Viskarretje | donderdag 21 april 2016 @ 14:17 |
Hoi,
De kloof is echt steeds kleiner aan het worden over wat "wij" racistisch vinden hé? Ik merk écht dat als ik iets wil posten op het internet dat ik dan altijd nadenk voor ik het publiceer. Bijna alles kan werkelijk als "racisme" worden bestempeld/door-geassocieerd. Vaak door middel van hyperbolen, ..mensen overdrijven of proberen je reactie doelbewust verkeerd te interpreteren/begrijpen, waardoor er dus nooit een zinvolle discussie ontstaat
Gedachten in mijn hoofd als:
- "is het misschien dubbelzinnig wat ik post?",
- "gaan mensen mijn bericht zo goed begrijpen dat ik toch echt geen onderscheid maak tussen blank en zwart als ik het op deze/die manier formuleer?"
- "leest de hogere macht mee, ..is het zo té politiek-incorrect?"
Klacht: Opiniëren met tegelijkertijd psychoses in mijn hoofd 
Ter illustratie voor Chai:

[ Bericht 1% gewijzigd door Viskarretje op 21-04-2016 14:31:20 ] |
hugecooll | donderdag 21 april 2016 @ 14:19 |
Ik krijg niet de indruk dat jij nadenkt voor je je posts publiceert |
Viskarretje | donderdag 21 april 2016 @ 14:20 |
quote: Dat is jouw mening.
SPOILER hugecooll die een fipo maakt 
|
#ANONIEM | donderdag 21 april 2016 @ 14:21 |
quote:
|
2NutZ | donderdag 21 april 2016 @ 14:21 |
quote:
|
Viskarretje | donderdag 21 april 2016 @ 14:21 |
quote: Wel degelijk, .. 
Ga nu maar weer weg uit dit topic als je 't onderwerp niet aankan. |
Viskarretje | donderdag 21 april 2016 @ 14:22 |
quote: oke doei. |
2NutZ | donderdag 21 april 2016 @ 14:22 |
quote: Ga je eindelijk weer weg? |
#ANONIEM | donderdag 21 april 2016 @ 14:23 |
welcome by the mental health hotline If you have obsessive compulsive disorder, press 1 repeatedly. If you are co-dependent, please ask someone to press 2 for you. If you have multiple personality syndrome, press 3, 4, 5, and 6. If you suffer from paranoid schizophrenia, we know who you are and what you want. Stay on the line so we can trace your call. If you are delusional, press 7 and your call will be transfered to the mothership. If you are hearing voices, listen carefully and a small voice will tell you which number to press. If you are manic depressive, it doesn't matter which button you press. No one will answer anyway. If you are dyslexic, press 96969696969696. If you have a nervous disorder, please fidget with the pound button until a representative comes on the line. If you have amnesia, press 8 and state your name, address, phone number, date of birth, social security number, and your mother's and grandmother's maiden names. If you have post traumatic stress disorder, slowly and carefully press 911. If you have bi-polar disorder, please leave a message after the beep. Or before the beep. Or after the beep. Please wait for the beep. If you have short term memory loss, please try you call again in a few minutes. If you have low self esteem, please hang up. All our representatives are busy. |
Viskarretje | donderdag 21 april 2016 @ 14:23 |
quote: KLB / VR ( virtual reallity) pornomet een kartonnen doos
Hier doe je wél normaal mee.
Je weet wat je te doen staat. |
#ANONIEM | donderdag 21 april 2016 @ 14:23 |
quote:
|
Viskarretje | donderdag 21 april 2016 @ 14:23 |
quote: Op donderdag 21 april 2016 14:23 schreef tailfox het volgende:welcome by the mental health hotline If you have obsessive compulsive disorder, press 1 repeatedly. If you are co-dependent, please ask someone to press 2 for you. If you have multiple personality syndrome, press 3, 4, 5, and 6. If you suffer from paranoid schizophrenia, we know who you are and what you want. Stay on the line so we can trace your call. If you are delusional, press 7 and your call will be transfered to the mothership. If you are hearing voices, listen carefully and a small voice will tell you which number to press. If you are manic depressive, it doesn't matter which button you press. No one will answer anyway. If you are dyslexic, press 96969696969696. If you have a nervous disorder, please fidget with the pound button until a representative comes on the line. If you have amnesia, press 8 and state your name, address, phone number, date of birth, social security number, and your mother's and grandmother's maiden names. If you have post traumatic stress disorder, slowly and carefully press 911. If you have bi-polar disorder, please leave a message after the beep. Or before the beep. Or after the beep. Please wait for the beep. If you have short term memory loss, please try you call again in a few minutes. If you have low self esteem, please hang up. All our representatives are busy. oke leuk. doei. |
NoXia | donderdag 21 april 2016 @ 14:23 |
Jij bent echt geweldig. Zat net nog op de dijk vissen te tellen. Die vrouwen weten toch. |
2NutZ | donderdag 21 april 2016 @ 14:24 |
quote: Nee. |
CF87 | donderdag 21 april 2016 @ 14:24 |
Wat een paranoïde gelul kraam jij uit zeg! |
Viskarretje | donderdag 21 april 2016 @ 14:24 |
quote: Ik hecht geen enkele waarde aan een mening zoals deze, ..maar leuk geprobeerd.
