quote:
Op donderdag 17 oktober 2013 21:18 schreef j0rdiiii het volgende:René van der Gijp (Dordrecht, 4 april 1961) is een Nederlands oud-profvoetballer en voetbalanalist.
Gedurende zijn veertienjarige betaald-voetbalcarrière speelde Van der Gijp als rechtsbuiten voor Sparta, PSV en Heerenveen in Nederland en daarbuiten voor het Belgische Lokeren en de Zwitserse clubs Neuchâtel Xamax en FC Aarau. Ook kwam hij evenals zijn vader Wim en oom Cor uit voor het Nederlands Elftal.
Na het beëindigen van zijn spelersloopbaan werd Van der Gijp vooral bekend en populair als voetbalanalist bij het tv-programma Voetbal International. Zijn bijdrage aan het programma leverde hem in 2010 een nominatie op voor de Televizier Talent Award. Tevens werd het over hem geschreven boek Gijp (2012) een bestseller met meer dan 300.000 verkochte exemplaren. Op 15 oktober wint Michel van Egmond met dit boek de NS Publieksprijs voor het Nederlandse Boek.
Clubcarrière
Van der Gijp begon met voetballen bij DFC in zijn geboorteplaats Dordrecht. In 1975 ging hij spelen in de B-jeugd van Feyenoord. Hans Kraay jr. was daar een van zijn ploeggenoten. Na een jaar werd hij echter weggestuurd bij Feyenoord en ging hij op advies van Hans Kraay sr. naar Sparta. Twee jaar later debuteerde de rechtsbuiten daar in het eerste elftal, bestaande uit onder meer Louis van Gaal, Arie van Staveren, Luuk Balkestein, Adri van Tiggelen, Danny Blind, Ruud Geels, Ronald Lengkeek, Gerard van der Lem, Geert Meijer, Dick Advocaat en David Loggie.
Na vier seizoenen verliet Van der Gijp Sparta in 1982 en ging hij in België spelen voor Lokeren. Na tweeënhalf seizoen keerde Van der Gijp in november 1984 weer terug in Nederland om te gaan voetballen bij PSV. Bij de Eindhovense club kende Van der Gijp de succesvolste jaren uit zijn carrière, waarin hij tweemaal landskampioen werd en meer dan veertig goals scoorde. Op 1 juli 1987 vertrok Van der Gijp bij PSV, waar hij had samengespeeld met onder anderen Ernie Brandts, Hallvar Thoresen, Glenn Hysen, Kenneth Brylle, Ruud Gullit, Frank Arnesen, Gerald Vanenburg en Ronald Koeman. Zijn nieuwe club werd het Zwitserse Neuchâtel Xamax van trainer Gilbert Gress. Bij de club veronderstelde men met rechterspits Van der Gijp een kopsterke centrumspits in huis te hebben gehaald, terwijl Van der Gijp nog nooit op die positie had gespeeld. Desondanks werd Neuchâtel Xamax met Van der Gijp in de ploeg tweemaal landskampioen en won het ook twee keer de Zwitserse Supercup. In Zwitserland speelde hij verder nog anderhalf seizoen voor FC Aarau, alvorens hij terugkeerde bij zijn oude club Sparta. Na een half seizoen bij de Spangense ploeg speelde hij de laatste twee jaar van zijn carrière voor sc Heerenveen, waar hij uiteindelijk in 1992 zijn loopbaan beëindigde.
Interlandcarrière
In 1982 werd Van der Gijp voor het eerst opgeroepen voor het Nederlands Elftal door toenmalig bondscoach Kees Rijvers. Hij zou uiteindelijk vijftien interlands spelen waarin hij twee doelpunten maakte, beide gescoord in een vriendschappelijke wedstrijd tegen Denemarken (uitslag 6-0). In Oranje speelde Van der Gijp voor het merendeel samen met Ruud Gullit, Hans van Breukelen, Ronald Spelbos, Frank Rijkaard, Ben Wijnstekers, Marco van Basten, Sonny Silooy, Peter Boeve, Willy van de Kerkhof en Adri van Tiggelen. René is de derde Van der Gijp die voor het Nederlands Elftal heeft mogen uitkomen. Zowel zijn oom Cor van der Gijp als zijn vader Wim van der Gijp droegen het Oranje-tricot. Vaak wordt René gewezen op het feit dat hij niet alles uit zijn carrière heeft weten te halen. Kenners menen dat hij met zijn talent meer interlands had kunnen spelen en misschien wel bij een Europese topclub aan de slag had kunnen gaan. Zelf zet hij hier echter zijn vraagtekens bij.
