voorbeen zou niet zozeer verwijzen naar de doodsoorzaak van de ruiter, maar symboliseerde mogelijk een neergeslagen, overwonnen vijand, meent Vander Auwera.
Op het internet zijn theorieën te vinden over het zogezegde verband tussen de houding van het paard en de doodsoorzaak van de ruiter. De website snopes.com catalogeert het in een lijst van stadslegenden - verhaaltjes die lustig rondverteld worden, maar die pure verzinsels zijn.
Er zijn ook schilderijen en heldhaftige ruiterstandbeelden die een paard tonen met beide voorbenen hoog in de lucht, zoals het beeld van Peter De Grote in Sint-Petersburg. Voor een leek lijkt het alsof het paard wild steigert, maar het maakt eigenlijk een uiterst beheerste levade of verheven houding. Dat wil zeggen: het dier verplaatst zijn evenwicht op de achterbenen en tilt de voorbenen van de grond. ,,De levade is een onnatuurlijk en moeilijk maneuver dat jaren training vergt'', aldus Vander Auwera. ,,Het is ultieme bewijs van de kunde en het heerschap van de ruiter.'' Sinds de woorden van de antieke auteur Plutarchus zou de levade voor kunstenaars een speciale symboliek dragen: 'de heerser beheerst zijn volk zoals een ruiter zijn paard.'
www.snopes2.com/military/statue.htm
Kim De Rijck
quote:Glasgow's diet was healthier in 1405
JIM MCBETH
GLASWEGIANS in 1405 had a better diet than the citizens of 2005, eating their "five-a-day" 600 years ahead of its time.
Even their light beer was healthier than sugar-laden fizzy concoctions that are today's favourite, according to new archaeological evidence.
It reveals a diet of porridge and small amounts of pork and fish made medieval mealtime more nutritious than a visit to the chippy, the pizza parlour or the ubiquitous American fast food joints.
And an absence of sugar in the diet meant medieval Glaswegians had better teeth. In addition, they could not smoke, a major cause of diseases that killed 119 out of every 100,000 men in the city last year.
Experts agreed yesterday we could learn from our predecessors' eating habits as revealed by the council's new history and archaeology strategy.
Glasgow is developing a mapped medieval trail from Glasgow Cathedral to the Clyde, the medieval hub of the city.
By analysing cesspit material, archaeologists discovered medieval citizens ate a healthy diet of fruit, vegetables, cereals and fish. It is a long way in time and culture from modern Glasgow, where obesity is so commonplace because of a junk food diet of pizza, burgers and fish suppers that the Scottish Executive is considering opening an NHS-funded stomach-stapling clinic in the city.
Professor Stephen Driscoll of Glasgow University's archaeology department, said: "Around 100 bodies examined showed good health and the teeth were worn rather than decayed.
"The diet was healthier than today, with porridge, a little meat, fish, milk, cottage cheese and vegetables and fruits."
At one excavation, in Bell Street, cesspit material revealed large quantities of seeds and fish remains.
Councillor Catherine McMaster, on the working group for the medieval project, said: "It seems they were into 'five-a-day', 600 years before the rest of us. We modern Glaswegians could learn from it.
"We hope to reveal more of the city's rich tapestry of history by the medieval trail, and it is ironic that it is already revealing that they probably ate better then."
The "Glesca diet" is notoriously unhealthy, provoking the joke that whole generations were brought up on "chips and lemonade".
In some areas, 80 per cent of children develop tooth decay by the age of five because of a high consumption of fizzy drinks.
Recent research also showed that 63 per cent of schoolchildren in some areas were "less healthy eaters".
Dr Frankie Phillips, of the British Dietetics Association, said: "There wouldn't have been too many obese people in medieval times.
"We could certainly learn from some aspects of the diet that was uncovered."
This article: http://thescotsman.scotsman.com/scotland.cfm?id=610862005
Last updated: 03-Jun-05 00:33 BST
http://www.nrc.nl/wetenschap/article265717.ecequote:Gamer leeft zich uit op historisch toneel vol fouten
Computergames zijn vaak geďnspireerd op historische gebeurtenissen. Dat levert succesvolle spellen op, maar om geschiedkundige nuances bekommeren de makers zich niet.
Door onze redacteur Bart Funnekotter
Rotterdam, 30 maart. Of je nu liever rondsluipt tussen de ruďnes van Stalingrad, met getrokken degen in een carré op het slagveld van Waterloo de Franse cavalerie tegenhoudt, of op de punt van je pilum een horde Galliërs voor je uitdrijft – er bestaat een computerspel waarin je die fantasie kunt uitleven. Makers van games kijken vaak naar het verleden als ze op zoek zijn naar inspiratie. Dat levert commercieel succesvolle spellen op, zoals de hierboven omschreven games Call of Duty, Imperial Glory en Rome Total War.
Zijn dit soort spellen behalve ter vermaak wellicht ook ter lering te gebruiken? Op die vraag hopen de Vereniging voor Geschiedenis en Informatica (VGI) en de Stichting Nederlandse Archeologie (SNA) een antwoord te vinden, morgen tijdens een studiedag in Leiden met als thema ‘Game over; geschiedenis en games’. Naast historici en archeologen zullen er ook sprekers zijn uit de wereld van het gamesdesign.
Mede-organisator Luuk Schreven, werkzaam bij het Nederlands Instituut voor Wetenschappelijke Informatiediensten (NIWI) van de KNAW schreef onlangs een artikel over de kaskraker Rome Total War. „Om geschiedkundige nuances bekommeren de makers zich niet”, zegt hij. „Er is een groep gamers die zich aangetrokken voelt tot historische spellen, net zo goed als je mensen hebt die voor fantasy gaan. Er wordt een fantasiewereld gecreëerd met daarin elementen uit een tijdvak. Uit de praktijk blijkt dat vooral de Oudheid, de Middeleeuwen en de Tweede Wereldoorlog ervoor geschikt zijn.”
