Ik vraag me af of er ouders zijn die ervaringen hebben met de “vrijeschool”?
Ik twijfel n.m.l naar wat voor een soort ondewijs ik mijn zoontje naar toe wil laten gaan.
Mijn zoontje is nu 2,5 en is getest op zijn niveau d.m.v cito testen omdat ze hem nogal voor vonden lopen op het consultatie bureau, de resultaten waren, de test v.a 3jr A-score, de test v.a 3,5jr A-score, de test v.a 4 jr B-score. Het is een erg serieus maar ook kwetsbaar kind die volgens de peuterjuffen te lief is (minder weerbaar) en altijd goed luisterd, en met iedereen overweg kan, alleen zijn ze er wel over eens dat hij in een te grote klas snel ondergesneeuwd zou kunnen worden omdat hij geen aandacht vraagt. Dit is voor mij een reden om verder te kijken dan de openbare basis scholen, ik wil me nog verdiepen in het montesori onderwijs en het jena-plan en ook de scholenvereniging (particuliere school) nu eerst dus de vrijeschool:
De reden dat het me wél aanspreekt is omdat ik de sfeer er heel prettig vind en dat er erg op de persoonlijk en sociaal emotionele ontwikkeling gelet word en dat alle kinderen binnen één klas op hun eigen niveau les krijgen gehele de hele schooltijd en er extra tijd in elk kind’s eigen talent gestoken word, met het idee dat de kinderen leren omgaan met het verschil in niveau en talent.
Wat me weer niet aanspreekt: De kinderen hebben een achterstand (vooral met wiskunde) bij het verlaten van de lagere school, bij de meesten is dit snel verdwenen, maar bij sommigen levert het problemen op, (qua taal lopen ze trouwens weer voor, krijgen al frans en engels).
En ze gaan één jaar langer naar school, dus zijn 1jr ouder dan de kinderen in de rest van hun klas op de middelbare school.
Hieronder heb ik een hele lap tekst over de vrijeschool geplakt zodat er voldoende informatie is om een goede discussie op gang te brengen waarbij ik hoop zelf ook een wat duidelijker beeld te krijgen van de voor’s en tegen’s.
Alvast bedankt voor het lezen en reageren.
Visie en werkwijze van de vrije school:
De vrije peutergroep
In de vrije peutergroep kunnen kinderen vanaf ongeveer 2 jaar en 9 maanden terecht. De mogelijkheid varieert van 2, 3 of meer ochtenden per week. Wat zijn de kenmerken van de vrije peutergroep? De antroposofische pedagogie legt de nadruk op het vermogen van het kind om zich zelfstandig te ontwikkelen; het oriënteert zich daarbij op het doen en laten van de volwassenen om hem heen. De juf laat het kind de vrijheid om haar b.v. bij huishoudelijke bezigheden te volgen, of om juist nabootsend na te spelen wat hem van vaders of moeders bezigheden thuis, of van onderweg naar de peutergroep zo opgevallen is.
Er wordt een vaste ochtendindeling gehanteerd in een soepele afwisseling van vrij spelen en met z'n allen iets samen doen, b.v. eten, buitenspelen, kijken naar een klein poppenspelletje enz. Daardoor weet het kind iedere dag waar het aan toe is en dat geeft hem zekerheid en vertrouwen. In de tijd van het vrije spel bootst het kind het leven na zoals het dat meemaakt: het probeert, tast, luistert, dekt de tafel, brengt de pop naar bed, maakt een boot of een huis en, naarmate het ouder wordt, betrekt het andere kinderen méér in zijn spel.
Bij de inrichting van de klas ligt het accent op natuurlijke materialen: hout, dennenappels, eikels, schelpen, kurk, schors, voorts doeken van wol, katoen, linnen, zijde, fluweel, en emaille en metalen voorwerpen e.d. De gedachte hierbij is dat het kind zo écht de wereld kan leren kennen. Plastic speelgoed wordt bewust vermeden omdat het weliswaar praktisch is, maar gemaakt wordt van dode afvalstoffen.