Mediacarrière
Van der Gijp, die tijdens zijn voetbalcarrière bekend stond om de grappen die hij uithaalde met publiek en tegenstanders, werd na zijn spelersloopbaan actief in de media. In 1995 maakte hij een parodie over spiritueel medium Jomanda, die toentertijd onder vuur lag in de media. Het nummer 'Geef me hoop Jomanda', een cover van 'Give me hope Joanna' van Eddy Grant, stond vijf weken in de Top 40. Ook maakte Van der Gijp een nieuwe variant op 'Het busje komt zo' van Höllenboer, genaamd 'M'n zusje komt zo'. Dit nummer stond enige tijd op nummer 1 in Suriname. Ook maakte hij samen met zijn goede vriend Mario Been onder de naam Koek en Zopie het carnavalsnummer 'In ons klein café'.
De meeste bekendheid vergaarde hij als voetbalanalist. Vanaf 2005 was Van der Gijp zo nu en dan te gast in het praatprogramma Voetbal Insite, waar Johan Derksen al enkele jaren een vaste discussiegast was. Van der Gijp en Derksen kennen elkaar sinds begin jaren zeventig, toen Derksen als speler van BV Veendam regelmatig oppaste op het puberende neefje van zijn trainer Cor van der Gijp. In de zomer van 2008 viel het doek voor Voetbal Insite. Niet veel later werd er in het najaar echter een doorstart gemaakt onder de naam Voetbal International. Van der Gijp werd samen met Derksen en presentator Wilfred Genee vast gezicht van het programma. Met zijn typische analysestijl, bestaande uit vele verzuchtingen, grappen, ergernissen en spraakmakende anekdotes, werd Van der Gijp in 2010 genomineerd voor de Televizier Talent Award voor het beste nieuwe televisietalent van het jaar. Hoewel hij op de eerste plaats stond in de peilingen ging de prijs uiteindelijk naar Jan Kooijman.
Naast zijn bijdrage aan Voetbal International heeft Van der Gijp onder meer een column in het radioprogramma Evers staat op en is hij in te huren als gastspreker voor bedrijven en organisaties. Zijn lezingen hebben als thema samenwerking en teambuilding en zijn doorspekt met humoristische anekdotes uit zijn voetballoopbaan.
In september 2011 trok Van der Gijp zich tijdelijk terug uit de media nadat hij last kreeg van een burn-out en paniekaanvallen. Tijdens diezelfde periode won Voetbal International op 21 oktober 2011 vrij verrassend de Gouden Televizierring. Begin januari 2012 was Van der Gijp weer voldoende hersteld van zijn psychische klachten en keerde hij terug aan tafel bij VI.
Rondom het WK Voetbal 2006 was Van der Gijp samen met Wim Kieft te zien in tv-reclames voor Vodafone. Ook is Van der Gijp geportretteerd in een aflevering van het tv-programma Profiel, welke op 30 april 2011 door de KRO werd uitgezonden.
Boek Gijp
In de zomer van 2012 verscheen over Van der Gijp een boek met de titel Gijp. Van het boek, geschreven door Michel van Egmond, werden in korte tijd meer dan 300.000 exemplaren verkocht. Gijp geeft een kleurrijke impressie van de meest bewogen periode in het bestaan van Van der Gijp, waarin gaandeweg ook de andere kant van de ogenschijnlijk vrolijke voetbalanalist beschreven wordt. Het populaire boek is een bestseller en heeft zeven weken op nummer 1 in de boeken top 40 gestaan. Over 2012 staat het op plaats 4 van bestverkochte boeken. Het boek Gijp werdt in 2013 genomineerd voor de NS Publieksprijs. Op 15 oktober 2013 won het boek de NS Publieksprijs dit werd bekend gemaakt in het televisieprogramma De wereld draait door uitgezonden op Nederland 3. Michel van Egmond ontving in aanwezigheid van Van der Gijp een sculptuur van kunstenaar Jeroen Henneman, een geldbedrag van 7.500 euro en een NS Altijd Vrij 1e klas-abonnement uit hande van Ingrid Thijssen, directievoorzitter NS Reizigers.
William Shakespeare (Stratford-upon-Avon, ± 23 april 1564, gedoopt 26 april 1564 - aldaar, 23 april OS 1616) was een Engels toneelschrijver, dichter en acteur.
Shakespeare wordt gezien als de grootste schrijver die Engeland ooit heeft voortgebracht, niet alleen vanwege de kwaliteit van zijn werken, maar ook vanwege zijn enorme invloed op de Engelse taal, waarin nog steeds honderden woorden, uitdrukkingen en citaten aan hem zijn toe te schrijven. Hij schreef 154 sonnetten en een aantal langere gedichten en kan beschouwd worden als de eerste moderne toneelschrijver. Zijn toneelwerk bestaat uit 38 tragedies, historische stukken en komedies over tijdloze, universele thema's die tot op de dag van vandaag gebruikt worden voor theaterbewerkingen, opera's, musicals en films. Een van de beroemdste adaptaties van het Romeo en Julia-verhaal is bijvoorbeeld West Side Story uit 1957, de musical van Leonard Bernstein met de sloppenwijken van New York als decor.