doei. |
Plompzakker | donderdag 21 april 2016 @ 14:24 |
Snap je ook maar een woord van het stuk dat je gekopieerd en geplakt hebt? |
Viskarretje | donderdag 21 april 2016 @ 14:25 |
quote: Snapte jij jezelf maar
doei, ga maar patat verkopen als vis. |
Pimmetje_engelengeduld | donderdag 21 april 2016 @ 14:26 |
quote: de kloof van je moeder is daarentegen gigantisch. |
#ANONIEM | donderdag 21 april 2016 @ 14:26 |
De vraag der vragen. is TS een trol of vol met drugs |
#ANONIEM | donderdag 21 april 2016 @ 14:26 |
quote:
|
Viskarretje | donderdag 21 april 2016 @ 14:27 |
quote: Maak er een topic over.
Oh wacht, .. dat durf je niet 
doei. |
#ANONIEM | donderdag 21 april 2016 @ 14:27 |
quote: Volgens mij moet je mijn PoHI eens doornemen. |
CF87 | donderdag 21 april 2016 @ 14:28 |
quote: jij bent de meest irritante teringlijer van dit forum volgens mij |
Viskarretje | donderdag 21 april 2016 @ 14:29 |
quote: ook die mening accepteer ik niet.
doei. |
Metalfrost | donderdag 21 april 2016 @ 14:29 |
quote: Op donderdag 21 april 2016 14:17 schreef Viskarretje het volgende:Hoi, De kloof is echt steeds kleiner aan het worden over wat "wij" racistisch vinden hé? Ik merk écht dat als ik iets wil posten op het internet dat ik dan altijd nadenk voor ik het publiceer. Bijna alles kan werkelijk als "racisme" worden bestempeld/door-geassocieerd. Vaak door middel van hyperbolen, ..mensen overdrijven of proberen je reactie doelbewust verkeerd te interpreteren/begrijpen, waardoor er dus nooit een zinvolle discussie ontstaat Gedachten in mijn hoofd als: - "is het misschien dubbelzinnig wat ik post?",
- "gaan mensen mijn bericht zo goed begrijpen dat ik toch echt geen onderscheid maak tussen blank en zwart als ik het op deze/die manier formuleer?"
- "leest de hogere macht mee, ..is het zo té politiek-incorrect?"Klacht: Opiniëren met tegelijkertijd psychoses in mijn hoofd  Herkenbaar dit. |
Haags | donderdag 21 april 2016 @ 14:29 |
Uh oke. |
Viskarretje | donderdag 21 april 2016 @ 14:29 |
quote: Eindelijk!  |
Gatsby | donderdag 21 april 2016 @ 14:29 |
Viskarrertje parel topic!
KLB / Viskarretje is ondergewaardeerd |
Ama | donderdag 21 april 2016 @ 14:31 |
quote:
|
Viskarretje | donderdag 21 april 2016 @ 14:32 |
quote: origineel zeg 
doei. |
Pimmetje_engelengeduld | donderdag 21 april 2016 @ 14:32 |
Dit is in minstens tweeërlei opzicht een betekenisvol boekje. Allereerst omdat het zeer nauwgezet nagaat wat het begrip ‘betekenis’ inhoudt [1]. In de vier delen waaruit de studie bestaat komen achtereenvolgens de betekenis van woorden, zinnen en teksten, en de verhouding tussen betekenissen en dingen aan de orde. Dat lijkt me tamelijk omvattend. Steeds wordt de schrijver ― sinds enige tijd hoogleraar wijsbegeerte aan de VU ― slechts door één passie gedreven: hij wil gewoon weten hoe het zit. Wat is nu precies de betekenis van een woord ― wat zeggen we bijvoorbeeld wanneer we zeggen dat ‘karkas’ geraamte betekent (20)? En wat moeten we verstaan onder de betekenis van een zin, of ― nog complexer ― van een bepaalde tekst?
De methode die Van Woudenberg gebruikt om dit soort vragen te beantwoorden is de conceptueel-analytische, zoals die met name bekend is vanuit bepaalde stromingen in de Angelsaksische filosofie. Ik ken eigenlijk niemand in ons land die deze methode van zoeken-naar-begripsverheldering momenteel zo gepassioneerd en consequent, zo exclusief, en ― het moet gezegd worden ― ook met zoveel vrucht hanteert als Van Woudenberg. Afkomstig uit de school van Dooyeweerd heeft hij (zoals al uit vele eerdere publicaties van zijn hand bleek) de taak van de filosofie in het voetspoor van Wittgenstein gaandeweg leren zien als een vechten tegen de betovering door de taal, die ons zovaak op het verkeerde been zet. Zo worden ook in dit boekje voortdurend misverstanden over de betekenis van taaluitingen aangewezen, ambivalenties opgehelderd, polyvalenties ontrafeld. Inhoudelijk is daarbij vooral de invloed van de Amerikaanse christen-filosoof William P. Alston bepalend. Het is al met al werkelijk een genot om Van Woudenberg van stap tot stap te volgen op zijn denkweg, en te ontdekken hoe allerlei stukjes van de ingewikkelde puzzel die ‘betekenis’ heet gaandeweg op hun plaats vallen.