Dat commerciële games historisch weinig waarheidsgetrouw zijn kan Schreven niet verdrieten. „We moeten kijken of er in de populariteit van dit soort spellen aanknopingspunten zitten voor het onderwijs.”
In zijn bijdrage aan de studiedag zal Jeroen van der Vliet van de SNA op zoek gaan naar die aanknopingspunten. Van der Vliet is niet alleen archeoloog, maar stond ook enige tijd voor de klas als geschiedenisleraar en weet dus hoe je leerlingen bij de les kunt houden: met een boeiend verhaal. „Een spel als Rome Total War is echter totaal ongeschikt voor onderwijsdoeleinden. Het heeft te veel een open eind. Je kan uren spelen zonder te stoppen. Wat je in de klas zou kunnen gebruiken zijn kleine, korte spelletjes. Dat geeft de leraar de kans om na een paar minuten gamen met zijn leerlingen de resultaten door te praten: wat heb je gedaan, en wat heb je daarvan geleerd?”
Tijdens het opgraven van een Romeins schip bij de Leidsche Rijn in 2003 bood de SNA op een speciale website lesmateriaal aan, inclusief een spelletje waarbij leerlingen gevonden voorwerpen konden benoemen en op de juiste plek in het schip plaatsen. Van der Vliet: „De BBC heeft op zijn site dit soort kleine games over bijvoorbeeld de Vikingtijd in de aanbieding.”
Bovenal moeten spelletjes leuk zijn. Van der Vliet: „Beter niet honderd procent historisch accuraat, dan saai. Anders gebeurt bij zo’n game hetzelfde als bij een saaie lezing: dan vallen mensen in slaap.”
In de spellenreeks Command & Conquer nemen de Verenigde Staten het op tegen Rusland. In het Russische wapenarsenaal bevindt zich de V-2 raket. In het echt werd dit projectiel gebruikt door de nazi’s tijdens de laatste jaren van de Tweede Wereldoorlog.
Het populaire strategy spel Rome Total War ritselt van de fouten. Een kleine greep: de Egyptische legers zijn uitgerust met wapens uit de tijd van voor de komst van Alexander de Grote, provincienamen kloppen niet, en het Romeinse Rijk is intern meer verdeeld dan het in werkelijkheid was. Een groep gamers ergerde zich zo aan deze en andere fouten dat ze een gratis programmaatje, een mod, hebben geschreven dat het spel realistischer moet maken.
Enkele maanden na het begin van het spel Imperial Glory in 1789 moet de speler die Frankrijk speelt kiezen wie zijn opvolger zal zijn: Charles, Antoinette, Philippe of Anne.
Zo heetten noch de kinderen van Louis XVI, noch die van Napoleon. Ook fout: de grens van Pruisen loopt daar waar hij pas lag na het verdrag van Tilsit tussen Napoleon en tsaar Alexander in 1807.
http://www.guardian.co.uk/uk_news/story/0,,1745489,00.htmlquote:Revealed: victims of UK's cold war torture camp
Ian Cobain
Monday April 3, 2006
The Guardian
Archive pictures of German prisoners held by the British following the second world war. Photographs: Martin Argles
Photographs of victims of a secret torture programme operated by British authorities during the early days of the cold war are published for the first time today after being concealed for almost 60 years.
The pictures show men who had suffered months of starvation, sleep deprivation, beatings and extreme cold at one of a number of interrogation centres run by the War Office in postwar Germany.
A few were starved or beaten to death, while British soldiers are alleged to have tortured some victims with thumb screws and shin screws recovered from a gestapo prison. The men in the photographs are not Nazis, however, but suspected communists, arrested in 1946 because they were thought to support the Soviet Union, an ally 18 months earlier.
Article continues
Apparently believing that war with the Soviet Union was inevitable, the War Office was seeking information about Russian military and intelligence methods. Dozens of women were also detained and tortured, as were a number of genuine Soviet agents, scores of suspected Nazis, and former members of the SS.
Yesterday there were calls for the Ministry of Defence to acknowledge what had happened and apologise. Nick Harvey, the Liberal Democrats' defence spokesman, said: "It's too late for anyone to be held personally responsible, or held politically to account, but it's not too late for the MoD to acknowledge what has happened."
Sherman Carroll, of the Medical Foundation for the Care of Victims of Torture, said British authorities should also apologise and pay compensation to survivors. "The suggestion that Britain did not use torture during world war two and in the immediate aftermath, because it was regarded as 'ineffective', is a mythology that has been successfully propagated for decades," he said. "The fact that it took place should be acknowledged."
The MoD dismissed the calls, saying questions about the interrogation centres were a matter for the Foreign Office.
Declassified Whitehall papers show that members of the Labour government of the day went to great lengths to hide the ill-treatment, in part, as one minister wrote, to conceal "the fact that we are alleged to have treated internees in a manner reminiscent of the German concentration camps".
Almost six decades later the photographs were still being kept secret. Four months ago they were removed from a police report on the mistreatment of inmates at one of the interrogation centres, near Hanover, shortly before the document was released to the Guardian under the Freedom of Information Act.
Although the file was in the possession of the Foreign Office, the pictures were removed at the request of the Ministry of Defence. They have finally been released after an appeal by the Guardian. The photographs were taken in February 1947 by a Royal Navy officer who was determined to bring the torture programme to an end. Pictures of other victims, taken by the same officer, appear to have vanished from the Foreign Office files.