Leven
Shakespeares geboortehuis in Stratford-upon-AvonWilliam Shakespeare (ook gespeld Shakspere, Shaksper, en Shake-speare, omdat de spelling in de Elizabethaanse periode niet absoluut was) werd geboren in Stratford-upon-Avon in Warwickshire, in april 1564. William was de zoon van John Shakespeare, een succesvolle handelaar en wethouder, en van Mary Arden, een dochter uit een adellijke familie. De Shakespeares woonden toen in Henley Street. Bekend is dat William op 26 april werd gedoopt. Omdat het destijds gebruikelijk was om een kind drie dagen na de geboorte te dopen, is Shakespeare waarschijnlijk op zondag 23 april geboren. Het huis in Stratford is bekend als 'de geboorteplaats van Shakespeare,' maar deze status is onzeker. Shakespeares vader was een welvarende handschoenenmaker en verkreeg vele titels tijdens zijn leven, met inbegrip van chamberlain, wethouder, deurwaarder (equivalent van burgemeester), en eerste schepen. Later werd hij vervolgd voor deelname aan de zwarte markt in wol en verloor zijn positie als wethouder. Sommige gegevens wijzen op mogelijke roomse sympathieën aan beide kanten van het gezin - een gevaar onder de strenge anti-katholieke regels van koningin Elizabeth.
William Shakespeare studeerde waarschijnlijk aan de Stratford Grammar School in het centrum van Stratford, wat een intensief onderwijs in Latijnse grammatica en het vertalen van auteurs als Cicero en Vergilius inhield. Ook Ovidius, die later Williams meest geliefde auteur zou worden, ontbrak niet op het curriculum. Er wordt verondersteld dat de jonge Shakespeare op deze school zat omdat John Shakespeares positie als wethouder hem in staat stelde zijn kinderen daar gratis onderwijs te laten volgen. Helaas ontbreekt enig bewijs dat William na deze school een andere vorm van formeel onderwijs volgde.
Op 28 november 1582 trouwde de 18-jarige William Shakespeare met de 26-jarige Anne Hathaway in Temple Grafton, nabij Stratford. Twee buren van Anne, Fulk Sandalls en John Richardson, stelden zich borg dat er geen belemmeringen voor het huwelijk waren. Er lijkt enige haast geweest te zijn bij het regelen van de ceremonie, want Anne was toen waarschijnlijk drie maanden zwanger. Na het huwelijk geraken we Williams spoor bijster tot hij in de Londense literaire scène opduikt. Op 26 mei 1583 werd Shakespeares eerste kind, Susanna, gedoopt in Stratford. Een zoon, Hamnet, en een dochter, Judith, werden kort daarna op 2 februari 1585 gedoopt. Hamnet overleed in 1596 op elfjarige leeftijd aan een onbekende oorzaak. Sommigen vermoeden dat zijn dood mogelijk de inspiratie vormde voor de tragische Geschiedenis van Hamlet, Prins van Denemarken (ca. 1601). Susanna en Judith zouden respectievelijk zesenzestig en eenenzestig jaar oud worden. Er is uit deze tijd verder weinig over William Shakespeare bekend. Dit verandert vanaf het moment dat hij opduikt in de theaters van Londen. Ongeveer in 1588 arriveerde hij in Londen en het duurde vier jaar voordat hij als acteur en als schrijver succes kreeg. Die late jaren 1580 staan ook bekend als Shakespeares 'lost years' omdat we gewoon niet weten waar hij ergens was en wat hij precies deed nadat hij Stratford voor Londen verliet. Een van de theorieën luidt dat Shakespeare met een van de toneelgezelschappen, dat van Leicester of van Queen's Men, op tour zou zijn meegetrokken. De 17de eeuwse biograaf John Aubrey legde een getuigenis vast van een van de zonen van Shakespeares medespelers, waarin hij 'de plattelands-schoolmeester' werd genoemd.
Shakespeare kreeg naamsbekendheid als acteur, schrijver en uiteindelijk als mede-eigenaar van het toneelgezelschap van Richard Burbage dat bekendstond als The Lord Chamberlain's Men, genoemd naar de aristocraat die het sponsorde. Later werd het gezelschap geadopteerd door Jacobus I van Engeland en vanaf die tijd stond het bekend als The King's Men. Uit verschillende documenten uit die tijd blijkt dat Shakespeare een rijk man werd in de jaren dat hij in Londen woonde en werkte. Hij stopte met werken in 1613 en hij overleed op 23 april 1616. Hij ligt begraven in de Holy Trinity Church in Stratford-upon-Avon, waar jaarlijks miljoenen bezoekers het gedicht op zijn grafsteen lezen.