Filosofie van taal en tekst is echter ook om nog een andere reden betekenisvol. Sommige van de conclusies waarbij Van Woudenberg uitkomt staan namelijk haaks op veel gangbare theorievorming in taalfilosofie en hermeneutiek. Zo betoogt hij in een tijd waarin metaforie in hoge mate als een eigenstandig, onherleidbaar verschijnsel wordt beschouwd, dat metaforen in principe wel degelijk reduceerbaar zijn tot letterlijk taalgebruik (hfdst. 3). Even verderop argumenteert hij mijns inziens volstrekt overtuigend, maar tegen veel van wat je vaak hoort en leest in, dat waarheid niet relationeel is, in die zin dat wat waar zou zijn voor de één het daarom nog niet hoeft te zijn voor de ander (hfdst. 6). Maar het meest ‘schokkend’ (niet gezien vanuit de common sense, daar komt Van Woudenberg juist vaak opvallend dicht in de buurt, maar wel vanuit de gangbare hermeneutiek) is nog wel zijn conclusie dat het in principe mogelijk is om de betekenis van een tekst te kennen (hfdst. 11). Wat de schrijver met een tekst bedoelde staat namelijk los van de ‘veelheid van interpretaties’ waarin de betekenis van een tekst volgens Ricoeur en vele anderen pas tot stand komt, en laat zich in principe (niet altijd in de praktijk) ook los daarvan vaststellen. Van Woudenberg bereikt deze conclusie door zeer zorgvuldig te onderscheiden tussen verschillende soorten betekenis, en steeds te vragen welk soort een bepaalde auteur precies op het oog heeft. Soms zit hij daarbij met de handen in het haar, bijvoorbeeld als hij een nogal abstracte stelling van Derrida probeert te begrijpen (hfdst. 13). Zelf verlevendigt Van Woudenberg zijn betoog voortdurend met tal van concrete voorbeelden, zodat je hem om zo te zeggen steeds kunt narekenen.
Natuurlijk blijven er kwesties genoeg over waarover je met de schrijver van mening kunt verschillen. Van Woudenberg geeft dat zelf hier en daar ook aan. Zo is ondergetekende niet overtuigd door de bespreking van het verschijnsel metaforie, met name niet door Van Woudenbergs weigering om over de ‘metaforische betekenis’ van een taaluiting te spreken. ‘Betekenis’ zou zijns inziens namelijk betrekking hebben op het abstracte taalsysteem (‘langue’), ‘metafoor’ op het concrete taalgebruik (‘parole’). Het zouden dus begrippen zijn die op verschillende niveau’s een rol spelen, zodat je niet kunt zeggen dat woorden die metaforisch gebruikt worden een andere betekenis aannemen (58). Maar eerder (37vv.) was in het voetspoor van Wittgenstein c.s. nu juist met kracht van argumenten betoogd, dat precies de betekenis van een taaluiting bestaat in het gebruik ervan. Wanneer dat gebruik metaforisch van aard is, zou ik dan denken, moet dat derhalve ook gelden voor de betekenis. Zo blijven er, hoezeer Van Woudenberg ook zijn best doet alle draden af te hechten, toch wel de nodige losse eindjes over.
Belangrijker is voor mij echter de vraag, of de strikte beperking tot de analytische methode behalve de kracht ergens ook niet de zwakte van deze studie genoemd moet worden. Met name dringt die vraag zich op, wanneer men de wijze in ogenschouw neemt waarop het debat met toonaangevende denkers als Ricoeur en Derrida gevoerd wordt. Zou daar toch niet meer uitkomen ― hetzij in de zin van nuancering, hetzij in de zin van nadere bevestiging en onderbouwing van de eigen conclusies ― wanneer hier een meer hermeneutische aanpak was gevolgd? Dat wil zeggen wanneer de auteur aanhoudender pogingen gedaan had om met de teksten zelf in gesprek te raken door daar allereerst eens zo goed, volhardend en invoelend mogelijk naar te luisteren, en daarvan verslag te doen? Nu gaat hij toch meer op vereenvoudigende samenvattingen in de secundaire literatuur af. Wel verantwoordt hij die keuze reeds in het ‘Woord vooraf’: het gaat hem om de fenomenen en problemen van taal en tekst zélf, niet om een bespreking van allerlei theorieën daarover. Wanneer we die begrijpelijke beperking in acht nemen, krijgt de lezer en passant toch nog verrassend veel mee over zulke theorieën. Maar misschien zou het iets zijn voor een vervolgstudie om het gesprek met de hoofdstroom van de hedendaagse hermeneutische bezinning (Ricoeur, Gadamer e.a.) nog eens wat intensiever te voeren.
