Een kerel op boekmeter heeft een aantal vergelijkingen van Grunberg in onze oom met dieren onder elkaar gezet:
* “Zo loopt hij, alsof hij het dagelijks doet, als een geit.” (-385)
* “Als een kat glipt het meisje naar buiten.” (-405)
* “Ze grist snel en venijnig de zak uit de hand van het meisje, als een kat.” (-414)
* “Hij zegt niets, hij kroelt door haar haren alsof ze een jong katje is.” (-428)
* “Ze hebben allemaal hun eigen stukje mijn, waaraan ze knabbelen als grote wormen.” (-510)
* “De kinderen met wie ze het bed deelt, hebben haar geaccepteerd als een kat die is komen aanlopen.” (-516)
* “(…) en het volgende moment weer doet denken aan een gewond dier. Of misschien niet een gewond dier, maar een dier dat hier niet op zijn plaats is, een mol die het liefst onder de grond zou verdwijnen maar die zijn hol niet kan vinden.” (-567)
* “(…) terwijl hij zijn rechterhand over zijn helm laat glijden, alsof die helm een huisdier is.” (-573)
* “Hij krabbelt eroverheen als een insect, tot hij haar hand voelt.” (-576)
* “Van alles wat ze doet, doet ze dat nu het liefst: ruiken aan haar zoon, als een beest aan zijn hoofdhuid snuffelen.” (-612)
* “Ze snuffelt aan haar kind alsof ze een hondje is, alsof ze iets zoekt wat niemand anders kan vinden.” (-616)