Over de religie van Shakespeare is altijd veel discussie en onzekerheid geweest. Sommige onderzoekers claimen dat leden uit Shakespeares familie katholieken waren in een tijd dat het praktiseren van het katholicisme bij wet verboden was. Wat wel vaststaat, is dat Shakespeares moeder, Mary Arden, werd opgevoed in een vroom katholiek gezin. Het sterkste argument pro komt misschien van een door zijn vader ondertekende katholieke geloofsbelijdenis, die in 1757 werd gevonden tussen de daksparren van zijn gewezen huis in Henley Street. Het document zelf is echter verloren gegaan en onderzoekers verschillen nu van mening over de authenticiteit.
Het "Cobbe-portret", gemaakt rond 1610, dat Shakespeare zou tonenNoch over de exacte data waarop de werken van Shakespeare zijn geschreven, noch over de chronologische volgorde bestaat zekerheid. Van de afzonderlijke toneelstukken is zelfs niet zeker of ze wel aan één bepaald tijdstip toegeschreven zouden kunnen worden: wellicht is eraan geschreven en herschreven, zodanig dat het ene fragment van een bepaald ogenblik is, terwijl het andere juist een latere toevoeging of verandering betreft. Daardoor is het gebruik van interne aanwijzingen ook maar beperkt mogelijk: een stuk kan een verwijzing bevatten naar een eigentijdse gebeurtenis, en zo kan die verwijzing ruwweg worden gedateerd; maar dat zegt weinig over de rest van hetzelfde toneelspel.
Dit heeft veel te maken met de productiewijze van Shakespeares toneelwerk; dit was bedoeld om te worden gespeeld, niet om te worden gelezen. Het waren teksten voor acteurs en via hen voor toeschouwers; niet voor lezers. Publicatie lag dan ook niet voor de hand, en vóór het jaar 1597 is maar een stuk in druk verschenen (Titus Andronicus).
Toch is ruwe datering in groepen wel mogelijk. In 1598 publiceerde ene Francis Meres uit Cambridge een soort citatenboek, waarin ook passages uit Shakespeares werk voorkomen: hij noemt daarbij een aantal titels (waaronder het verloren gegane Loves labours wonne). Zo komen we op het spoor van Shakespeares vroegere werk, en door kenmerken te vergelijken, valt vervolgens na te gaan wat er nu ongeveer tot dit vroegere werk behoort.
Toen Hemminge en Condell in 1623 hun First Folio van shakespeares werk uitbrachten, was in die verzameling opgetekende stukken weliswaar een zekere groepering aangebracht, maar die kan ook niet werkelijk uitsluitsel brengen; de groepering vormt geen strikte chronologie.
ToneelgenresIn de First Folio van 1623 werden Shakespeares toneelstukken ingedeeld in blijspelen, treurspelen en historiespelen (in het Engels Comedies, Tragedies and History Plays. Dat is lange tijd traditioneel zo gebleven. In recente wetenschappelijke literatuur over Shakespeare, zoals in de Riverside Shakespeare 2nd edition uit 1997, wordt nog een 4de groep toneelstukken met gemeenschappelijke kenmerken beschreven: die van zijn late "romances". Het waren stukken die Shakespeare later in zijn leven schreef, na zijn grote tragedies.
Vier van deze tragedies worden als Shakespeares grootste werk beschouwd: Hamlet, Othello, King Lear en Macbeth. Er worden grote thema's in uitgewerkt, respectievelijk wraak die tot waanzin leidt; jaloezie; zelfbegoocheling en verzoening, en tomeloze ambitie. Verreweg het meest becommentarieerd is Hamlet, wellicht juist door de meerduidigheid die ontstaat door de visies en visioenen van de hoofdpersoon. Het stuk kan, ondanks de suggestie die kan worden gewekt door een zo omvangrijke secundaire literatuur, eenvoudig gezien en gelezen worden als een soort wraaktragedie.
De koningsdrama's (de historische stukken) vormen een soort politieke geschiedenis van Engeland, met uiteraard de nadruk op de val en ondergang van koningen. Daarbij worden in feite eigentijdse thema's uit de toenmalige politiek behandeld, die in een historische setting nu eenmaal veiliger te bespreken waren. Voorbeelden van dergelijke kwesties waren: hoever reikt het (goddelijk) recht van een koning, wat is zijn verhouding tot zijn onderdanen, in hoeverre is hij identiek met de staat, in hoeverre valt onrecht te billijken?
Dit houdt niet in dat Shakespeare partij kiest. Het is vaak zijn techniek om krachten tegenover elkaar te plaatsen, en zo blijft een oordeel uit. Veeleer zijn het de menselijke condities en zwakheden die voorop staan, de dilemma's en de druk der omstandigheden. Personages en plot grijpen daardoor ineen, en worden (ook als ze, zoals vaak het geval was, ontleend zijn aan werk van anderen) gedenkwaardig en uniek.