Bij het zingen worden gebaren ter ondersteuning van de tekst gemaakt, b.v.: zagen-zagen-wiedewiede-wagen, daar bewegen we bij. De beweging gaat aan het spreken vooraf, de beweging - de motoriek - komt dus op de eerste plaats en daarna het spreken (dat een afgeleide, verfijnde beweging is). Een kind dat niet beweegt, komt soms moeilijk tot spreken: spreken is ook bewegen.
Voor het eten wordt de tafel, waaromheen allen kunnen zitten, gedekt met bordjes en bekers. Er kan brood en fruit worden meegebracht; in sommige peutergroepen wordt er samen brood gebakken en eventueel schaaltjes müsli o.i.d. bereid. Voordat de kinderen met eten beginnen, klinkt een lied en/of spreukje; allen geven elkaar een hand en wensen elkaar "eet smakelijk allemaal". Deze eenvoudige maaltijd is een rustpunt in de ochtend, en de dagelijkse herhaling ervan maakt dat slechte etertjes vanzelfsprekend mee gaan eten. Het verhaal, dat dagen achtereen verteld wordt (en ook wel met kleine poppetjes wordt gespeeld), is vaak een eenvoudig sprookje met veel herhaalmotieven.
Na de peutergroep
Als het kind 4 jaar is, geeft de vrije peutergroep aansluiting op de kleuterklassen van de vrijeschool. Ook hier geldt: tijdig opgeven. Het bezoek aan de vrije peutergroep impliceert niet dat het kind automatisch ingeschreven staat voor de kleuterklas van de vrijeschool.
N.B. De vrijeschool kent als enige school in Nederland nog de traditionele kleuterklassen. Daar wordt veel aandacht geschonken aan de eigen bewegingszin, fantasie en het zelf gekozen spel. Verhalen, poppenspelen, rijmpjes, versjes (hier en daar ook anderstalige) voeren het kind zonder dwang of prestatiegerichtheid tot het zich eigen maken van het gebodene.
Pas vanaf de eerste klas (groep 3) léren de kinderen: rekenen, lezen en schrijven. De vrijeschoolpedagogie beschouwt het kunnen onthouden en reproduceren van leerinhouden als een vermogen van o.m. de hersenen; deze zijn tot en met het 7e levensjaar nog in een groeifase en worden door een leerprogramma storend beïnvloed. De kleuterleidster bekijkt ieder ongeveer 6-jarig kind samen met de schoolarts om te zien of het motorisch, sociaal en geestelijk schoolrijp is.
De pedagogische visie op de ontwikkeling van het kleine kind
Het kind is op aarde gekomen om er zijn taak te gaan volbrengen. Het wil de wereld leren kennen en ieder kind doet dat op zíjn unieke wijze, in zíjn tempo. Wat ieder mensenkind het eerste doormaakt is het proces van het oprichten. Nadat de baby geboren is en nog volledig afhankelijk is van zijn ouders, maar ook vol vertrouwen in hen, zien we een bewegingsdrang: een eindeloos oefenen waardoor het kind leert zich om te draaien, het gaat kruipen, komt tot zitten en uiteindelijk tot staan.
Doorgaans voltrekt zich dat allemaal binnen 1 jaar tijd. Een geweldige metamorfose: het liggende baby'tje, dat zijn armpjes naar de wereld boven hem uitstrekt, dat nog totaal op de kosmos georiënteerd is, wordt een rechtopstaande aardeburger die zich nu naar het middelpunt van de aarde richt.
Als het daarna voor het eerst vrij gaat lopen, zien we altijd de triomf in zijn ogen! Hij hoort er nu bij! Nu zijn de armen niet meer nodig voor de voortbeweging (zoals bij de dieren); de basis is hiermee gelegd voor het sociale mens-zijn, armen en handen zijn nu vrij om te spelen, te werken en lief te hebben. Als een kind zich opricht, verandert zijn wereld, het ervaart de 3 dimensies: links-rechts, onder-boven, en voor-achter.
Maar door de wijze waarop het kind zijn eerste stapjes zet, zien we de individuele persoonlijkheid heen schemeren: de een doet het voorzichtig, de ander met lef, of van zekerheid naar zekerheid, enz. De overdrachtelijkheid van uitdrukkingen als standvastig, verstandig, oprecht, hals over kop, hangen daar mee samen. Zo zal dit kind later als volwassene in de wereld staan. De motivatie van het kind om deze grote prestatie te leveren, moeten we o.a. zien in zijn nabootsingwil: zo te zijn als zijn ouders of opvoeders. De nabootsing gaat verder dan alleen het uiterlijk zichtbare; het kind doet ook gevoelens na en neemt zelfs gedachten over!
