Bidden heeft zeker zin! Door te bidden kun je God vragen om je zonden te vergeven in naam van de Heere Jezus Christus. Jezus Christus is namelijk als rechtvaardige voor zondaars gestorven. Wij hebben gezondigd tegen de Heilige God, geen enkel mens is immers goed (Romeinen 3:23). Door te zondigen heeft de mens Gods rechtvaardige oordeel verdiend. Dit oordeel zal voor eenieder die niet in Christus gelooft zijn dat die persoon geworpen zal worden in de poel van het vuur. (Openbaring 20:15).
Maar omwille van Gods Naam en omdat God van ons houdt heeft hij Jezus Christus als middelaar gezonden. Jezus Christus heeft namelijk de straf ondergaan voor de zonde. Daarmee is Hij de Redder en Verlosser geworden voor hen die geloven dat Hij de Zoon van God is, en daarmee heeft Jezus Christus volledige vergeving der zonden bewerkstelligd voor diegenen die in Hem geloven (Kolossenzen 1:14). Voorwaarde voor de vergeving der zonden is dus expliciet wel dat wij in Hem geloven, want buiten Hem is geen redding. Alle glorie voor dit heilsplan komt de Heere toe!
In de Bijbel kun je meer leren over het verlossende heilswerk van Jezus Christus. Zelf kan ik je een herziene Statenvertaling of een Naardense Bijbel aanbevelen.
Ook voor jou is vergeving der zonden mogelijk, want als je met je mond belijdt dat Jezus Heer is, en met je hart gelooft, dat God Hem uit de doden heeft opgewekt, zul ook jij behouden blijven (Romeinen 10:9). Mattheüs 7:7 leert ons verder dat wie zoekt zal vinden. De Heere belooft ons in de Bijbel ook het volgende:
"en dit is de vrijheid van spreken die we
hebben bij hem:
dat, als we iets vragen naar zijn wil,
hij naar ons hoort;"
(Naardense Bijbel 1 Johannes 5:14)
Ik wil je dan ook van harte aanmoedigen om te blijven bidden en de Heere te vragen om je zonden te vergeven, in naam van de Heere Jezus Christus. Indien je meer wilt weten over het geloof in de Heere Jezus Christus beantwoord ik graag je verdere vragen.
Jezus zeide tot hem: Ik ben de Weg, en de Waarheid, en het Leven. Niemand komt tot den Vader, dan door Mij. (Johannes 14:6)