Shylock bijvoorbeeld, die geld uitleent, wordt niet afgeschilderd als een boosdoener en woekeraar; in essentie is hij nu juist een geldlener. Koning Lear is een verblind man, die niet voldoende contact had met de realiteit om in te zien dat hij zich niet aan zijn dochters moest uitleveren; maar naast deze tragiek laat hij, zeker in de sterfscène, een ongekende koninklijkheid zien, en zijn laatste monoloog is majesteitelijk. Hamlet is niet zozeer wraaklustig of gek; hij is een gekweld mens. De koningen in de koningsdrama's worden verscheurd door krachten die zij nauwelijks kunnen hanteren, hetzij buiten henzelf, hetzij in hun eigen zwak karakter (Richard II).
Vanaf het vroege werk is het taalgebruik bijzonder beeldend: woordspelingen en metaforen leiden tot een opvallend beeldend vers dat grote bedrevenheid in de taal laat zien. Ook de neiging met taal te experimenteren (vooral in het vroege werk), onderscheidt de auteur al dadelijk van zijn tijdgenoten.
In het Elizabethaanse toneel was de alleenspraak een veelvoorkomende conventie. Waar Shakespeare die toepast, valt, vooral in het grote werk, de dramatische kracht op die hij zijn monologen (soliloquies) meegeeft, en waardoor die alleenspraken vaak in de herinnering voortleven, en bijna of zelfs geheel tot clichés in de Engelse taal zijn geworden. Bekende citaten zijn "To be or not to be, that is the question" (Te zijn of niet te zijn, dat is de vraag, uit Hamlet); "Tomorrow and tomorrow and tomorrow" (Morgen en morgen en morgen, uit Macbeth), "Aye, but to die, and go we know not where" (Measure for Measure).
De verzoening tussen King Lear en zijn dochter Cordelia levert aangrijpende versregels op als het koninklijke "Pray, do not mock me; / I am a very foolish fond old man", dat na enige tijd overgaat in herkenning van zijn dochter, gevolgd door het berouw: "If you have poison for me, I will drink it."
OverzichtTragedies
The Tragedy of Titus Andronicus (1593/1594)
The Tragedy of Romeo and Juliet (1595/1596)
The Tragedy of Julius Caesar (1599)
The Tragedy of Hamlet, Prince of Denmark (1600/1601)
The Tragedy of Othello, The Moor of Venice (1604)
The Tragedy of King Lear (1605)
The Tragedy of Macbeth (1606)
The Tragedy of Antony and Cleopatra (1606/1607)
The Life of Timon of Athens (1607/1608)
The Tragedy of Coriolanus (1607/1608)
Komedies
The Comedy of Errors (1592-1594)
The Taming of the Shrew (1593/1594)
The Two Gentlemen of Verona (1594)
Love's Labour's Lost (1594/1595)
A Midsummer Night's Dream (1595/1596)
The Merchant of Venice (1596/1597)
The Merry Wives of Windsor (1597) (revisie ca. 1600/1601)
Much Ado About Nothing (1598/1599)
As You Like It (1599)
Twelfth Night, or What You Will (1601/1602)
All's Well That Ends Well (1602/1603)
Measure for Measure (1604)
Historische stukken[2]
The First Part of King Henry the Sixth (1589/1590) (revisie 1594/1595)
The Second Part of King Henry the Sixth (1590/1591)
The Third Part of King Henry the Sixth (1590/1591)
The Tragedy of Richard the Third (1592/1593)
Edward III (1592-1595) - (auteurschap onzeker)
The Life and Death of King John (1594-1596)
The Tragedy of King Richard the Second (1595)
The First Part of King Henry the Fourth (1596/1597)
The Second Part of Henry the Fourth (1598)
The Life of Henry the Fifth (1599)
The History of Troilus and Cressida (1601/1602)
The Famous History of the Life of King Henry the Eighth (1612/1613) (in samenwerking met John Fletcher)
Romances
Pericles, Prince of Tyre (1607/1608)
The Tragedy of Cymbeline (1609/1610)
The Winter's Tale (1610/1611)
The Tempest (De storm) (1611)
The Two Noble Kinsmen (1613) (in samenwerking met John Fletcher)
Naast toneelwerk schreef Shakespeare ook lyriek: de lange gedichten Venus and Adonis, The Rape of Lucrece en A Lover's Complaint, het raadselachtige Let the Bird of Loudest Lay (beter bekend onder de apocriefe naam The Phoenix and the Turtle) en de langste en volgens velen mooiste sonnettencyclus van zijn tijd. Ook zou hij aan enkele toneelstukken op naam van andere auteurs enkele scènes hebben bijgedragen, zoals de herziene uitgave van het toneelstuk Sir Thomas More (1594/1595).
In 1623, zeven jaar na Shakespeares dood, werden al zijn stukken (op twee na) uitgegeven in wat nu bekendstaat als de First Folio-uitgave. Deze bijzonder waardevolle uitgave wordt meestal als basistekst gebruikt. Van achttien stukken bestaan er oudere, zogenaamde quarto-uitgaven, die vaak zonder medewerking van Shakespeare tot stand waren gekomen en waarvan er acht heel corrupt zijn, wellicht omdat ze uit de mond van acteurs werden opgetekend. Toch zijn ook deze quarto's heel interessant voor vergelijkende studies.
