Astraal reizen door de doolhoven van de geest, ik heb geleerd van de Maya’s. Water gemengd met Caapi de zon etst haar warmte op mijn rug. Alles is tijdloos en bloeit op tijdens mijn reis over onbekende wateren. Mijn dromen bevinden zich in onbekende fasen en langzaam dwaal ik af van het bestaat, ver weg tot in de verte als een vreemde vagebond. Trek op met de buitenbeentjes in deze spirituele grotten.
Mijn groei is ongekend, groot als atlas. Een nano-fractie van een atoom bevindt zich in mijn hand. Hij is zo immens dat de mensen voor mij niet meer zijn dan muggen, ik vocht met cyclopen. De demonen verduisterde hun ziel, maakte de wereld een koude plek. Ze waren dol en uit op goed, ik heb het doorstaan. Gemaakt uit hout en niet uit goud, gespleten en verbrandt tot as om de haarden van godinnen te voeden. Altijd al een rare geweest ik mediteer terwijl ik schrijf. Vecht tegen het lot en zweef door de nacht tot ik het licht bereikt.
Melancholisch zit ik achter de tralies, maar ze zullen mij geen pijn doen. Het zijn dwazen die hun macht verspreiden maar ze zijn de juwelen van de aarde vergeten.