In het tweede levensjaar ontwikkelt zich het spreken, dat we als een verfijnde, naar binnen genomen beweging kunnen beschouwen: ademhaling, strottenhoofd, lippen, tong en verhemelte moeten op elkaar afgestemd worden - alweer een gigantisch oefenwerk, waarbij ook de nabootsing een grote rol speelt. Ons voorbeeld, ons goede taalgebruik, zonder in z.g. grappig kinderlijke verbasteringen te vervallen is belangrijk; het kind vertrouwt erop dat we hem leiden! Allereerst horen we als alomvattend woord: Mamma, of: Pappa, vervolgens één-woordzinnen.
Ieder kind krijgt op een bepaald moment dóór dat bij elk voorwerp een naam hoort en laat het zich door zijn ouders vaak eindeloos herhalen. Ook vindt het zelf woorden voor de dingen, het verkeert in een fase als Adam in het paradijs die alles mocht benoemen. Ondertussen vervolmaakt hij nog steeds zijn bewegingen: hij klimt overal op en onder, glijdt eraf, stoepjes en trappen worden telkens geprobeerd en ook het betasten, beetpakken van alles en nog wat is aan de orde van de dag. Wat is dit anders dan het verkennen en leren kennen van de wereld. Immers, alles wat je voldoende aangevat hebt, kun je "vatten", wat je vaak gegrepen hebt, ga je uiteindelijk "begrijpen".
De taal zegt het al: vanuit de beweging van het pakken en grijpen komen we tot het denkproces van het begrip. Met andere woorden, het kind "denkt" vooralsnog heel anders dan de volwassene, het denkt n.l. met zijn handen (dit is vergelijkbaar met ons "uit het hoofd" piano spelen: daar spelen we eigenlijk "uit onze handen").
In het kort: binnen 3 jaar maakt ieder kind op zijn eigen unieke manier het gelijke proces door van het oprichten -lopen, tot spreken en denken; al deze ontwikkelingen worden sterk gestuurd door de nabootsing, het kind gaat vanzelf met ons mee in alles wat wij doen. Maar dan komt er een eigen bewuste uitspraak als het kind "ik" gaat zeggen, en niet langer in de 3e persoon over "Jantje" spreekt als hij zichzelf bedoelt. "Ik" is een begrip dat niet nagebootst kan worden. Nu blijkt het kind een zekere zelfstandigheid te hebben bereikt, het distantieert zich daarmee van zijn ouders, zegt soms ook "nee". Een nieuwe fase is aangebroken.
Vanaf deze tijd ongeveer stammen de eerste herinneringen. Het kind neemt wat meer afstand van de uiterlijke dingen in zijn omgeving en creëert een nieuwe werkelijkheid met zijn fantasie. Tevoren had het kind al zijn levenskrachten nodig voor de opbouw van zijn lichaam. Die is nu zover gevorderd dat een deel van deze levenskrachten "gemist" kan worden. Zij worden op een andere manier ingezet en komen nu als fantasie te voorschijn. De fantasie mogen we zien als een creatieve kracht, als het eerste actieve gebruik van de hersenen; deze krijgen pas later de kwaliteit van leren en onthouden.
Van belang is dat ouders en opvoeders het kind ondersteunen in zijn rijke fantasiewereld en het niet in deze ontwikkelingsfase door een intellectuele benadering tot vervroegd "leren" brengen. Omgeving en eenvoudig speelgoed kunnen tot fantasie aanzetten.
Hoe minder speelgoed er is, des te fantasierijker speelt het kind.