Nog één vraag begon mij al lezende bezig te houden: gaat het hier nu om een christelijke studie, en in die zin om een vorm van christelijke wijsbegeerte? Op die vraag zijn als ik het goed zie twee antwoorden mogelijk. Het eerste, oppervlakkige antwoord, is: nee. Nergens komt men in het boek opmerkingen tegen die de schrijver slechts als gelovige maakt. Veeleer levert hij een stuk ambachtelijk vakwerk, zonder directe link met enig levensbeschouwelijk uitgangspunt. Dat geeft het boek een duidelijke openheid: iedereen kan meedoen in de discussie! Maar het tweede, diepere antwoord op de vraag of het hier om een christelijke studie gaat moet zonder twijfel volmondig ‘ja’ luiden. Van Woudenberg doet namelijk weinig anders dan het in praktijk brengen (op een heel beperkt gebiedje uiteraard, maar dat is de wetenschap eigen) van Filippenzen 4:8: ‘Al wat waar is, al wat eerlijk is, al wat rechtvaardig is ... bedenk dat’. En dat bedenken, met name van wat wáár is, leidt regelmatig tot conclusies die van groot belang zijn voor het christelijk geloof. Ik denk bijvoorbeeld aan de omgang met de bijbel. De bijbel wordt door Van Woudenberg niet rechtstreeks in het betoog betrokken, maar het is duidelijk dat zijn beschouwingen grote gevolgen hebben voor de bijbelse hermeneutiek.
Laat me in dit verband twee dingen noemen. Als het waar is dat waarheid niet relationeel van aard is, dan moet de poging van de GKN uit 1981 om het Schriftgezag vanuit een ‘relationeel waarheidsbegrip’ op te rekken op z’n minst kritisch bejegend worden. Vele theologen lieten zich indertijd gezeggen dat dit relationele waarheidsbegrip de min of meer vaststaande uitkomst was van een filosofische discussie ― een discussie waar zíj uiteraard weinig verstand van hadden, maar waarvan ze de resultaten maar op gezag moesten aannemen. Nu wordt dit uitgerekend door een vakfilosoof tegengesproken. En ― tweede voorbeeld ― als het waar is, dat de auteursintentionele betekenis van een tekst in principe vaststelbaar is, dan geldt dat dus ook voor de bijbeltekst. En dan moeten we ons dus niet te snel laten aanpraten (al dan niet door een ernstig uitgesproken ‘hermeneutiek!’) dat de betekenis van de bijbel mede afhankelijk is van ons als lezers, of dat je elke tekst uiteraard op meerdere manieren kunt interpreteren, zodat je er nooit achter zult komen wat er nu door de auteurs (laat staan door de Auteur) bedoeld is. Het wantrouwen jegens de bijbel dat inmiddels breed in samenleving én kerk is doorgedrongen (‘je kunt er alles van maken wat je wilt’) wordt door dit boekje op een impliciete manier krachtig weersproken. Van Woudenberg heeft ons ook daarom een grote dienst bewezen met deze nuchtere, scherpzinnige analyse van het begrip ‘betekenis’. |
Viskarretje | donderdag 21 april 2016 @ 14:33 |
quote: Op donderdag 21 april 2016 14:32 schreef Pimmetje_engelengeduld het volgende:Dit is in minstens tweeërlei opzicht een betekenisvol boekje. Allereerst omdat het zeer nauwgezet nagaat wat het begrip ‘betekenis’ inhoudt [1]. In de vier delen waaruit de studie bestaat komen achtereenvolgens de betekenis van woorden, zinnen en teksten, en de verhouding tussen betekenissen en dingen aan de orde. Dat lijkt me tamelijk omvattend. Steeds wordt de schrijver ― sinds enige tijd hoogleraar wijsbegeerte aan de VU ― slechts door één passie gedreven: hij wil gewoon weten hoe het zit. Wat is nu precies de betekenis van een woord ― wat zeggen we bijvoorbeeld wanneer we zeggen dat ‘karkas’ geraamte betekent (20)? En wat moeten we verstaan onder de betekenis van een zin, of ― nog complexer ― van een bepaalde tekst? De methode die Van Woudenberg gebruikt om dit soort vragen te beantwoorden is de conceptueel-analytische, zoals die met name bekend is vanuit bepaalde stromingen in de Angelsaksische filosofie. Ik ken eigenlijk niemand in ons land die deze methode van zoeken-naar-begripsverheldering momenteel zo gepassioneerd en consequent, zo exclusief, en ― het moet gezegd worden ― ook met zoveel vrucht hanteert als Van Woudenberg. Afkomstig uit de school van Dooyeweerd heeft hij (zoals al uit vele eerdere publicaties van zijn hand bleek) de taak van de filosofie in het voetspoor van Wittgenstein gaandeweg leren zien als een vechten tegen de betovering door de taal, die ons zovaak op het verkeerde been zet. Zo worden ook in dit boekje voortdurend misverstanden over de betekenis van taaluitingen aangewezen, ambivalenties opgehelderd, polyvalenties ontrafeld. Inhoudelijk is daarbij vooral de invloed van de Amerikaanse christen-filosoof William P. Alston bepalend. Het is al met al werkelijk een genot om Van Woudenberg van stap tot stap te volgen op zijn denkweg, en te ontdekken hoe allerlei stukjes van de ingewikkelde puzzel die ‘betekenis’ heet gaandeweg op hun plaats vallen. Filosofie van taal en tekst is echter ook om nog een andere reden betekenisvol. Sommige van de conclusies waarbij Van Woudenberg uitkomt staan namelijk haaks op veel gangbare theorievorming in taalfilosofie en hermeneutiek. Zo betoogt hij in een tijd waarin metaforie in hoge mate als een eigenstandig, onherleidbaar verschijnsel wordt beschouwd, dat metaforen in principe wel degelijk reduceerbaar zijn tot letterlijk taalgebruik (hfdst. 