Meanwhile documents about a secret interrogation centre which the War Office operated in central London between 1945 and 1948, where large numbers of men are now known to have been badly mistreated, are still being withheld by the Ministry of Defence. Officials say the papers cannot yet be released because they have been contaminated with asbestos.
It is not clear whether the men in the photographs fully recovered from their mistreatment. It is also unclear, from examination of the War Office and Foreign Office documents now available, when the torture of prisoners in Germany came to an end.
Ik heb net deze site doorgelezen, fantastisch zegquote:Op zondag 26 maart 2006 17:35 schreef _The_General_ het volgende:
[artikel over de crash van een lancaster
www.lancastermonument.nl ]
http://www.cultuurnet.nl/berichten/inhoud.asp?show=11393quote:Koninklijke Bibliotheek digitaliseert 17de eeuwse reisjournalen
Premier J.P. Balkenende heeft vandaag in Sydney een digitale presentatie gelanceerd van reisjournalen van Nederlandse expedities naar Australië in de zeventiende eeuw. De reisjournalen komen uit de collectie van de Koninklijke Bibliotheek, de nationale bibliotheek van Nederland. Ter gelegenheid van de viering van vierhonderd jaar bilaterale relaties tussen Nederland en Australië zijn de journalen gedigitaliseerd en in het Engels vertaald. De zeventiende-eeuwse bronnen zijn beschikbaar op cd-rom en op www.kb.nl/barrenregions .
‘Het dorste en magerste geweste’
Vier eeuwen geleden bereikten Nederlandse zeelieden, als eerste Europeanen, het gebied dat nu Australië heet. Al eeuwenlang deden mythische verhalen de ronde over het ‘onbekende Zuidland’. Maar de ondernemende mannen kwamen zwaar bedrogen uit. De barre kusten boden nauwelijks landingsplaatsen. Eenmaal aan wal was er meestal niet eens water te vinden, laat staan voedsel en kostbaarheden. De eerste contacten met de bevolking liepen uit op wederzijdse moord en doodslag. In zijn reisjournaal uit 1623 omschreef Jan Carstenz Australië niet voor niets als het ‘na ons oordeel dorste en magerste geweste (Barren regions)’.
Carstenzs expeditie naar het Zuidland heeft hem echter wel een verdiende plek in de digitale presentatie Barren regions opgeleverd. Naast zijn reisjournaal omvat Barren regions twee (overigens tegenstrijdige) journalen van reizen van Abel Tasman en een relaas vol moord en doodslag over het trieste schip Batavia. De laatste zeventiende-eeuwse bron in de presentatie is het verslag van Willem de Vlamingh, dat leest als een spannend jongensboek. Op de cd-rom en in de webversie zijn de journalen van ‘kaft tot kaft’ gedigitaliseerd, van inleidingen voorzien en vertaald in het Engels.
Eerste exemplaar
Premier Balkenende overhandigde het eerste exemplaar van de cd-rom Barren regions aan mevrouw B. Hutchinson, voorzitter van de Library Council van New South Wales, tijdens de opening van de tentoonstelling First Sight: the Dutch mapping of Australia 1606-1697 in de State Library van New South Wales.
Collectie KB
De Koninklijke Bibliotheek in Den Haag bezit, naast de vijf genoemde titels, nog honderden reisjournalen. Al in de zeventiende eeuw ontstond er in Nederland een grote belangstelling voor dit genre. Niet alleen uit sensatiezucht, maar ook uit wetenschappelijke of financiële interesse. Gedrukte scheepsjournalen en andere verslagen vonden daarom gretig aftrek.
Aan moderne lezers en onderzoekers bieden de journalen een schat aan gegevens over wat er precies werd ontdekt, hoe men te werk ging en hoe de Nederlanders aankeken tegen al die onbekende mensen, dieren en landschappen.
De Koninklijke Bibliotheek stelt gratis exemplaren van de cd-rom Barren Regions beschikbaar aan alle Australische wetenschappelijke bibliotheken, musea, archieven en andere erfgoedinstellingen.
http://www.bndestem.nl/zeeland/article246376.ecequote:Kapers waren zeehelden
Door Rinus Antonisse
Dinsdag 11 april 2006 - VLISSINGEN – Wie zich een beetje rechtgeaarde Zeeuw vindt, kent namen van ‘zijn’ zeehelden. Michiel de Ruyter voorop, maar zeker ook de Evertsens en in mindere mate de Banckerts.
Mede dankzij hun ‘onverschrokken daden’ waren de Nederlanden in de Gouden Eeuw een machtige natie. In hun schaduw staan zeelui met vergelijkbare verdiensten, maar zij zijn aan het nageslacht nooit als helden doorgegeven: de kaperkapiteins.
Daarin grossierde het gewest Zeeland en een aantal behaalde grote maritieme successen, die aanzienlijk bijdroegen tot de welvaart. En zeker tot rijkdom van menig vooraanstaande familie. De kaapvaart, ofwel commissievaart of vrijbuiterij, was een door de overheid goedgekeurde zeeroverij. Met een commissiebrief op zak, mochten vijandelijke schepen of neutrale schepen die contrabande vervoerden, veroverd worden. In feite ordinaire piraterij en misschien daarom zijn de kaperkapiteins op de achtergrond gebleven.
In het boek Kaperbloed en koopmansgeest, ’legale zeeroof’ door de eeuwen heen, vertelt Joke Korteweg het verhaal van de Nederlandse kaapvaart en de dunne scheidslijnen tussen goedgekeurde en verboden vormen van zeeroverij. Ze begint in de oudheid en middeleeuwen en eindigt in de 21e eeuw. Terecht krijgt de gouden tijd van de kapers, 16e-18e eeuw, veel aandacht en daarmee ook Zeeland.
In de Tachtigjarige Oorlog (1568-1648) lag het centrum van de kaapvaart in deze provincie. Alleen al vanuit Vlissingen voeren in 1584 zo’n vijftig schepen ter vrijbuit.
