Als ik de vooronderstelling mag poneren dat het heelal oneindig is, gebaseerd op de gedachte dat er niets anders is dan materie, ruimte en tijd (want eeuwige totale duisternis - waarneembare lege ruimtetijd - zou dan ook een onlosmakelijk gedeelte van het universum moeten zijn, waardoor het wederkerig wordt geabstraheerd naar 'iets'), dan is het consequent een gegeven dat er elders leven moet ontstaan - hoe klein deze kans ook moge zijn.
Stel, één op de tien miljard planeten heeft kans om leven te kweken door de gunstige omstandigheden, zoals de ligging van de zon ten opzichte van de planeet, de aanwezigheid van water en zuurstof (mocht dat een essentiële basis zijn, voor ons heeft dat immers gewerkt), waarvan op diens beurt ook nog eens één op de miljoen kans is dat daaruit intelligent leven uit voortvloeit, dan komt men zeker op een angstvallig klein cijfermatig getal uit. Dat zonder meer. Maar als het universum oneindig is, zoals mijn eerste vooronderstelling aangeeft, dan is iedere minimale kans een garantie om te gebeuren, omdat relativiteit wordt gekenmerkt door twee parameters waarin de ligging van de één ten opzichte van de ander wordt gemeten. Maar in de vooronderstelde oneindigheid kan iedere onwaarschijnlijke kans tot het oneindige zich herhalen, omdat A) in oneindigheid relatieve parameters ontbreken, B) de tijd oneindig lang is om iedere kans gelegenheid te geven om te laten gebeuren en C) de ruimte oneindig groot is om iedere kans te laten plaatsvinden.
Dat er nochtans geen buitenaards leven is aanschouwd, wil niet zeggen dat het niet bestaat: we observeren namelijk door middel van waarneming en hoe vaak een bepaalde situatie zich voordoet: deze manier van empirisch denken is heel erg nuttig in theoretische zin, omdat we dan bepaalde situaties kunnen inschatten en voorspellen. Er zit echter een grote keerzijde aan deze manier van werken: als ik honderdmaal een witte gans heb gezien en nimmer een zwarte gans, dan zou de conclusie kunnen zijn dat zwarte ganzen niet bestaan. Dat ik iets niet heb waargenomen, wil niet zeggen dat het non-existent is. Ditzelfde geldt ook voor buitenaards leven: wij zullen waarschijnlijk nooit andere levensvormen waarnemen, maar omdat het universum, vooronderstelt, oneindig is kan men bijna met zekerheid stellen dat er ander intelligent leven aanwezig is vanwege de factoren in bovenstaande paragraaf. De vraag zou dan eerder zijn: in welke nabijheid of verte leven zij? Zolang de mensheid zichzelf niet vernietigt, de aarde niet sloopt, en zich volledig richt op technologie om het ondenkbare te bewerkstelligen - denk aan het buigen van ruimtetijd, gebruik van zwarte materie/energie, kennis over zwarte gaten en deze in ons voordeel gebruiken - dan zouden we in gelegenheid kunnen worden gebracht om andere beschavingen te verkennen en de origine van de mens, het bestaan, het bewustzijn, noem het allemaal maar op, te ontrafelen. Dat laatste zie ik overigens somber in.
Om een kort verhaal lang te maken, vraag ik mij af of zij hetzelfde als wij zijn, zoals de mensheid - de vruchtpersers der verlangen - die zich door nihilistisch individualisme liet verscheuren en dankzij dorst naar macht de technologie ontwikkelde om ruimte-koloniën te kweken voor eigengewin? Of was er een kentering in sociaal-cultureel opzicht, waardoor harmonieuze samenwerking de basis was voor een succesvolle technologische enterprise ten gunste van het gemeengoed aldaar? Zelf neig ik naar het eerste, omdat ieder biologisch wezen erop gericht is om te overleven ten koste van alles (en meedogenloosheid is daar een voorname eigenschap van), en de wil er alles aan doet om zich te preserveren en macht te grijpen over zwakkere willen.
"Bent u dan echt zo iemand als u wordt voorgesteld? Is dat werkelijk mogelijk!"
Riep de vorst opeens verwijtend, uit de grond van zijn hart.