3). Even verderop argumenteert hij mijns inziens volstrekt overtuigend, maar tegen veel van wat je vaak hoort en leest in, dat waarheid niet relationeel is, in die zin dat wat waar zou zijn voor de één het daarom nog niet hoeft te zijn voor de ander (hfdst. 6). Maar het meest ‘schokkend’ (niet gezien vanuit de common sense, daar komt Van Woudenberg juist vaak opvallend dicht in de buurt, maar wel vanuit de gangbare hermeneutiek) is nog wel zijn conclusie dat het in principe mogelijk is om de betekenis van een tekst te kennen (hfdst. 11). Wat de schrijver met een tekst bedoelde staat namelijk los van de ‘veelheid van interpretaties’ waarin de betekenis van een tekst volgens Ricoeur en vele anderen pas tot stand komt, en laat zich in principe (niet altijd in de praktijk) ook los daarvan vaststellen. Van Woudenberg bereikt deze conclusie door zeer zorgvuldig te onderscheiden tussen verschillende soorten betekenis, en steeds te vragen welk soort een bepaalde auteur precies op het oog heeft. Soms zit hij daarbij met de handen in het haar, bijvoorbeeld als hij een nogal abstracte stelling van Derrida probeert te begrijpen (hfdst. 13). Zelf verlevendigt Van Woudenberg zijn betoog voortdurend met tal van concrete voorbeelden, zodat je hem om zo te zeggen steeds kunt narekenen. Natuurlijk blijven er kwesties genoeg over waarover je met de schrijver van mening kunt verschillen. Van Woudenberg geeft dat zelf hier en daar ook aan. Zo is ondergetekende niet overtuigd door de bespreking van het verschijnsel metaforie, met name niet door Van Woudenbergs weigering om over de ‘metaforische betekenis’ van een taaluiting te spreken. ‘Betekenis’ zou zijns inziens namelijk betrekking hebben op het abstracte taalsysteem (‘langue’), ‘metafoor’ op het concrete taalgebruik (‘parole’). Het zouden dus begrippen zijn die op verschillende niveau’s een rol spelen, zodat je niet kunt zeggen dat woorden die metaforisch gebruikt worden een andere betekenis aannemen (58). Maar eerder (37vv.) was in het voetspoor van Wittgenstein c.s. nu juist met kracht van argumenten betoogd, dat precies de betekenis van een taaluiting bestaat in het gebruik ervan. Wanneer dat gebruik metaforisch van aard is, zou ik dan denken, moet dat derhalve ook gelden voor de betekenis. Zo blijven er, hoezeer Van Woudenberg ook zijn best doet alle draden af te hechten, toch wel de nodige losse eindjes over. Belangrijker is voor mij echter de vraag, of de strikte beperking tot de analytische methode behalve de kracht ergens ook niet de zwakte van deze studie genoemd moet worden. Met name dringt die vraag zich op, wanneer men de wijze in ogenschouw neemt waarop het debat met toonaangevende denkers als Ricoeur en Derrida gevoerd wordt. Zou daar toch niet meer uitkomen ― hetzij in de zin van nuancering, hetzij in de zin van nadere bevestiging en onderbouwing van de eigen conclusies ― wanneer hier een meer hermeneutische aanpak was gevolgd? Dat wil zeggen wanneer de auteur aanhoudender pogingen gedaan had om met de teksten zelf in gesprek te raken door daar allereerst eens zo goed, volhardend en invoelend mogelijk naar te luisteren, en daarvan verslag te doen? Nu gaat hij toch meer op vereenvoudigende samenvattingen in de secundaire literatuur af. Wel verantwoordt hij die keuze reeds in het ‘Woord vooraf’: het gaat hem om de fenomenen en problemen van taal en tekst zélf, niet om een bespreking van allerlei theorieën daarover. Wanneer we die begrijpelijke beperking in acht nemen, krijgt de lezer en passant toch nog verrassend veel mee over zulke theorieën. Maar misschien zou het iets zijn voor een vervolgstudie om het gesprek met de hoofdstroom van de hedendaagse hermeneutische bezinning (Ricoeur, Gadamer e.a.) nog eens wat intensiever te voeren. Nog één vraag begon mij al lezende bezig te houden: gaat het hier nu om een christelijke studie, en in die zin om een vorm van christelijke wijsbegeerte? Op die vraag zijn als ik het goed zie twee antwoorden mogelijk. Het eerste, oppervlakkige antwoord, is: nee. Nergens komt men in het boek opmerkingen tegen die de schrijver slechts als gelovige