BronnenShakespeare verzon slechts zelden het verhaal. De enige stukken met een originele plot zijn A Midsummer Night's Dream en The Tempest. Meestal baseerde hij zich op bekende verhalen. Van Romeo en Julia bijvoorbeeld circuleerden in zijn tijd verschillende toneelversies van andere auteurs, en het verhaal was ten minste honderd jaar oud. Voor zijn historische stukken haalde hij zijn inspiratie bij klassieke geschiedschrijvers en Britse kroniekschrijvers, of hij bewerkte oude, bestaande toneelstukken.
Van Shakespeare zijn in de loop der geschiedenis goede vertalingen in het Nederlands verschenen.
De eerste complete vertaling was van Leendert Burgersdijk en werd uitgegeven bij Brill te Leiden in 1886. Die oude Burgersdijk-editie werd in de jaren zestig ‘hertaald’ door Cees Buddingh.
Willy Courteaux vertaalde als autodidact het volledige Verzameld Werk. Zijn vertalingen gelden voor velen nog steeds als ijkpunten in de Nederlandstalige Shakespeare-kunde. De eerste edities zijn in vier delen verschenen (1967-1971) en in één deel dundruk (1987). In maart 2007 zijn zijn Shakespeare-vertalingen in een volledige heruitgave verschenen bij uitgeverij Meulenhoff/Manteau.
Vertalingen van de hand van de regisseur van het Shakespearetheater Diever, Jack Nieborg, zijn verschenen bij Uitgeverij Passage.
Tom Lanoye liet zich voor zijn moderne, gewaagde trilogie Ten Oorlog inspireren door Shakespeares koningsdrama's:
Citaten ter vergelijking (uit Richard III):
"Catesby: Te hulp, Lord Norfolk, vlug, te hulp, te hulp!/ De koning doet meer wondren dan een mens/ En stort zich in het heetst van elk gevaar./ Zijn Paard is dood en hij vecht voort te voet/ En zoekt naar Richmond in de muil des doods./ Te hulp, mylord, of alles is verloren.// K.Richard: Een paard, een paard, mijn koninkrijk voor 'n paard." (Willy Courteaux, Richard III, 1966)
"Sweet Modder die mij in de wereld scheet:/ De lafheid van je liefde liet mij leven/ Waar echte liefde me gewurgd zou hebben./ Ik vraag je schoon, verlos mij, help mij please,/ Zoals ik jou verlost heb uit jouw lijden./ Ik rijd naar jou en cut je kut aan stukken/ Waarin ik rotten moest, voor ik mocht rijpen.../ A horse! Mijn fokking kroon voor maar één paard." (Tom Lanoye, Ten Oorlog, 1997)
Het zal duidelijk zijn dat Courteaux dichter bij het origineel blijft en ook gebruikmaakt van de jambische pentameter zoals Shakespeare deed. Tom Lanoye wijkt bewust sterker af, en Ten Oorlog kan daarom als een adaptatie beschouwd worden.
In 2007 is van de hand van Jan Jonk het eerste deel (De blijspelen) verschenen van de op de eerste folio-editie gebaseerde vertaling van De volledige werken van William Shakespeare. Deze vertaling respecteert het vroegmoderne Engels van Shakespeare en bovendien laat Jonk geen fragmenten weg, noch censureert hij. De serie gaat uit 4 delen bestaan.[3]
Er bestaat een hele verzameling publicaties die beweren dat Shakespeare herschrijverschrijver van de werken is geweest. Als tegenkandidaten worden onder andere Francis Bacon, Christopher Marlowe, Henry Neville en Edward de Vere, genoemd. Al deze personen hebben hun aanhangers, en de literatuur waarin allerlei suggesties worden gedaan over deze en allerlei andere kandidaten, bedraagt zeker 5000 boeken, wellicht veel meer. Er bestaan daardoor in de Shakespeareliteratuur twee kampen: de Stratfordians, die geen reden zien om Shakespeares auteurschap af te wijzen, en de anti-Stratfordians, die met zeer vele kandidaten kwamen en komen. Het debat is zeer levendig, en beweegt zich over een scala van onderwerpen: het in de werken aantoonbare idiolect, de aangeroerde onderwerpen en expertises, de fysieke (on)mogelijkheid voor een auteur om naast het schrijven van zijn eigen werk en het vervullen van zijn (ons bekende) werkzaamheden ook nog de stukken van Shakespeare te hebben geschreven, en veel meer.