________________________________________
Inleiding vrije schoolonderwijs
In de menselijke levensloop kunnen we ontwikkeling- en levensfasen onderscheiden. Opvoeding en onderwijs zijn daarop afgestemd. Schematisch zijn die perioden in te delen in perioden van telkens zeven jaar. De eerste fase is die van 0-7 jaar. De tweede die van 7- 14 jaar, de derde van 14 -21 jaar enz. In zijn algemeenheid brengen die fasen, of gevoelige perioden, bepaalde wetmatigheden, kwaliteiten en vermogens met zich mee, die een eigen aanpak vragen voor een optimale ontwikkeling. Elk individu en elke periode vragen daarbinnen om een eigen nuancering. In de periode van 0-7 jaar bijvoorbeeld wordt het kleine kind in de taal onderscheiden in baby, dreumes, peuter en kleuter.
Tegenwoordig is men geneigd om aan deze algemene onderscheidingen geen aandacht te schenken, en zich te richten op louter individuele verschillen. Toch ervaren wij het als zinvol om in opvoeding en onderwijs niet alleen in te gaan op de grote individuele verscheidenheid, maar ook te blijven differentiëren op grond van leeftijd en ontwikkelingsfase. Het is om die reden dat wij spreken van een kleuterfase (leeftijd 4- tot 6-jarigen) die wordt gemarkeerd door "schoolrijpheid", van een onderbouw (7- tot 14-jarigen) en van een bovenbouw tussen "puberteit" en "volwassenheid" (14- tot 18-jarigen).
Wetgeving en vrijeschool
In het vrijeschoolonderwijs (in het buitenland Waldorf- of Steineronderwijs genoemd) komt de pedagogie, de opvoedkunst, op de eerste plaats. De eigen identiteit van het vrijeschoollonderwijs is goed zichtbaar omdat de leerstof voor elke klas is afgestemd op de ontwikkelingsfase van kinderen van die leeftijd. Op de vrijeschool kun je dan ook niet blijven zitten. Het vrijeschoolleerplan wordt primair afgelezen en afgestemd op de zich ontwikkelende mens, waarbij veel aandacht wordt besteed aan de grote cultuurperioden in de geschiedenis van de mensheid.
Aan wettelijke voorschriften over kerndoelen en examenstof kan evenwel niet voorbij worden gegaan. In Nederlandse onderwijswetten wordt helaas vaak geen rekening gehouden met ontwikkelingsfasen van kinderen: zo heeft de wet op het basisonderwijs kleuter- en lagere school onder één noemer gebracht, namelijk groepen 1 t/m 8 (terwijl overal in Europa de kleuterfase, de "Kindergarten", nog tot de voorschoolse fase wordt gerekend en onder de zorg van Welzijn valt). Het begrip "kleuter" kom je in de Nederlandse onderwijswetgeving niet meer tegen. Ook één van de mooiste beroepen is uit de wet verdwenen: de kleuterleidster is groepsleerkracht geworden. Vrije- scholen hebben kleuters, kleuterklassen (en niet groep 1 en 2) en kleuterleid(st)ers. Het echte schoolse leren begint op de vrijeschool in de 1e klas, en die noemen we ook zo; we spreken niet van groep 3.
In de Nederlandse traditie is een drempel ingebouwd rond het 12e jaar: de leerlingen worden dan al vroeg geselecteerd voor verschillende vormen van voortgezet onderwijs. Die selectie willen vrijescholen dan nog niet maken: de leerlingen gaan van de 6e klas ("groep 8") door naar de 7e klas, die wordt gesubsidieerd als voortgezet onderwijs. Helaas maakt de wetgeving dat niet voor elke school mogelijk en moeten veel kinderen gaan reizen als ze mee willen naar de 7e klas van de vrijeschool en hoger.
De pedagogische visie omvat het totale ontwikkelingstraject tot aan de volwassenheid en geldt daarom in de dagelijkse praktijk van het kinderdagverblijf evenzeer als in de peuter- en kleutergroepen en in de daarop volgende onderwijsfasen. De vrijeschool kent na de kleuterklassen een ononderbroken leerplan dat inspeelt op de ontwikkelingsgang van 7- tot 18- jarigen door onderbouw (de klassen 1 tot en met 6), middenbouw (de klassen 7 en 8) en bovenbouw (de klassen 9 tot en met 12).