maakt. Veeleer levert hij een stuk ambachtelijk vakwerk, zonder directe link met enig levensbeschouwelijk uitgangspunt. Dat geeft het boek een duidelijke openheid: iedereen kan meedoen in de discussie! Maar het tweede, diepere antwoord op de vraag of het hier om een christelijke studie gaat moet zonder twijfel volmondig ‘ja’ luiden. Van Woudenberg doet namelijk weinig anders dan het in praktijk brengen (op een heel beperkt gebiedje uiteraard, maar dat is de wetenschap eigen) van Filippenzen 4:8: ‘Al wat waar is, al wat eerlijk is, al wat rechtvaardig is ... bedenk dat’. En dat bedenken, met name van wat wáár is, leidt regelmatig tot conclusies die van groot belang zijn voor het christelijk geloof. Ik denk bijvoorbeeld aan de omgang met de bijbel. De bijbel wordt door Van Woudenberg niet rechtstreeks in het betoog betrokken, maar het is duidelijk dat zijn beschouwingen grote gevolgen hebben voor de bijbelse hermeneutiek. Laat me in dit verband twee dingen noemen. Als het waar is dat waarheid niet relationeel van aard is, dan moet de poging van de GKN uit 1981 om het Schriftgezag vanuit een ‘relationeel waarheidsbegrip’ op te rekken op z’n minst kritisch bejegend worden. Vele theologen lieten zich indertijd gezeggen dat dit relationele waarheidsbegrip de min of meer vaststaande uitkomst was van een filosofische discussie ― een discussie waar zíj uiteraard weinig verstand van hadden, maar waarvan ze de resultaten maar op gezag moesten aannemen. Nu wordt dit uitgerekend door een vakfilosoof tegengesproken. En ― tweede voorbeeld ― als het waar is, dat de auteursintentionele betekenis van een tekst in principe vaststelbaar is, dan geldt dat dus ook voor de bijbeltekst. En dan moeten we ons dus niet te snel laten aanpraten (al dan niet door een ernstig uitgesproken ‘hermeneutiek!’) dat de betekenis van de bijbel mede afhankelijk is van ons als lezers, of dat je elke tekst uiteraard op meerdere manieren kunt interpreteren, zodat je er nooit achter zult komen wat er nu door de auteurs (laat staan door de Auteur) bedoeld is. Het wantrouwen jegens de bijbel dat inmiddels breed in samenleving én kerk is doorgedrongen (‘je kunt er alles van maken wat je wilt’) wordt door dit boekje op een impliciete manier krachtig weersproken. Van Woudenberg heeft ons ook daarom een grote dienst bewezen met deze nuchtere, scherpzinnige analyse van het begrip ‘betekenis’. oke
doei |
Kurovski | donderdag 21 april 2016 @ 14:33 |
Is dat een nepnegerin in de OP?  |
Haags | donderdag 21 april 2016 @ 14:33 |
quote: Op donderdag 21 april 2016 14:32 schreef Pimmetje_engelengeduld het volgende:Dit is in minstens tweeërlei opzicht een betekenisvol boekje. Allereerst omdat het zeer nauwgezet nagaat wat het begrip ‘betekenis’ inhoudt [1]. In de vier delen waaruit de studie bestaat komen achtereenvolgens de betekenis van woorden, zinnen en teksten, en de verhouding tussen betekenissen en dingen aan de orde. Dat lijkt me tamelijk omvattend. Steeds wordt de schrijver ― sinds enige tijd hoogleraar wijsbegeerte aan de VU ― slechts door één passie gedreven: hij wil gewoon weten hoe het zit. Wat is nu precies de betekenis van een woord ― wat zeggen we bijvoorbeeld wanneer we zeggen dat ‘karkas’ geraamte betekent (20)? En wat moeten we verstaan onder de betekenis van een zin, of ― nog complexer ― van een bepaalde tekst? De methode die Van Woudenberg gebruikt om dit soort vragen te beantwoorden is de conceptueel-analytische, zoals die met name bekend is vanuit bepaalde stromingen in de Angelsaksische filosofie. Ik ken eigenlijk niemand in ons land die deze methode van zoeken-naar-begripsverheldering momenteel zo gepassioneerd en consequent, zo exclusief, en ― het moet gezegd worden ― ook met zoveel vrucht hanteert als Van Woudenberg. Afkomstig uit de school van Dooyeweerd heeft hij (zoals al uit vele eerdere publicaties van zijn hand bleek) de taak van de filosofie in het voetspoor van Wittgenstein gaandeweg leren zien als een vechten tegen de betovering door de taal, die ons zovaak op het verkeerde been zet. Zo worden ook in dit boekje voortdurend misverstanden over de betekenis van taaluitingen aangewezen, ambivalenties opgehelderd, polyvalenties ontrafeld. Inhoudelijk is daarbij vooral de invloed van de Amerikaanse christen-filosoof William P. Alston bepalend. Het is al met al werkelijk een genot om Van Woudenberg van stap tot stap te volgen op zijn denkweg, en te ontdekken hoe allerlei stukjes van de ingewikkelde puzzel die ‘betekenis’ heet gaandeweg op hun plaats vallen. Filosofie van taal en tekst is echter ook om nog een andere reden betekenisvol. Sommige van de conclusies waarbij Van Woudenberg uitkomt staan namelijk haaks op veel gangbare theorievorming in taalfilosofie en hermeneutiek. Zo betoogt hij in een tijd waarin metaforie in hoge mate als een eigenstandig, onherleidbaar verschijnsel wordt beschouwd, dat metaforen in principe wel degelijk reduceerbaar zijn tot letterlijk taalgebruik (hfdst. 