Groei en krimpAf en toe moet je je als journalistieke organisatie afvragen of je het nog wel goed doet.
Zo’n discussie heeft het NOS-Journaal ook meegemaakt. Na 11 september. En na 6 mei.
Dat zijn data die zonder jaartal kunnen, maar toch: 11 september 2001. Die dag van de Twin Towers. En 6 mei 2002. De dag van de moord op Pim Fortuyn.
Beide dagen schokten de wereld, schokten Nederland. En schokten de journalistiek.
In de journalistiek werken veel mensen die alles zeker weten. En toch bleek er plotseling een wereld te bestaan waarop wij niet goed zicht hadden. Wij konden niet gemakkelijk verklaren waarom de haat tegen de VS zo diep zat, in een belangrijk deel van de wereld. Zo diep dat mensen de straat op gingen en juichten, en regimes achter de gesloten deuren van hun macht grimlachten.
We hadden, in Nederland, al die verhalen gemaakt waarvan we bedachten dat ze belangrijk waren: de files, de wachtlijsten, de gevoelens van onveiligheid. Maar we kenden niet de omvang van de onvrede, de diepte van de angst. We zagen niet de veenbrand die in de polders woedde. Dat is pijnlijk voor journalisten, die pretenderen geschiedenis te schrijven op de dag dat die zich voordoet. En pretenderen de gebeurtenissen zo te doorgronden, dat zij de rode draden ontwarren waardoor zij samenhang tonen, in plaats van dat zij het jaar in 365 losse plakjes opdienen.
Maar soms moet je zo’n klap krijgen, opdat je je opnieuw kunt organiseren. Opdat je je, zoals ons, kunt afvragen of de zaken die de straat bezighouden, de agenda van de mensen, overeenkomt met de agenda van de staat.
Daarmee lever je je niet uit aan de grootste schreeuwers op de straat (want alleen maar de microfoon opzetten is te simpel), maar verdiep je je in de verhalen die belangrijk zijn, maar die niet aangereikt worden op persconferenties, in overheidsnota’s, en via de fax. Het vraagt journalisten met een ander waarnemingsvermogen, met een nieuw soort onbevangenheid –want de oude schema’s en zekerheden in de journalistiek werken niet zonder meer.
Europa heeft een vergelijkbare behandeling nodig. We lopen nog steeds het risico dat we over een paar jaar ons met een klap realiseren hoe invloedrijk en groot Europa is geworden, terwijl we het niet ten volle zagen gebeuren. We weten het wel, maar handelen er niet naar; er is geen sense-of-urgency.
Het grappige is dat Nederland allang niet meer bestaat. Er is nauwelijks eigen buitenlands beleid, er is geen eigen defensie, regelgeving komt voor een groot deel van elders. Nederland is geen land meer, hoogstens een herinnering, of een min of meer culturele identiteit: Nederland is wat wij Nederland noemen. Toch doen we nog alsof. Omroepen, kranten, we zijn alle nog aan de landsgrenzen gebonden, zowel in verspreidingsgebied als in denken.
Dat is ontoereikend. Europa is realiteit. Maar Europa moet je zoeken: niet per se in Brussel, op zoek naar de Grondwet, maar in Polen, op zoek naar de nieuwe buren. Europa is de straat van Talinn naast de glazen paleizen van Brussel.
En dat is moeilijk. Terwijl Europa groeit, in omvang en in invloed, krimpt de belangstellingssfeer van de gemiddelde Europeaan. Er is te veel angst, voor Europa, voor de wereld buiten Europa, voor de mensen van buiten het oude Europa. De veiligheid van de eigen, kleine buurt wordt geprefereerd boven de onveiligheid van het grotere geheel.
De journalistiek kan daarin meegaan of zijn eigen koers varen. Ik ben voor dat laatste. Agenderen wat op de agenda moet, zelfs als het bang maakt of niet tot de eerste tien voorkeuren van de kijkers behoort. Want Europa is er niet plots, er is geen nieuwe datum die straks als een schok zal werken. Europa is, vergeef me de vergelijking, iets als de aardbeving van San Francisco. Grote krachten werken op elkaar, en ooit zal-ie er zijn, die aardbeving. Dan kan je het er maar beter over hebben, zelfs als je niet populair wordt. Europa gaat niet weg als je de ogen sluit. Zoals geen enkel nieuwsverhaal weg gaat, als je je ogen sluit.
Dat hebben we in ieder geval op 6 mei en 11 september geleerd.
Hans Laroes
hoofdredacteur nos-journaal