Aan boord niet alleen Zeeuwen, ook ‘asielzoekers’ in de persoon van gevluchte Portugezen en Engelsen maakten deel uit van de bonte verzameling kapers die vanuit de Republiek der Verenigde Nederland vertrokken.
Hun schepen werden hier ook uitgerust en de expedities werden veelal betaald via een partenrederij: verschillende kapitaalkrachtige (koop)lieden en regenten brachten geld in, onder wie ook stadhouder prins Maurits. Voor de kaapvaart werden vooral de kleinere koopvaardijschepen gebruikt en ook wel visserboten. De kustkapers gebruikten sloepen en boten met hooguit acht kanons. Een gemiddeld kaperschip kostte begin 17e eeuw circa 6000 gulden (met inbegrip van bemanningskosten).
Herbergen waren het middelpunt van de commissievaart-organisatie. Kapertaveernes behoorden in Vlissingen tot de voornaamste openbare gelegenheden, zoals de Biecurff aan de Bierkaai, Int Landrecht, Valenchienne en Edenburch. Daar kwamen ook leden van de magistraat en admiraliteit. De herbergiers namen dikwijls een aandeel in de schepen.
In rustiger tijden was de behoefte aan kapers niet zo groot en kwam goedkeuring mondjesmaat af. In perioden van oorlog lag dat heel anders en werden de kapers als welkome aanvulling op de marine gezien en beschermden ze mede handels- en vissersschepen. Gegeven het kleine verschil tussen kaapvaart en piraterij en de winsten die lonkten, ging het ook wel eens mis en werden ‘verkeerde’ schepen veroverd.Vijandelijke bootslieden werden zonder pardon overboord gekieperd, voeten spoelen genaamd.
Omgekeerd gebeurde dat ook. De beruchte Duinkerker kapers, de grote concurrenten, smeten op hun beurt de bemanning van Nederlandse vissers- en koopvaardijschepen over de railing. Toen in 1600 vijftig Duinkerkers in Vlissingen werden opgehangen, knoopten de Fransen evenveel Hollandse en Zeeuwse vissers op. In 1634 werd voeten spoelen voor het laatst toegepast op een Zeeuws oorlogsschip.
Zelfs Michiel de Ruyter en Piet Hein voeren ter kaapvaart. En vooral veel Vlissingers. De aanvoerders waren menigmaal kleurrijke lieden, voor de duvel en z’n ouwe moer niet bang. Eén van de bekendste, begin 18e eeuw, was Willem Credo. Hij veroverde tussen 1689 en 1713 bijna 200 prijzen. Zijn woonhuis aan de Middelburgse Herengracht staat er nog. Andere bekende namen: Pierre le Turcq en Nicolaas Jarry (beide uit Terneuzen) en de Vlissingse Hoogenbooms. Vooraanstaande investeerders waren Anthonie Crijnsen, Benjamin Raule, de gebroeders Sautijn, de families Hurgronje en Rochussen.
In haar slothoofdstuk maakt Korteweg duidelijk dat de zeeroof niet is verdwenen. Nu gebeurt het met name in Zuidoost-Aziatische wateren. Het aantal meldingen in 2004 bedroeg 325. Net als vroeger treden overheden van landen van waaruit piraterij wordt bedreven, vaak weinig actief op. Historica Korteweg heeft de geschiedenis uitvoerig en vlot beschreven. Kaders met saillante details zijn leesbare extra’s.
Kaperbloed en koopmansgeest. ’Legale zeeroof’ door de eeuwen heen. Door Joke E. Korteweg. Uitgeverij Balans, Amsterdam. Prijs 25 euro; 342 pagina's.
http://www.nd.nl/document.aspx?document=nd_artikel&vorigDocument=&id=71554quote:Oude kranten in balken café Harlingen
van onze redactie binnenland
HARLINGEN - In houten balken in café De Lichtboei in Harlingen zijn kranten aangetroffen uit de achttiende eeuw. De kranten werden gevonden toen een van de medewerkers van het café de balken aan het schuren was.Wat doe je met scheuren in houten balken? De timmerlui die in de achttiende eeuw in het pand aan de Harlinger Rommelhaven werkten, stopten er oude kranten in. Die komen nu, bijna 230 jaar later, weer tevoorschijn.
Stadhouder Willem V was in Leeuwarden, met zijn vrouw Frederica Sophia Wilhelmina en hun vorstelijke kinderen. En dus bracht uitgever Abraham Ferwerda op 28 augustus 1777 een extra editie van de Leeuwarder Courant uit, een zogenoemde na-courant. ,,Nimmer zag Frieslands Hoofdstad aangenamer dag als deze.'' Op het Waagplein in Leeuwarden stonden twintig tamboers en tien pijpers. ,,Alle netjes in het swart.''
Fina van der Vlies schuift het kleine krantje voorzichtig over de bar van de Lichtboei. Het papier is gekreukeld en stug alsof het nat is geweest en weer opgedroogd. Na een verblijf van ruim tweehonderd jaar in een houten balk zijn de berichten over het Oranje-bezoek nog goed leesbaar. Het daglicht kon geen schade aanrichten.
,,De krantjes zijn er als een harmonica ingeduwd.'' In de eerste bint die Fina en haar partner Paul Schoute kaal schuurden, vonden ze een Leydse Courant en een Oprechte Haarlemse Courant. ,,Eentje verder kwamen de Leeuwarder Couranten tevoorschijn.'' En pamfletten met predikbeurten van de doopsgezinde kerk in Harlingen. De doopsgezinden speelden een belangrijke rol in de havenstad, ook in de 18e eeuw toen het slechter ging met de economie.