3). Even verderop argumenteert hij mijns inziens volstrekt overtuigend, maar tegen veel van wat je vaak hoort en leest in, dat waarheid niet relationeel is, in die zin dat wat waar zou zijn voor de één het daarom nog niet hoeft te zijn voor de ander (hfdst. 6). Maar het meest ‘schokkend’ (niet gezien vanuit de common sense, daar komt Van Woudenberg juist vaak opvallend dicht in de buurt, maar wel vanuit de gangbare hermeneutiek) is nog wel zijn conclusie dat het in principe mogelijk is om de betekenis van een tekst te kennen (hfdst. 11). Wat de schrijver met een tekst bedoelde staat namelijk los van de ‘veelheid van interpretaties’ waarin de betekenis van een tekst volgens Ricoeur en vele anderen pas tot stand komt, en laat zich in principe (niet altijd in de praktijk) ook los daarvan vaststellen. Van Woudenberg bereikt deze conclusie door zeer zorgvuldig te onderscheiden tussen verschillende soorten betekenis, en steeds te vragen welk soort een bepaalde auteur precies op het oog heeft. Soms zit hij daarbij met de handen in het haar, bijvoorbeeld als hij een nogal abstracte stelling van Derrida probeert te begrijpen (hfdst. 13). Zelf verlevendigt Van Woudenberg zijn betoog voortdurend met tal van concrete voorbeelden, zodat je hem om zo te zeggen steeds kunt narekenen. Natuurlijk blijven er kwesties genoeg over waarover je met de schrijver van mening kunt verschillen. Van Woudenberg geeft dat zelf hier en daar ook aan. Zo is ondergetekende niet overtuigd door de bespreking van het verschijnsel metaforie, met name niet door Van Woudenbergs weigering om over de ‘metaforische betekenis’ van een taaluiting te spreken. ‘Betekenis’ zou zijns inziens namelijk betrekking hebben op het abstracte taalsysteem (‘langue’), ‘metafoor’ op het concrete taalgebruik (‘parole’). Het zouden dus begrippen zijn die op verschillende niveau’s een rol spelen, zodat je niet kunt zeggen dat woorden die metaforisch gebruikt worden een andere betekenis aannemen (58). Maar eerder (37vv.) was in het voetspoor van Wittgenstein c.s. nu juist met kracht van argumenten betoogd, dat precies de betekenis van een taaluiting bestaat in het gebruik ervan. Wanneer dat gebruik metaforisch van aard is, zou ik dan denken, moet dat derhalve ook gelden voor de betekenis. Zo blijven er, hoezeer Van Woudenberg ook zijn best doet alle draden af te hechten, toch wel de nodige losse eindjes over. Belangrijker is voor mij echter de vraag, of de strikte beperking tot de analytische methode behalve de kracht ergens ook niet de zwakte van deze studie genoemd moet worden. Met name dringt die vraag zich op, wanneer men de wijze in ogenschouw neemt waarop het debat met toonaangevende denkers als Ricoeur en Derrida gevoerd wordt. Zou daar toch niet meer uitkomen ― hetzij in de zin van nuancering, hetzij in de zin van nadere bevestiging en onderbouwing van de eigen conclusies ― wanneer hier een meer hermeneutische aanpak was gevolgd? Dat wil zeggen wanneer de auteur aanhoudender pogingen gedaan had om met de teksten zelf in gesprek te raken door daar allereerst eens zo goed, volhardend en invoelend mogelijk naar te luisteren, en daarvan verslag te doen? Nu gaat hij toch meer op vereenvoudigende samenvattingen in de secundaire literatuur af. Wel verantwoordt hij die keuze reeds in het ‘Woord vooraf’: het gaat hem om de fenomenen en problemen van taal en tekst zélf, niet om een bespreking van allerlei theorieën daarover. Wanneer we die begrijpelijke beperking in acht nemen, krijgt de lezer en passant toch nog verrassend veel mee over zulke theorieën. Maar misschien zou het iets zijn voor een vervolgstudie om het gesprek met de hoofdstroom van de hedendaagse hermeneutische bezinning (Ricoeur, Gadamer e.a.) nog eens wat intensiever te voeren. Nog één vraag begon mij al lezende bezig te houden: gaat het hier nu om een christelijke studie, en in die zin om een vorm van christelijke wijsbegeerte? Op die vraag zijn als ik het goed zie twee antwoorden mogelijk. Het eerste, oppervlakkige antwoord, is: nee. Nergens komt men in het boek opmerkingen tegen die de schrijver slechts als gelovige maakt. Veeleer levert hij een stuk ambachtelijk vakwerk, zonder directe link met enig levensbeschouwelijk uitgangspunt. Dat geeft het boek een duidelijke openheid: iedereen kan meedoen in de discussie! Maar het tweede, diepere antwoord op de vraag of het hier om een christelijke