quote:
Renteaftrekbeperking overnameholdings
De regeling tot nu toe
Nog zonder rekening te houden met de vijfde nota van wijziging werkt de renteaftrekbeperkende maatregel voor overnameholdings (artikel 15ad Wet Vpb 1969, hierna: artikel 15ad) – kort gezegd – als volgt. Overnamerente is allereerst aftrekbaar tot het bedrag van de ‘eigen winst’, zijnde de winst van de fiscale eenheid verminderd met het deel van die winst dat toerekenbaar is aan de verworven (en gevoegde) maatschappij(en). Bedraagt de overnamerente meer dan de eigen winst maar blijft dit meerdere beneden een bedrag van ¤ 1.000.000 (‘franchise’), dan is de rente nog steeds geheel aftrekbaar. Bedraagt de overnamerente meer dan de eigen winst en overschrijdt het meerdere wel de franchise van ¤ 1.000.000, dan is in beginsel een bedrag aftrekbaar ter grootte van de franchise vermeerderd met de eigen winst. Het meerdere is dan niet aftrekbaar, tenzij de ‘debt-equityratio’ van de fiscale eenheid binnen een bepaalde marge blijft (de ‘thincap-escape’). Deze ratio bedraagt 2:1.
Een aantal belangrijke nadelen van de thincap-escape is dat de waarde van door de fiscale eenheid gehouden deelnemingen op de ‘equity’ in mindering moet worden gebracht, dat voor toepassing van de ratio rentedragende vorderingen en schulden niet worden gesaldeerd en dat operationele schulden van de overgenomen vennootschap meetellen voor de bepaling van de ‘debt’.
Een alternatief voor de thincap-escape en de vijfde nota van wijziging
In de nota naar aanleiding van het verslag bij het Belastingplan 2012 had de staatssecretaris al opgemerkt dat het kabinet sympathie had voor het door de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs (NOB) voorgestelde alternatief van een transactiegebonden benadering.
Deze benadering houdt in dat de vraag of een overname met een teveel aan vreemd vermogen is gefinancierd, wordt beantwoord aan de hand van de overnameschuld en de verkrijgingsprijs. Daarbij mag de overnameschuld niet meer zijn dan een bepaald percentage van de verkrijgingsprijs (hierna: de alternatieve escape). Deze benadering zou in de plaats moeten komen van de hiervoor genoemde thincap-escape, waarbij een teveel aan vreemd vermogen wordt bepaald aan de hand van de verhouding tussen het eigen en het vreemd vermogen na de overname, dus op het niveau van de fiscale eenheid.
Voordelen van de alternatieve escape zijn dat niet-overnameschulden geen invloed hebben op de renteaftrek betreffende de overname, dat aflossing van de overnameschuld leidt tot (meer) renteaftrek en dat vanwege het vaststaan van de verkrijgingsprijs (eerder) zekerheid bestaat over de mate waarin een belastingplichtige wordt getroffen door artikel 15ad. In het voorstel van de NOB werd uitgegaan van een percentage van 65, dat vervolgens elk jaar (13 jaar lang) met 5% zou afnemen. Na overleg met het VNO-NCW (Verbond Nederlandse Ondernemingen-Nederlands Christelijk Werkgeversverbond) en de NOB en om budgettaire redenen heeft de staatssecretaris er echter voor gekozen aan de Tweede Kamer een alternatief voor te leggen, waarbij de overnameschuld in het jaar van de overname niet meer mag bedragen dan 60% van de verkrijgingsprijs, waarbij dit percentage vervolgens 7 jaar lang met 5% per jaar afneemt tot 25%. Dit is het alternatief zoals dit nu bij vijfde nota van wijziging in het wetsvoorstel is opgenomen.