Waarom het juist Shakespeare is wiens auteurschap zo wordt betwist, is op zichzelf onderwerp van debat. Enerzijds kan het komen doordat er over hem weinig bekend is, maar dat geldt voor velen onder zijn bekende tijdgenoten evenzeer. Een aanvullende verklaring zal dan ook wel zijn dat hij juist door de eenzame hoogte waarop zijn werk volgens kritiek en literatuurminnaars staat, nu eenmaal veel aandacht trekt.
De zoektocht naar een auteur die "in werkelijkheid" de werken van Shakespeare zou hebben geschreven, begon rond 1852, toen de Amerikaanse Delia Bacon begon aan een uitgebreide poging om aan te tonen dat haar naamgenoot Francis Bacon de schrijver zou zijn geweest. Nadat in 1857 haar boek uitgekomen was, vond zij navolging en waren de theorieën en tegentheorieën niet langer van de lucht. (Een eerdere poging, uit 1785, van James Wilmot heeft nooit de invloed gekregen die Celia Bacons werk wel ten deel viel.)
Hoewel het idee op veel publieke belangstelling kan rekenen, beschouwen de meeste huidige Shakespeare-onderzoekers en literaire historici het als een marginale opvatting, zodat ze er weinig of geen belangstelling voor tonen.
Reeds tijdens zijn leven genoot Shakespeare literair veel aanzien. In 1598 noemde Francis Meres hem de grootste Engelse schrijver van komedies en tragedies, en de dichter John Weever spak over de 'honey-tongued Shakespeare'. Zijn vriend en tijdgenoot Ben Jonson, zelf een succesrijk toneelschrijver, toonde zich kritischer. Hij gaf weliswaar toe dat Shakespeare zijn gelijke niet had als schrijver van komedies en tragedies en daarbij zelfs de klassieken naar de kroon stak, maar wees er ook op dat zijn kennis van de klassieke talen te wensen overliet. Ook vond hij dat Shakespeare in zijn drama de klassieke Aristotelische drie-eenheid van tijd, plaats en handeling zou moeten volgen. Shakespeares hebbelijkheid om clowns in ernstige koningsdrama's op te voeren vond in zijn ogen evenmin genade, omdat het vulgariteit met het verhevene vermengde.
John Dryden zou later eveneens Shakespeares gebrek aan navolging van klassieke regels bekritiseren in zijn essay Of Dramatick Poesie uit 1668. Volgens hem ontbrak het de bard aan 'decorum', en had hij te veel geschreven voor het ongeletterde, arme volk. Enerzijds roemde hij Shakespeares fantasie ("fancy"), anderzijds liepen zijn stukken volgens hem mank door onbezonnenheid en een 'onzuivere stijl.' Dryden ging zelfs zo ver om te stellen dat Shakespeares stukken allemaal herschreven zouden moeten worden, om ze te ontdoen van deze onzuiverheden en vulgariteiten. Tijdens de Engelse Restauratie werden effectief veel stukken herschreven om ze voor een opvoering geschikt te maken en te 'verfijnen'. Dryden bewijst hem wel eer, en beschrijft Shakespeare als een soort natuurlijk, ongeschoold genie:
"Those who accuse him to have wanted learning, give him the greater commendation: he was naturally learn'd; he needed not the spectacles of Books to read Nature; he look'd inwards, and found her there."
— Of Dramatick Poesie van John Dryden (1668)
Deze kritische opstelling persisteerde in de 18e eeuw, met Alexander Pope die in 1725 Shakespeares werk begon uit te geven, en Samuel Johnson die hetzelfde deed in 1765. Pope vond het echter nodig om Shakespeares taal te 'zuiveren' en allerlei correcties aan te brengen. Johnson van zijn kant deed hem recht als universeel schrijver van klassieke allure die de tand des tijds zou doorstaan.
Pas in de 19e eeuw zouden romantische critici zoals de Engelse dichter Samuel Taylor Coleridge Shakespeare op zijn eigen waarde beoordelen en roemen als creatief genie. In Duitsland beschouwde Goethe hem als een mystieke ziener en bard. Verschillende lovende kritieken spraken nu over Shakespeares vermogen om boeiende, complexe personages neer te zetten. Zo verscheen er van Maurice Morgann Essay on the Dramatic Character of Sir John Falstaff (1777). Toen in 1769 de beroemde acteur David Garrick in Stratford-upon-Avon de Shakespeare Jubilee inrichtte om Shakespeares verjaardag te vieren, werd Shakespeare Engelands meest gevierde en bekendste dichter.
Een van de invloedrijkste 20e-eeuwse Shakespeare-onderzoekers was A.C. Bradley. In lezingen en essays als Shakespearean Tragedy: Lectures on Hamlet, Othello, King Lear, Macbeth (1904) concentreerde hij zich op het karakter van de personages uit Shakespeares tragedies. Hij benadrukte vooral de samenhang tussen actie en karakter van de protagonisten in Shakespeares treurspelen.[6] Bradley wordt wel eens gezien als late exponent van de 19e-eeuwse Shakespeare-onderzoekers die zich vooral met karakter bezighielden, zoals de romantische schrijvers Samuel Taylor Coleridge en August Wilhelm von Schlegel.
