heb·ben (ov.ww.)
1 bezitten of in beheer hebben => disponeren over, dragen, in het bezit zijn van iets, tellen, voeren
2 ter aanduiding van een betrekking of verwantschap
3 beschikken over, als kenmerk hebben
4 ziek zijn door => lijden aan
5 verkeren in (bepaalde omstandigheden)
6 ondervinden, voelen => ervaren
7 deelachtig zijn of worden door toebedeling of verkrijging => krijgen
8 er zijn, zich voordoen
9 (van zaken) vertonen, in zich dragen
10 in de genoemde positie of toestand zijn [iron.]
van Latijns "Habere"
Too many men / There's too many people / Making too many problems / And not much love to go round / Can't you see This is a land of confusion - Genesis