,,De katholieken moesten eens weten dat die blaadjes hier verstopt zaten'', zegt Fina. De Rooms-Katholieke Kerk was ruim honderd jaar eigenaar van het pand en verpachtte het aan de uitbaters. Sinds een maand is het in bezit van Fina en Paul. Zij willen op de verdieping boven de kroeg een eetcafé beginnen.
Ze wachten met de verbouwing tot de vergunning rond is. ,,Maar de balken mochten we vast schuren. Wie weet wat we nog vinden, we hebben er nog maar drie gehad.'' Door de vondst is het stel nog nieuwsgieriger geworden naar de geschiedenis van het pand. ,,Wie woonde hier? Wanneer is het gebouwd?''
Dat staat niet in de oude kranten. Die berichtten, op de advertenties na, vooral over buitenlandse zaken en de scheepvaart. Zo staat in de Leeuwarder Woensdagse Courant van 28 april 1779 dat kapitein Slinger aan boord van de Vrouw Petronella verrast werd door Franse kapers.
Het was stil weer toen van achter een schip naderde. Drie keer schoten de Fransen door de zeilen, maar ze lieten Slinger en zijn bemanning na een goed gesprek gaan, omdat de lading niet voor de Engelsen was.
http://www.pzc.nl/zeeland/algemeen/article287109.ecequote:Ontpolderen van alle tijden
door Rinus Antonisse
Karel de Stoute kwam er in 1470 al achter: ontpolderen doe je niet zo maar even. De graaf van Vlaanderen en hertog van Bourgondië wilde tegemoetkomen aan de alarmkreet van de handel en nijverheid uit Brugge over verzanding van het Zwin. Door de in 1422 bedijkte polder van het Zwarte Gat te heropenen, zou de oude stroomgeul de haven van Sluis weer kunnen uitschuren en daarmee lucht verschaffen aan Brugge. Saillant detail: de polder van het Zwarte Gat was destijds door de heer Van Moerkerk ingedijkt, met de bedoeling de verzanding van het Zwin tegen te gaan. De gebeurde op verzoek van de Bruggenaren. Het bleek niet te werken en daarom drongen ze er 40 jaar later op aan de dijken door te steken. Karels vader, Filips de Goede stelde in 1460 een werkgroep in om dat te onderzoeken. Er kwamen geen voorstellen uit.
Tussen zijn vele militaire activiteiten door, liet Karel het dossier uit de la halen en zette een commissie aan het werk. Daarin zaten de abten van Ter Duinen en Ter Doest, bekend met inpolderingen, en vertegenwoordigers van de adel en de Staten van Vlaanderen. Kunstschilder Pieter de Visschere vervaardigde een zeekaart waarop de situatie van het Zwarte Gat werd geschetst ten opzichte van Cadzand en Oostburg.
Heel modern stak de commissie haar licht op bij scheepslieden, loodsen en sluiswachters. Daarbij bleek dat de inpolderingen bij Cadzand, Sluis, Oostburg en Biervliet de verzanding van het Zwin hadden bevorderd. De commissie kwam met vier voorstellen, waarvan ontpoldering van de polder van het Zwarte Gat de goedkoopste was.
Er ontstond fikse ruzie over. Andere Vlaamse steden voelden weinig voor kostbare uitgaven ten bate van alleen Brugge. De Grote Raad van Mechelen, het parlement van de Bourgondische Staten, kwam eraan te pas. Uiteindelijk hakte Karel de Stoute bij decreet van 23 juli 1470 zelf de knoop door. Hij bepaalde dat aanpak van de verzanding van het Zwin een nationale aangelegenheid was en dat de polder van het Zwarte Gat uit algemeen belang moest worden opgeofferd.
De hertog stelde dat de agrarische bevolking in de polder er niet te erg onder zou lijden. Wel de grondeigenaren, vooral de Sint Baafsabdij van Gent en kapitaalkrachtige poorters van Brugge. Maar die konden wel tegen een stootje, meende Karel. Ze kregen bovendien een schadeloosstelling.
Onder meer vanwege geldgebrek werd het decreet niet meteen uitgevoerd. De abt van de Sint Baafsabdij bewoog hemel en aarde om de ontpoldering van de baan te krijgen en bestookte het Brugse stadsbestuur met petities. Maar in 1473/74 gingen de dijken van de polder er toch aan. Brugge kon de schadeclaims niet betalen. Om de grootgrondbezitters tegemoet te komen stelde Karel ze vrij van het betalen van belastingen.
Uitgeschuurd
Al gauw bleek dat de maatregel geen effect sorteerde. De verzanding verminderde niet. Het besluit viel in 1485 om de dijken weer te dichten. Makkelijker gezegd dan gedaan, het Zwarte Gat was inmiddels diep uitgeschuurd. Paalwerken van de kastelen van Sluis werd in de opening gegooid, evenals met zand gevulde oude haringbuizen. Het werd een mislukking en pas in 1623 werden de schorren in de mond van het Zwarte Gat van het buitenwater afgesloten. De Zwartepolder ontstond en verdween weer in 1802 door natuurlijke ontpoldering. Een deel is later herdijkt en recent ingericht als natuurgebied.
Tussen 1500 en 1505 werd voor de strijd tegen de verzanding opnieuw veel landbouwgrond opgeofferd, zij het niet door drastische ontpolderingen. Ten zuiden van Oostburg werd met toestemming van Filips de Schone de Brugse Vaart gegraven (niet te verwarren met het tussen 1813 en 1858 gegraven kanaal Brugge-Sluis), als verbinding tussen het Zwin en de Braakman. De openstelling gebeurde pas in 1516 onder Karel V. De beoogde doorspoeling mislukte. De getijstromen vanuit Zwin en Braakman ontmoetten elkaar halverwege, waardoor een wantij ontstond. De vaart werd in 1614 en 1618 aan de Westerschelde-kant afgedamd en in 1652 bij Oostburg.