studie gaat moet zonder twijfel volmondig ‘ja’ luiden. Van Woudenberg doet namelijk weinig anders dan het in praktijk brengen (op een heel beperkt gebiedje uiteraard, maar dat is de wetenschap eigen) van Filippenzen 4:8: ‘Al wat waar is, al wat eerlijk is, al wat rechtvaardig is ... bedenk dat’. En dat bedenken, met name van wat wáár is, leidt regelmatig tot conclusies die van groot belang zijn voor het christelijk geloof. Ik denk bijvoorbeeld aan de omgang met de bijbel. De bijbel wordt door Van Woudenberg niet rechtstreeks in het betoog betrokken, maar het is duidelijk dat zijn beschouwingen grote gevolgen hebben voor de bijbelse hermeneutiek. Laat me in dit verband twee dingen noemen. Als het waar is dat waarheid niet relationeel van aard is, dan moet de poging van de GKN uit 1981 om het Schriftgezag vanuit een ‘relationeel waarheidsbegrip’ op te rekken op z’n minst kritisch bejegend worden. Vele theologen lieten zich indertijd gezeggen dat dit relationele waarheidsbegrip de min of meer vaststaande uitkomst was van een filosofische discussie ― een discussie waar zíj uiteraard weinig verstand van hadden, maar waarvan ze de resultaten maar op gezag moesten aannemen. Nu wordt dit uitgerekend door een vakfilosoof tegengesproken. En ― tweede voorbeeld ― als het waar is, dat de auteursintentionele betekenis van een tekst in principe vaststelbaar is, dan geldt dat dus ook voor de bijbeltekst. En dan moeten we ons dus niet te snel laten aanpraten (al dan niet door een ernstig uitgesproken ‘hermeneutiek!’) dat de betekenis van de bijbel mede afhankelijk is van ons als lezers, of dat je elke tekst uiteraard op meerdere manieren kunt interpreteren, zodat je er nooit achter zult komen wat er nu door de auteurs (laat staan door de Auteur) bedoeld is. Het wantrouwen jegens de bijbel dat inmiddels breed in samenleving én kerk is doorgedrongen (‘je kunt er alles van maken wat je wilt’) wordt door dit boekje op een impliciete manier krachtig weersproken. Van Woudenberg heeft ons ook daarom een grote dienst bewezen met deze nuchtere, scherpzinnige analyse van het begrip ‘betekenis’. Echt hé |
LurkJeRot | donderdag 21 april 2016 @ 14:33 |
Jij hoeft daar niet over na te denken, je kan er van uitgaan dat je bestaan al een belediging is voor 99.9% van de wereldbevolking. Kan jij verder niks aan doen, maar toch. |
Viskarretje | donderdag 21 april 2016 @ 14:34 |
quote: Op donderdag 21 april 2016 14:33 schreef LurkJeRot het volgende:Jij hoeft daar niet over na te denken, je kan er van uitgaan dat je bestaan al een beldiging is voor 99.9% van de wereldbevolking. Kan jij verder niks aan doen, maar toch. zinvolle post 
..alleen niet genuanceerd genoeg. |
LurkJeRot | donderdag 21 april 2016 @ 14:35 |
quote: Vooruit dan, laat het 99.8% zijn. |
Metalfrost | donderdag 21 april 2016 @ 14:39 |
quote: Vooral dat politiek incorrecte deel, ik maak me niet zo druk om racisme. Ik houd me liever bezig met de feiten dan wat door het collectief wordt bestempeld als racisme, zoals de uitspraak van Johan Derksen pas geleden. Deze was niet gebaseerd op racisme, maar op discriminatie. De Marokkaanse gemeenschap is een etniciteit, geen ras. Pas als er uiting wordt gegeven aan de uiterlijke kenmerken van een Marokkaan, dan is het racisme. De gemakkelijke weg is om gelijk te zeggen dat het racistisch is, omdat hier sneller aandacht aan wordt besteed. Daarom is het ook zoveel in de media.
SPOILER Maar dat terzijde, zelfs bij het schrijven van deze post had ik het idee het niet te moeten neerzetten. Ik heb dat volledig genegeerd, gelukkig. zelfs bij de laatste zin, en deze zin, jezus hé 
[ Bericht 6% gewijzigd door Metalfrost op 21-04-2016 14:53:37 ] |
magnetronkoffie | donderdag 21 april 2016 @ 15:22 |
Onterechte klacht 
SPOILER doei.
|
Viskarretje | donderdag 21 april 2016 @ 22:23 |
Kunnen we er nog inhoudelijk op in gaan |
magnetronkoffie | donderdag 21 april 2016 @ 23:03 |
quote: Oké
quote: Op donderdag 21 april 2016 14:17 schreef Viskarretje het volgende: ..mensen overdrijven of proberen je reactie doelbewust verkeerd te interpreteren/begrijpen, waardoor er dus nooit een zinvolle discussie ontstaat Dit stukje is wel waar. Een zinvolle discussie wensen met als reactie ondernomen pogingen met als doel jou (en jouw discussie) te ontsporen (o.a. door middel van het bewust verkeerd begrijpen van jouw standpunt(en)), is vergelijkbaar met de waarheid willen en wensen met als reactie ondernomen pogingen je voor te liegen en te blijven liegen en bedriegen tot ze er niet meer mee weg kunnen komen #FactOfLife
Zo goed? |
Fatoeman | donderdag 21 april 2016 @ 23:09 |
quote: Jij bent lekker serieus bezig wilde je zeggen  |