Andere 20e-eeuwse onderzoekers bogen zich over alles wat te maken had met het theaterbedrijf tijdens de Engelse renaissance, zoals de fysieke constructie van het theater, het publiek en het acteren zelf. Alfred Harbage publiceerde bijvoorbeeld in 1941 Shakespeares Audience waarin hij stelde dat het bezoekend publiek bestond uit mensen van zeer verschillende sociale afkomst. Elk van deze en voornoemde standpunten en perspectieven werd trouwens door andere onderzoekers hevig bekritiseerd.
Harley Granville Barker (zelf acteur en toneelschrijver) interesseerde zich evenals voorgaande onderzoekers voor het karakter van Shakespeares personages, maar legde meer de nadruk op het samenspel tussen schrijver en acteurs bij het ontstaan van het stuk. Hij besteedde ook veel aandacht aan het ontbreken van vrouwelijke rollen in de tijd van Shakespeare en de daarmee samenhangende problemen voor de toneelauteur. Van zijn hand is de zesdelige reeks Prefaces to Shakespeare (1927-1974).
Shakespeare zelf nam in zijn tijd zelden de hoofdrol voor zijn rekening. Hij speelde vaak de rol van een minder belangrijk personage. Zo is bekend dat hij in Hamlet de rol van het spook speelde. Bijzonder populaire 19e-eeuwse vertolkers waren Ellen Terry en Henry Irving. Ook heel wat legendarische acteurs hebben zijn stukken op het witte doek gebracht. De bekendste hedendaagse Shakespeare-vertolkers zijn Laurence Olivier, John Gielgud, James McAvoy, Orson Welles, Kenneth Branagh, Emma Thompson, Mel Gibson, Leonardo DiCaprio, Claire Danes, Ian McKellen , Al Pacino , Gwyneth Paltrow, Judi Dench en Joseph Fiennes.
Veel van Shakespeares werken zijn (herhaaldelijk) verfilmd. De bekendste hiervan zijn:
Othello (1952), regie: Orson Welles
Julius Caesar (1953), regie: Joseph L. Mankiewicz
Kumonosu Jô (1957), regie: Akira Kurosawa (naar het verhaal van Macbeth)
Hamlet (1964), regie: Bill Coleran en John Gielgud
The Taming of the Shrew (1967), regie: Franco Zeffirelli
Romeo and Juliet (1968), regie: Franco Zeffirelli
King Lear (1970), regie: Grigori Kozintsev
Macbeth (1971), regie: Roman Polanski
Antony and Cleopatra (1974), regie Trevor Nunn en John Scofield
Ran (1985), regie: Akira Kurosawa (naar het verhaal van King Lear)
Henry V (1989), regie: Kenneth Branagh
Prospero's Books (1991), regie: Peter Greenaway (naar The Tempest)
Much Ado About Nothing (1993), regie: Kenneth Branagh
Othello (1995), regie: Oliver Parker
Richard III (1995), regie: Richard Loncraine
Romeo + Juliet (1996), regie: Baz Luhrmann
Twelfth Night (1996), regie: Trevor Nunn
Titus (1999), regie: Julie Taymor
A Midsummer Night's Dream (1999), regie: Michael Hoffman
Love's Labour's Lost (2000), regie: Kenneth Branagh
Merchant of Venice (2004), regie: Michael Radford
De romantische komedie 'Shakespeare in Love' van regisseur John Madden uit 1998, met teksten van Marc Norman en Tom Stoppard, bevat vele verwijzingen naar zijn werk.
In Looking for Richard (1996), een documentaire van Al Pacino, probeert hij het stuk Richard III van Shakespeare te ontrafelen. Dit wordt gedaan via een (gedeeltelijke) vertolking van het stuk, en interpretaties van de teksten.
Vele componisten werden geïnspireerd door leven en werk van William Shakespeare. De Lijst van op Shakespeare geïnspireerde muziekstukken geeft hier een overzicht van.
Shakespeare en zijn pennenvruchten zijn - behalve nog steeds vertoonde en uitgegeven werken - ook inspiratie voor makers van allerlei vormen media in het heden die een iets andere draai geven aan de persoon en zijn verhalen. Bijvoorbeeld:
De film 10 Things I Hate About You is een tienerbewerking van The Taming of the Shrew.
Shakespeare zelf is een (bij)personage in de comic-serie Sandman van de Britse schrijver Neil Gaiman.
Shakespeare treedt op als personage in de jeugdroman De kleine Odessa van Peter Van Olmen. Hij is er voorzitter van de Raad der Onsterfelijken in de schrijversstad Scribopolis.
Ik noem een Tony van Heemschut,een Loeki Knol,een Brammetje Biesterveld en natuurlijk een Japie Stobbe !