Het kanaal verlandde. Door inpolderingen kreeg de landbouw stap voor stap de grond terug. De smalle Brugse-vaartpolder, bedijkt in 1684, ligt in het tracé van de vaart, wat aan de ligging van de kaarsrechte dijken nog goed te zien is. Het Groote Gat bij Oostburg is een overblijfsel van de Brugse Vaart. Ook ontpolderd om economische redenen.
Ontpolderen - ingedijkt land dat weer onder water komt te staan - is van alle tijden. De redenen zijn verschillend. In de eerste plaats is het de natuur die door stormvloeden land herovert. Veel gewonnen land is op die manier door de zee verzwolgen. Dan zijn er gebieden die om militair-strategische redenen bewust zijn prijs gegeven, met als bekendste voorbeeld het Verdronken Land van Saeftinge.
Er zijn ook dijken doorgestoken vanwege economische belangen. De ontpoldering waarover nu zoveel discussie is ontstaan, is een nieuwe variant. Door economische activiteiten - inpolderingen voor boer en industrie, verdiepen voor de scheepvaart - zit de Westerschelde in zo'n strak korset, dat het natuurlijke systeem in ongerede is geraakt. Meer ruimte voor de rivier is noodzakelijk om daar wat aan te doen.
http://www.trouw.nl/dever(...)one+katholiek+dacht+quote:Antisemitisme / Hoe de gewone katholiek dacht
door Marc van Dijk
Het antisemitisme van de rk kerk, is de algemene opvatting, was een rijke voedingsbodem voor de jodenvervolging. Nieuw onderzoek bestrijdt dat. „De katholieke wereld is nu eenmaal géén monolithisch geheel.”
Weinig interreligieuze relaties zijn zo beladen. Eeuwenlang zag de rk kerk de Joden als een vervloekt volk, dat niet alleen had nagelaten Christus te erkennen, maar de Messias ook nog aan het kruis had genageld.
Nog nooit was de invloed van deze ideeën in Nederland aan historische bronnen getoetst. Historicus Theo Salemink en theoloog Marcel Poorthuis, beiden verbonden aan de Katholieke Theologische Universiteit Utrecht, brengen daar met een vuistdikke monografie verandering in. Ze halen bestaande beelden onderuit, slijpen bij, nuanceren. Dat komt vooral doordat ze steeds onderscheid maken tussen het culturele, religieuze en sociale domein. „Dat was soms een heel gepuzzel”, zegt Marcel Poorthuis. „Maar de katholieke wereld is nu eenmaal géén monolithisch geheel.”
Poorthuis geeft een voorbeeld. Aan het eind van de negentiende eeuw ventileren bepaalde Nederlandse katholieke publicisten zwaar antisemitische denkbeelden. „Joden zouden kinderen offeren voor Pesach, en voor de productie van matses, dat soort zaken. Dan denk je: dat zal wel vrij bepalend zijn voor wat de gewone katholiek dacht.”
Om de wereld van die doorsnee katholiek te reconstrueren, beperkten de onderzoekers zich niet tot pamflettistische tijdschriften, waarin zulke denkbeelden moeiteloos te vinden zijn. Ze bogen zich ook over ’gemiddelde’ bronnen: zondagse preken en de Katholieke Illustratie, een alledaags maandblad.
Poorthuis en Salemink onderzochten 130 jaar preektijdschriften. „Die preken vormden de inspiratie voor duizenden priesters in het hele land”, zegt Poorthuis. „Ze zijn representatief voor wat er van de kansel verkondigd werd. Gek genoeg waren ze nooit bestudeerd.”
De Katholieke Illustratie is al net zo’n ’standaard’-bron: het familieblad lag op tafel bij ieder doorsnee katholiek gezin. Op zijn werkkamer laat Poorthuis enthousiast een jaargang zien – vergeelde pagina’s vol stichtelijke artikelen, hier en daar een braaf plaatje van een heilige, reportages en nieuws uit het buitenland.
Salemink en Poorthuis ontdekten dat het zware antisemitisme zowel in de preken als in de Katholieke Illustratie in de hele onderzochte periode niet voorkomt. Katholieken waren eigenlijk heel aardig voor de Joden? „Je moet de vraag niet verkorten tot een waardeoordeel. ’Goed of fout’, dat is historisch gezien een vlakke benadering. Het komt erop neer dat er allerlei vooroordelen heersten, maar in de main stream was geen sprake van zwaar antisemitisme.”
Preken en familieblad staan soms lijnrecht tegenover elkaar. „In de jaren dertig zeggen de predikers bijvoorbeeld constant dat de Joden over de aarde zwerven omdat ze dat over zichzelf hebben afgeroepen: ze hebben Christus niet erkend. Een religieus antisemitisch denkbeeld, en het lijkt ook een politieke opvatting: een Joodse staat is ongewenst. Maar in dezelfde periode toont de Katholieke Illustratie dat de Joden het moeilijk hebben in Palestina, waar ze in conflict verkeren met de Arabieren. Het blad pleit voor vrede, ’want er is al te veel bloed vergoten en dit volk is al te veel vervolgd’.”
Poorthuis heeft maar één verklaring voor dit soort tegenstrijdigheden. Kennelijk bevatten de preken alleen maar religieuze stereotypen, die bijna geen verband hielden met de werkelijkheid, laat staan met de actuele situatie van het jodendom. Poorthuis: „Ze waren dus ook niet geďnfecteerd door nieuwe, quasi-wetenschappelijke theorieën die het moderne antisemitisme hadden gevormd. De kerk wees de rassenleer bijvoorbeeld meteen af als te modernistisch, alle nieuwlichterij was uit den boze. Maar de preken waren – triest genoeg – eveneens totaal ongevoelig voor het lot van de Joden. Zelfs de Kristallnacht veroorzaakt nauwelijks een rimpeling. En na de oorlog gaan de predikers gewoon op de oude voet verder, met dezelfde formuleringen.”
