Zo moest ieder accepteren dat hij van dag tot dag en eenzaam onder het uitspansel leefde. Die algemene verlatenheid, maar men op den duur kracht uit kon putten, werkte in het begin juist vervlakkend. Sommige stadsgenoten werden bijvoorbeeld onderworpen aan een andere slavernij, die hen tot speelbal maakte van zon en regen.
Ze zagen eruit alsof ze rechtstreeks, en voor het eerst, werden beïnvloed door het weer. Ze keken al vrolijk als er een goudgeel zonnetje om de hoek kwam kijken, terwijl er op regendagen een dikke sluier voor hun gezicht en over hun gedachten hing. Een paar weken tevoren hadden ze nog helemaal geen last gehad van die zwakte, die absurde afhankelijkheid, omdat ze toen niet eenzaam tegenover de wereld stonden en omdat de persoon die het leven met hen deelde zich tot op zekere hoogte tussen hen en het universum had geplaatst. Maar vanaf dat moment waren ze blijkbaar overgeleverd aan de grillen van de buitenlucht, wat inhield dat ze op onredelijke manieren leden en hoopten.
Niemand kon in die uiterste krochten van de eenzaamheid hulp van zijn buurman verwachten. Ieder bleef uiteindelijk alleen met zijn eigen problemen. Als een van ons toevallig eens probeerde iemand in vertrouwen te nemen of iets te vertellen over zijn gevoelens, deed het antwoord dat hij kreeg, hoe het ook luidde, bijna altijd pijn. Dan realiseerde hij zich dat zijn gesprekspartner en hij het over verschillende dingen hadden. Hijzelf wilde namelijk kwijt wat in eindeloze dagen van gepieker en lijden in hem gerijpt was. Het beeld dat hij wilde overbrengen had lange tijd staan koken op het vuur van het geduld en van de hartstocht. De ander stelde zich daarentegen een gewone emotie voor, het soort leed dat op de markt wordt verkocht, een melancholie van dertien in een dozijn. Of het antwoord nu vriendelijk was of vijandig, het pakte altijd verkeerd uit, je kon beter je mond houden. En degenen voor wie zwijgen ondraaglijk was en die bij anderen niet de ware taal van hun hart vonden, namen hun toevlucht tot de markttaal en spraken nu, zoals iedereen, de taal van een gewoon verslag of bericht in de krant, in zekere zin de taal van de dagelijkse nieuwskroniek.
Albert Camus - De pest
Graag op anoniem