De overnameschuld hoeft onder het gewijzigde wetsvoorstel dus niet volledig te worden afgelost. Als er meerdere overnameschulden zijn die bovendien betrekking hebben op in verschillende jaren gevoegde maatschappijen, moet voor elk van die jaren afzonderlijk het teveel aan overnamerenten worden bepaald. Daarbij worden overnameschulden en verkrijgingsprijzen van overnames die in hetzelfde jaar tot voeging leiden samengenomen. Op het totaal van de verkrijgingsprijzen per jaar wordt het voor dat jaar van toepassing zijnde maximumpercentage toegepast. De uitkomst daarvan wordt vergeleken met het totaal van de corresponderende (resterende) overnameschulden aan het einde van het boekjaar. Het voorgaande houdt dus in dat gedurende de bezitsperiode van een overgenomen (en gevoegde) vennootschap nauwkeurig moet worden bijgehouden welke verkrijgingsprijs en welke (resterende) schuld op welke overname betrekking hebben en in welk jaar een overname heeft plaatsgevonden.
Verband houden met
Bij vijfde nota van wijziging wordt ook het begrip ‘verband houden met’ aangepast. Er is sprake van overnameschulden als deze rechtens dan wel in feite direct of indirect verband houden met de verwerving of uitbreiding van een belang in een of meer andere maatschappijen. Hiermee sluit artikel 15ad aan bij de formulering in de bestaande antimisbruikbepaling tegen het creëren van rentelasten in groepsverband, zoals neergelegd in artikel 10a Wet Vpb 1969.
Eerbiedigende werking
In het wetgevingsoverleg van 7 november 2011 heeft het CDA vragen gesteld over de wenselijkheid van een reparatiemaatregel voor fiscale eenheden die worden aangegaan in de periode tot het van toepassing worden van artikel 15ad. In zijn brief van 11 november 2011 geeft de staatssecretaris aan dat hij de anticipatie-effecten zeer beperkt acht. Naar zijn inschatting worden hooguit vergevorderde overnames versneld om nog voor 1 januari 2012 te kunnen voegen. De staatssecretaris merkt op dat in die gevallen kan worden voorkomen dat de aftrekbeperking mogelijk van toepassing is, maar dat daar tegenover staat dat de wens tot versnelling van een overname door de koper tot gevolg kan hebben dat de verkoper een hogere prijs wil hebben. Het lijkt er op dit moment op dat de staatssecretaris geen heil ziet in het aanpassen van de eerbiedigende werking met betrekking tot anticipatiegedrag. Tegelijkertijd is de kwestie echter ook nog niet geheel van tafel en wordt over dit onderwerp dus (mogelijk) nader gesproken bij het plenair debat.
Bosal-rente
Het kabinet bereidt nog steeds een maatregel voor die uitvoering geeft aan de eerder dit jaar door de Tweede Kamer aanvaarde motie om de aftrek van deelnemingsrente, het zogenoemde Bosal-gat, te beperken. De staatssecretaris heeft in reactie op aanvullende vragen uit de Tweede Kamer inmiddels wel expliciet aangegeven een onverkorte uitvoering van de motie niet mogelijk te achten, gezien het Europees recht enerzijds en de schade aan het fiscaal vestigingsklimaat anderzijds. De maatregel zal dan ook bedoeld zijn om ‘slechts’ onwenselijke constructies te treffen, zonder het vestigingsklimaat onnodige schade toe te brengen. De staatssecretaris geeft in zijn brief van 3 november 2011 een voorbeeld van een dergelijke onwenselijke constructie. Een belastingplichtige koopt een verbonden dochtermaatschappij van haar tophoudster (interne verhanging) en financiert de koopsom met een lening. De verkoopopbrengst wordt elders in het concern aangewend. Het gevolg hiervan is dat een financieringslast in Nederland ontstaat om te voldoen aan een financieringsbehoefte elders in het concern. Dit acht de staatssecretaris een onwenselijke situatie.
De staatssecretaris verwacht het separate wetsvoorstel over deelnemingsrente in de loop van 2012 aan de Tweede Kamer te kunnen verzenden.
Een informatieve avond.