Maar valt de impact van jarenlang herhaalde religieuze stereotypen dan volledig te verwaarlozen? „Nee. De toon van de preken heeft uiteindelijk tot berusting geleid, denken wij. Goed, katholieke leiders waarschuwden in de jaren dertig tegen Hitler, de NSB was voor kerkgangers verboden. Maar toen de jodenvervolging eenmaal plaatsvond, dachten katholieken iets als: ’Afschuwelijk, maar wat wil je ook met die goddelijke vloek’. Dát was de invloed van de preken: geen leedvermaak of enthousiasme, wél berusting.”
Des te opmerkelijker, vindt Poorthuis, dat er vóór en tijdens de oorlog toch nog enkele katholieke stemmen waren die heel fel protesteerden, zoals Anton van Duinkerken en aartsbisschop Jan de Jong, die zelfs de paus – tevergeefs – opriep tot verzet.
Wanneer komt de omslag? In 1960, zegt Poorthuis. „Dan is daar ineens, als bij toverslag, de eerste preek waarin doorklinkt dat Jezus een Jood was, en zelfs dat het lijden van het Joodse volk verwant is aan het lijden van Christus.”
Zoiets komt toch niet zomaar uit de lucht vallen? „Bijna wel ja. De voorbereidingen voor het Tweede Vaticaans Concilie waren wel al in volle gang. Paus Johannes de 23ste besefte dat de ’cathechese der verguizing’ moest worden afgebouwd. Eind jaren vijftig schrapte hij de voorbeden van Goede Vrijdag waarin sprake was van de ’perfide, trouweloze Joden’.” Maar de radicale omwenteling in 1960 was niet centraal opgelegd. Ook de in 1951 opgerichte Katholieke Raad voor Israël (KRI), waar Poorthuis later zelf actief in was, speelde een rol. „De KRI was klein, maar onderdeel van een internationale stroming die wilde afrekenen met het anti-judaďsme.”
Met de verandering ontstond volgens Poorthuis een nieuw probleem: voor het eerst spraken katholieken van ’de joods-christelijke traditie’. Het joodse werd in de jaren zeventig synoniem voor alles wat aan het christendom authentiek en goed was, het overige was één grote hellenistische en Romeinse ontsporing. „Het ’joodse’ fuseerde met het marxisme, met opkomen voor de armen. Het was een antiklerikale beweging: de kerk was volgens de basisbewegingen die toen ontstonden de laatste plaats waar het zuivere christendom te vinden was.”
Wat was daar problematisch aan? „Grote vragen waren: wat doe je met de staat Israël en wat doe je met het actuele jodendom? Dat beantwoordde niet aan dit geheel door christenen ingevulde ’jodendom’.” Organisaties als Pax Christi worstelden enorm met deze thematiek. In 1982 klaagde de Stichting voor Bestrijding van Antisemitisme De Bazuin aan, ’blad van linkse katholieken’. De Bazuin had gesteld dat ’een religie als het jodendom, die zich ten koste van de Palestijnen handhaaft, diende te worden afgeschaft’.
Volgens Poorthuis was het beter geweest als de vernieuwers hadden gezegd: ’Ondanks de bezwaren die wij bij onze eigen identiteit hebben, blijven wij ons christelijk noemen’. „Die toevoeging ’joods’ was vooral een poging zich van het eigen instituut te distantiëren, en zei niets over het actuele jodendom.”
In de eerste jaren van deze eeuw duikt de term ’joods-christelijke traditie’ ineens ergens anders op, dit keer niet bij links, maar bij rechts. Politici als Filip Dewinter, Pim Fortuyn en Geert Wilders noemen die traditie de basis van de Europese cultuur. „Zij presenteren het als een soort harmonische twee-eenheid, terwijl er in de westerse cultuur juist eeuwenlang een hartgrondige behoefte was om zich te ontdoen van die joodse component. Bovendien blijkt nergens wat ze dan precies zo waardevol vinden aan die traditie. ”
http://www.bndestem.nl/zeeland/article309782.ecequote:Plan verrekijkermuseum in Middelburg
Door Nadia Berkelder
Donderdag 4 mei 2006 - MIDDELBURG – Over twee jaar is Middelburg opnieuw een museum rijker. Twee verzamelaars hebben het plan opgevat om een verrekijkermuseum te beginnen. Middelburg is daar de uitgelezen plaats voor, vinden ze. Want de verrekijker is in 1608 in de Zeeuwse hoofdstad uitgevonden. Over twee jaar is dat precies vierhonderd jaar geleden. Daarom moet het museum in 2008 open, vindt G. Timmerman, één van de initiatiefnemers. Hij is verwoed verzamelaar van verrekijkers. ,,Het is een uit de hand gelopen hobby“, vertelt Timmerman. ,,De collectie wordt steeds groter.“ Voor de huisvesting van het museum zijn nu twee opties: een ongebruikte ruimte in een winkel of het pand van de sterrenwacht aan de Herengracht. De initiatiefnemers zijn op zoek naar geldschieters voor vitrines en fotomateriaal. De subsidieaanvraag bij de provincie is inmiddels afgewezen. Gedeputeerde Staten waarderen het initiatief, maar vinden dat alleen een verzameling niet voldoende basis is om een museum te beginnen. Bovendien vraagt men zich af of er wel plaats is voor nog een museum in Zeeland. Het provinciebestuur doet de suggestie om samen te werken met andere musea, zoals het Zeeuws Museum. Timmerman overweegt nu om bij de gemeente om geld te vragen, want samenwerking ziet hij niet zitten. ,,Desnoods betalen we het uit eigen zak. Dat museum komt er.“ Dat de verrekijker in Middelburg is uitgevonden staat zo goed als vast.