Opvoeden tot vrijheid
Door alle jaren heen wordt gestreefd naar evenwichtige ontwikkeling van het denken, van het gevoelsleven en van het wilsleven. Al naar gelang de ontwikkelingsfase zal de nadruk meer komen te liggen op de ontwikkeling van de motoriek (o.a. bewegingszin), de ontwikkeling van het gevoelsleven als basis voor het sociale en het kunstzinnige, en de ontwikkeling van een onbevangen denk- en oordeelsvermogen in de derde fase. Opvoeding en onderwijs moeten zo de basis leggen voor innerlijke vrijheid, verantwoordelijkheid en moraliteit. De pedagogische houding en de werkwijze worden in hoge mate bepaald door de mens- en ontwikkelingsvisie, zoals die is neergelegd in de antroposofie. Maar antroposofie is een inspiratiebron van volwassenen en we vinden het onjuist als dat aan leerlingen wordt overgedragen in de vorm van leerstof. Dat is een consequentie als je tot vrijheid wil opvoeden.
Pedagogie als kunst
Het woordje "vrij" in de naam vrijeschool slaat niet op het vrij laten van het kind. Er wordt mee bedoeld: de pedagogische visie in vrijheid kunnen realiseren en ontlenen aan wat bij de kinderen aan vragen wordt waargenomen.
Centraal staat de persoonlijke ontwikkelingsweg van elk individueel kind. De ontplooiing van zijn sociale, kunstzinnige en ambachtelijke vermogens is daarin even belangrijk als de ontwikkeling van zijn intellectuele vermogen.
De factoren "milieu waarin je opgroeit" en "erfelijkheid" spelen een rol in het leven van een kind. Maar de vrijeschool leerkracht houdt vooral rekening met het kind zelf, dat niet gezien wordt als een "onbeschreven blad", maar als een mens met eigen talent, een eigen voorgeschiedenis en individualiteit. Pedagogie is de kunst van het herkennen wat kinderen aan verborgen strevingen met zich meebrengen en de kunst om een klimaat te scheppen waarin kinderen zich kunnen ontplooien. Daarom volgen en beschrijven de vrijescholen de prestaties en de ontwikkeling van elk afzonderlijk kind gedurende het hele schooltraject (basis- en voortgezet onderwijs).
Blijvende ontwikkeling als doel
Een kind komt op school om bepaalde dingen te leren, zodat hij later goed "toegerust" zijn plaats in de maatschappij kan vinden. Maar er valt niet precies te voorzien hoe die maatschappij eruit zal zien en om welke toepasbare kennis wordt gevraagd. Daarom leggen de vrijescholen veel nadruk op eigenschappen die voor de leerling van belang zijn om zich later blijvend te willen en te kunnen ontwikkelen. Het leerplan van de vrijeschool is zo opgebouwd dat alle vakken in hun onderlinge samenhang deze ontwikkeling ondersteunen. Intellectueel, creatief, ambachtelijk en sociaal wordt het kind uitgedaagd om zijn persoonlijkheid te ontplooien. Leerstof is daarbij altijd middel en ontwikkeling het doel.
De door de overheid vastgestelde kerndoelen voor basisschool en basisvorming worden daarom niet gehanteerd als einddoelen, maar als tussendoelen in het perspectief van het eigenlijke doel: de ontwikkeling van de leerling. Omdat het leerplan ontwikkelingspsychologische motieven volgt, wordt bewust uitgegaan van leer- en vertelstof die niet alleen wat de inhoud aangaat soms kan afwijken van wat elders gebruikelijk is, maar ook wat het tijdstip van aanbieden betreft: op een jongere of juist op een latere leeftijd.
Hoofd, hart en handen
Natuurlijk moeten kinderen leren rekenen en schrijven, omgaan met de computer, les krijgen in vreemde talen, in aardrijkskunde en geschiedenis, en kennis maken met vakken als wiskunde, scheikunde en biologie. Hiermee leggen ze een basis voor hun toegang tot hoger onderwijs en beroepsvoorbereiding. Daarnaast krijgen ze op de vrijescholen een omvangrijk aanbod aan kunstzinnig en ambachtelijk onderwijs. Vakken als schilderen, muziek, toneel, handenarbeid en euritmie (bewegingskunst) zijn niet alleen bedoeld om de creativiteit te stimuleren. Ze dragen ook bij aan een brede en evenwichtige persoonlijkheidsontwikkeling. Of, zoals het ook wel wordt genoemd, aan de ontwikkeling van hoofd (verstand), hart (gevoel) en handen (daad- en scheppingskracht).
