Een meisje zat gevangen in een stenen toren. Ze had haar meester lief. Waarom? Vraag het de wind en de sterren, vraag het de God van het leven; want geen ander kent het antwoord. En de meester was haar vriend en minnaar; maar de tijd verstreek en op een dag zag hij een ander en zij verstrikte zijn hart.
Hij had zijn meisje lief als een jongeling. Hij noemde haar dikwijls zijn zegen en zijn duifje en dan sloot ze hem warm aan haar golvende borst. Hij zei: geef mij je hart! Ze deed het. Hij zei: Mag ik mijn lief iets vragen? Ze antwoordde in vervoering en zei: Ja. Ze schonk hem alles en toch dankte hij haar niet.
De ander had hij lief als een slaaf, als een dwaas en als een bedelaar. Waarom? Vraag het het stof op de weg en het vallende loof, vraag het de raadselachtige God van het leven; want geen ander kent het antwoord. Ze schonk hem niets, nee, niets schonk ze hem, en toch dankte hij haar. Ze zei: Geef mij je rust en verstand! En hij was diep bedroefd dat ze hem niet om zijn leven vroeg.
Knut Hamsun
Graag op anoniem