Wie de uitvinder is niet helemaal. Zowel Zacharias Jansen als Hans Lipperhey wordt genoemd. Beide brillenmakers woonden in Middelburg, op ongeveer honderd meter afstand van elkaar. Lipperhey was in ieder geval degene die patent aanvroeg op het instrument. Dat was in oktober 1608.
De uitvinding is bij toeval gedaan, vertelt T. Westerterp van volkssterrenwacht Philippus Lansbergen. ,,Een kind van Lipperhey zou twee glaasjes tegen elkaar gehouden hebben. Toen zagen ze dat de haan van de Lange Jan daardoor groter werd. De vinding is gepresenteerd aan prins Maurits, die er legers mee observeerde. Een paar jaar later heeft Galileo Galilei met zo’n kijker de manen van Jupiter ontdekt: Io, Europa, Ganymedes en Callisto. Toen is het observeren begonnen.“ De sterrenwacht is inmiddels ook al bezig met de voorbereidingen op het jubileumjaar. Westerterp vindt dat het museum er gewoon moet komen. ,,Ze hebben het nu over het voetbalmuseum, maar dat heeft geen enkel historisch belang. Het verrekijkermuseum is historisch grandioos. Middelburg heeft niet alleen Jansen en Lipperhey voortgebracht, maar ook een aantal grote astronomen, zoals Lansbergen.“
Timmerman roept mensen op om hun oude verrekijkers uit te lenen aan het museum. ,,Alle kijkers die gemaakt zijn tussen 1608 en 1945 zijn interessant.“
quote:De gemeenteraad van de stad Achersleben, in de Duitse deelstaat Sachsen-Anhalt, heeft besloten dat Adolf Hitler zich geen ereburger van Achersleben meer mag noemen. Na 73 jaar is hem deze titel ontnomen.
Dat de stad nu pas besloten heeft om Hitler het ereburgerschap te ontnemen, komt simpelweg doordat eigenlijk niet bekend was dat hij überhaupt deze titel gekregen had. Een oplettende medewerker ontdekte onlangs in het archief dat men op 4 april 1933 de grote populaire leider van toen ereburger gemaakt had. Al die tijd was men vergeten dat dat zo was. Dat is dan ook de reden dat het niet veel eerder gebeurd is. Een woordvoerder van de stad bevestigt dit: "Na de omwenteling waren we met belangrijker zaken bezig." Dat Hitler ereburger was, wil dus niet zeggen dat hij in de stad nog een grote aanhang had.
http://applicaties.csc.uu(...)fm?persberichtid=512quote:Eerste exemplaar voor premier Balkenende
Utrechtse biografie over Abraham Kuyper
Historicus Jeroen Koch van de Universiteit Utrecht heeft de eerste biografie van Abraham Kuyper (1837-1920) sinds 1938 geschreven, getiteld ‘Abraham Kuyper. Een biografie’ (Boom, Amsterdam 2006). Kuyper was predikant, journalist, theoloog en de eerste ‘echte premier’ van Nederland. Hij gaf de beslissende stoot tot de verzuiling in Nederland, maar was ook een notoire ruziemaker, blijkt uit het boek. Het eerste exemplaar van de biografie wordt op donderdag 18 mei 2006 aangeboden aan premier Balkenende.
Het boek
Het accent in de biografie ligt op Kuypers politieke werkzaamheden en ‘intellectuele scheppingen’. Jeroen Koch beschrijft hoe ‘Abraham de Geweldige’, zoals de tekenaar Albert Hahn hem noemde, probeerde het ‘geloof der vaderen’ voor de toekomst veilig te stellen. Over Kuypers werkwijze en over het resultaat van zijn inspanningen liepen de meningen uiteen.
Abraham Kuyper wordt beschreven als een herboren christen, die ijverde voor de herkerstening van Nederland. Hij was oprichter van de Antirevolutionaire Partij, stichter van de Vrije Universiteit, grondlegger van de Gereformeerde Kerken in Nederland en hoofdredacteur van De Standaard, zijn eigen krant. Ook introduceerde hij in Nederland een nieuwe politieke stijl, waarin leider en volk centraal stonden. Het ontstaan van de verzuiling wordt aan hem toegeschreven. Kuyper was ook een notoire ruziemaker. In de Nederlandse Hervormde Kerk joeg de reformator de vrijzinnigen tegen zich in het harnas, maar zijn antirevolutionaire ‘wapenbroeders’ spaarde hij evenmin. Als eerste échte premier van Nederland raakte hij in conflict met koningin Wilhelmina en bond hij tijdens de spoorwegstakingen van 1903 de strijd aan met de arbeidersklasse.
De auteur
Jeroen Koch (1962) is historicus, verbonden aan de vakgroep geschiedenis van de Universiteit Utrecht. Hij publiceerde eerder over de Duitse historicus Golo Mann en de Amerikaanse literatuurcriticus Lionel Trilling.
Het project
De biografie van Abraham Kuyper is geschreven op verzoek van de Stichting Dr. Abraham Kuyperfonds. Onder toezicht van het Onderzoekinstituut voor Cultuur en Geschiedenis (OGC) van de Universiteit Utrecht is er sinds 1999 aan de studie gewerkt. Het onderzoek is mogelijk gemaakt dankzij financiële steun van de Stichting Dr. Abraham Kuyperfonds en de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO).
Forum Opties | |
---|---|
Forumhop: | |
Hop naar: |