Vrijeschoolonderwijs in Nederland en daarbuiten
De eerste vrijeschool in Nederland is in 1923 in Den Haag begonnen. Zij werd de bakermat van de Vrijeschoolbeweging in ons land. De grondslag van het vrije- schoolonderwijs is gelegd door de filosoof Rudolf Steiner. Kort na de Eerste Wereldoorlog begon hij in Stuttgart de eerste vrijeschooll voor kinderen van de werknemers van de Waldorf Astoria sigarettenfabriek. Daarom heten vrijescholen buiten ons land meestal "Waldorfscholen" of "Steinerscholen".
Momenteel zijn er zo'n 750 scholen in 55 landen. Vrije- of Waldorfscholen bevinden zich in alle delen van de wereld en er komen nog steeds nieuwe scholen bij. In Nederland zijn er ruim 95 vestigingen (primair en voortgezet onderwijs) met circa 19.000 leerlingen en 1.500 docenten. Op een aantal scholen in het voortgezet onderwijs worden praktische vormen met nog meer ambachtelijke en technische vakken gerealiseerd.
Voor kinderen met leer- en opvoedingsmoeilijkheden van verschillende aard zijn in sommige scholen hulpklassen gevormd. Er zijn bovendien vier speciale scholen voor basisonderwijs, die Tobiasscholen worden genoemd. Zij zijn gespecialiseerd in leer- en opvoedingsmoeilijkheden (lom). Daarnaast zijn er verschillende instellingen voor kinderen met ontwikkelingsstoornissen (wij gebruiken dit begrip liever dan handicap), die we heilpedagogische instituten noemen.
Er is een opleiding voor leraar basisonderwijs aan de Hogeschool Helicon in Zeist, die opleidt tot kleuterleid(st)er en leerkracht aan de onderbouw van de vrijeschool. De Begeleidingsdienst voor Vrije Scholen is gevestigd te Driebergen. Daar vinden we ook de Vrije Hogeschool, die een propedeutisch jaar biedt aan studenten die het havo- of vwo-diploma bezitten en zich meer willen oriënteren op studie, beroep en hun eigen mogelijkheden. Aldus kunnen zij beter toegerust en gemotiveerd aan de volgende fase beginnen. Ook aan studenten die al een eind op weg zijn worden cursussen aangeboden waarin men zich opnieuw kan oriënteren.
________________________________________
Voortgezet onderwijs
In 14 plaatsen in Nederland bestaat de gelegenheid om voortgezet vrijeschoolonderwijs te volgen, dat onder meer kan leiden tot het behalen van het (IVO)mavo-, havo- of vwo-diploma. Daarnaast is aan de drie Tobiasscholen (speciaal onderwijs) in Amsterdam, Den Haag en Zeist een afdeling voor voortgezet onderwijs verbonden.
Omdat binnenkort andere wettelijke eisen aan de bovenbouw van de vrijeschool worden gesteld, is naar aanleiding daarvan het hele leerplan opnieuw doordacht en vorm gegeven onder de naam "Project 2000", waarover hieronder meer.
Vrije School in beweging (Project 2000)
De vrijescholen zijn sterk in beweging. In de overgangsfase gaat een deel van de leerlingen nog door naar het (extra) eindexamenjaar havo of vwo. Dit 13e jaar hoort officieel niet meer bij het vrijeschoolonderwijs.
Per augustus 2000 zijn de bovenbouwen vrijescholengemeenschappen voor mavo/havo/vwo. De totale leerweg is daarmee met een jaar bekort (van 13 naar 12). De zevende klas behoort per 1 augustus 2000 tot het voortgezet onderwijs en vormt samen met klas 8 en 9 de middenbouw. Daarmee is een eigen vrije- schoolvariant van de basisvorming ontstaan. Met inachtneming van het eigen pedagogisch concept zal tot en met de 12e klas, vanaf de klassen 9 en 10 tevens examenvoorbereidend onderwijs (mavo/havo/vwo) worden gegeven.
