Wist u dat Albert Heijn tegenwoordig ook bands verkoopt? Kensington vindt u naast de dozen poedermelk, de vla uit brik en de microgolflasagne.
Eerlijk: tijdens Kensingtons passage op de Main Stage waanden we ons bij een coverbandje van Kings of Leon. De formule voor hun supermarktrock is duidelijk: prop elk nummer vol met yeahs, oohs en als het even kan een ooh-woo-ooh, knal er vervolgens drie gitaarakkoorden onder en klaar is kees. Zo’n inwisselbaar oeuvre heeft als nadeel dat het vet razendsnel (lees: na tien minuten) van de soep is. U vergelijkt het gemiddelde Kensington-nummer best met een voorverpakt plakje cheddarkaas: gehuld in plastic, onnatuurlijk glimmend, en een imitatie van het echte spul – een Chinees restaurant met een tot glanzens geboende tegelvloer is ook niet te vertrouwen. Toen we even ons reukorgaan in Kensingtons muzikale keuken staken, werd dus al snel duidelijk dat er achter de artificiële meezingrefreintjes en andere kunstgrepen bitter weinig inhoud schuilde.
En toch, al slaat u ons dood: soms wérkte het wel. Tussen de hoogtepunten in zakte de set soufflé-gewijs in elkaar (stille getuige: het publiek dat stond te gapen naar het gitaargepiel van Eloi Youssef die luidruchtig leek te prutsen aan zijn broekrits) en soms werden Kensingtons uitnodigingen om mee te klappen ronduit irritant, maar tijdens bijvoorbeeld ‘Done With It’ kwam er behoorlijk wat deining in de massa, bij ‘Streets’ gingen de vuisten collectief de hoogte in en bij ‘All for Nothing’ scharnierden de kaken wagenwijd open. Het amusement was hier en daar dus wel aanwezig, dat staat buiten kijf, maar amusement is er ook tijdens ‘Temptation Island’.
Afgezien van dat handjevol meezingers had Kensingtons doortocht op Werchter muzikaal gezien weinig om het lijf, maar dat is is ook het punt van muziek uit blik: dansen, lachen, zingen zonder nadenken – en geef toe: wie komt er naar een festival om na te denken? Wij alleszins niet.