De theoretische leerweg van het VMBO, de tweede fase van het havo/vwo en het studiehuis krijgen zo hun beslag. Elf hierbij betrokken scholen fuseren tot vier scholengemeenschappen. De elf bovenbouwen blijven echter in dezelfde plaats. Hierdoor blijft een goede regionale spreiding van het voortgezet onderwijs van de vrijescholen gewaarborgd.
Voortgezet onderwijs: de bovenbouw na 2000 als scholengemeenschap
Uitgangspunten (criteria)
Doel: De uitgangspunten (criteria) zijn bedoeld om leerlingen, ouders en leraren houvast te bieden omtrent de inrichting van de bovenbouw. Ze omschrijven de ruimte tot implementatie van de leerplanontwikkeling. De uitgangspunten stellen ouders in staat te begrijpen dat de bovenbouw als scholengemeenschap mavo(vmbo)/havo/vwo (die de mogelijkheid voor het behalen van de respectievelijke diploma’s aanbiedt in de leerjaren VO 4, 5 en 6) de meerwaarde als vrijeschool in de klassen 7 t/m 12 in praktijk brengt.
Uitgangspunten:
• Inhoudelijke criteria ontleend aan de identiteit van het vrijeschoolonderwijs met het primaat van de pedagogie
• De wettelijke voorschriften t.a.v. inrichting en examens (scholengemeenschap m/h/v)
• Praktische uitvoerbaarheid
Ad 1.
Als belangrijke kenmerken van identiteit kunnen worden geformuleerd:
• Het onderwijs is afgestemd op de ontwikkelingsbehoefte van leerlingen.
Aan deze behoefte wordt tegemoet gekomen door enerzijds een leeftijdsgericht onderwijsaanbod en door anderzijds mogelijkheid te bieden tot individuele leerroutes en afsluitingen.
• Het onderwijs kent een hygiënische structuur door afwisseling in het aanspreken van hoofd, hart en handen.
• In het sociale leven in de groep moeten leerlingen van verschillende geaardheid elkaar kunnen ontmoeten en herkennen in de eigen kwaliteiten. We willen niet selecteren op basis van intellectuele vermogens. Wel willen we recht doen aan differentiatie, opdat leerlingen de aanwezige en te verwerven talenten optimaal kunnen ontplooien.
Doen we recht aan de pedagogische uitgangspunten in het kader van wettelijke voorschriften die aan het veranderen zijn?
De uitgangspunten bieden de mogelijkheid tot het creëren van een groeimodel om ingrijpende veranderingen in 5 à 6 jaar te realiseren. De weg ernaar toe is een overgangsfase, waarin we in overleg tot diverse bijstellingen en/of aanvullingen en varianten kunnen komen.
Uitwerking identiteitskenmerken 1 in combinatie met de uitgangspunten 2 en 3
• Primair staat het ontwikkelingsdoel. Als leer- en vaardigheidsdoelen gelden de eisen van de basisvorming en de exameneisen, echter ook deze doelen staan in het perspectief van de ontwikkeling van de leerling.
• Door alle jaren heen wordt gestreefd naar een evenwichtige ontwikkeling van het denken, het gevoelsleven en het wilsleven (van hoofd, hart en handen).
Dat houdt in: lesgeven als een kunstzinnig proces en het vakkenaanbod dagelijks zo evenwichtig mogelijk (cognitieve vakken, kunst- en praktische vakken en bewegingsvakken).
• Het onderwijs is leeftijdsgericht, afgestemd op de ontwikkelingsbehoefte van de leerlingen. Vanuit dit ontwikkelingsperspectief van leerlingen kent de vrijeschool geen zittenblijven (bijzondere omstandigheden uitgezonderd).
Wel zullen leerlingen individueel om uiteenlopende redenen kunnen afwijken van de gestelde cursusduur en een langere uitloop (leerroute) behoeven.
• Het periodeonderwijs blijft in alle jaren als een wezenlijke onderwijsvorm (aanbod aan leerlingengroepen die homogeen zijn naar leeftijd en heterogeen naar kennisniveau) gehandhaafd. Daar is immers ruimte om die cultuuroverdracht tot stand te brengen die een leerkracht of een lerarencollege zinvol acht, zonder de dwang van een te bereiken doelstelling (examen). (Wat niet wegneemt dat een en ander kan samenvallen.)
• Het pedagogisch klimaat, de pedagogische en didactische aanpak worden ontleend aan het (antroposofisch) mensbeeld.
Dat wil zeggen dat de leerling er weet van heeft "gezien" te worden: de attitude van de leraar, de benadering van de leerling, de (betekenis- en waardevolle) leerstofkeuze, de hantering, de aanbiedingswijze en verwerking van leer- en ontwikkelingsstof (cognitief, emotioneel en kunstzinnig), wordt in hoge mate bepaald door de visie op de mens en zijn ontwikkeling.
• De examenvoorbereiding, geïntegreerd in het leerplan, is erop gericht dat de leerlingen die dat aangaan na respectievelijk 4, 5 of 6 leerjaren centraal schriftelijk examen (of IVO-)mavo, havo of vwo kunnen doen, na het schoolexamen (dossier).
Een en ander betekent dat leerlingen zich ook individueel door het aanbod (ontwikkelingsstof en examentraining) bewegen en dat op verschillende tijdstippen kunnen afsluiten.
Er vindt echter geen selectie plaats op grond van intellectuele vermogens, wel differentiatie: periodeonderwijs en kunstvakken blijven aangeboden aan heterogene groepen.
Daarnaast worden individuele ontwikkelingstrajecten onderscheiden met leerroutes en ontwikkeltrajecten van verschillende verblijfsduur en bijbehorende afsluitingen.
• De inrichting van het leerplan:
• In het periodeonderwijs wordt aan heterogene groepen leerlingen onderwijs geboden dat aan de ontwikkelingsleeftijd is gebonden.
Daar waar dat mogelijk is, kan de inhoud van dat onderwijs tevens dienen voor de opbouw van de examendossiers (klas 9 en 10 voor VMBO, klas 10 en 11 voor HAVO en klas 10, 11 en 12 voor VWO).
• Gedurende alle jaren worden dagelijks praktische, kunstzinnige en/of bewegingsvakken geboden.
• In klas 7 en 8 wordt in de overige uren gewerkt vanuit het leerplan middenbouw. Vanaf klas 9 wordt in de overige uren gedifferentieerd onderwijs geboden.
• Er is een vrijeschoolvariant van de basisvorming: de klassen 7 en 8 zijn homogeen samengesteld naar (ontwikkelings)leeftijd en heterogeen naar kennisniveau.
• Er is een vrijeschoolvariant van de 2e fase met studiehuiskarakter: vanaf klas 9 is er naast het periode- en kunstonderwijs ook gedifferentieerd onderwijsaanbod met verschillende afsluitingsmogelijkheden en verschillende werkwijzen: hoorcollege, zelfstandig werken met studiewijzers, begeleid werken, groepswerk, practicumonderwijs, enz.
Tijdens deze uren werken de leerlingen in gedifferentieerde groepen aan individuele trajecten naar VMBO, HAVO en VWO.
De geïndividualiseerde trajecten maken het mogelijk dat iedere leerling zijn vrijeschoolopleiding afsluit op het tijdstip dat hem of haar past.
Schematische weergave van de vrijeschoolopbouw
________________________________________
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12
Kleuterfase Onderbouw Middenbouw Bovenbouw
________________________________________
Differentiatie
Overige vaklessen Mavo
Havo
VWO
________________________________________
Bewegings- en praktisch-kunstzinnige vakken
________________________________________
Periodeonderwijs
________________________________________
Samenvattend
Het traditionele vrijeschoolleerplan bood een gelijk ontwikkelingsgericht aanbod voor allen, gedurende 12 leerjaren. Het vernieuwde leerplan onderscheidt zich zowel van het traditionele vrijeschoolleerplan als van het kerndoelen- en examengerichte rijksleerplan door het volgende: naast het gegeven dat het leerplan primair afgelezen en afgestemd blijft op de zich ontwikkelende mens- zoals het traditionele leerplan- houdt het ook rekening met externe en maatschappelijke vereisten die beperkende marges met zich meebrengen, zoals eindexamens.
Het is echter geen en…en, maar zowel…als, d.w.z. dat ook de voorbereiding op een examen onderworpen blijft aan het primaat van de pedagogie.