Kort samengevat:
Tegenwoordige tijd:
1.In de tegenwoordige tijd kan er alleen maar een t achter de stam komen. En dan nog alleen maar bij jij en hij/zij. Dus áls er al iets achter komt, is dat hoogstens een t.
2. Als de stam inclusief een d is (bij "worden" bijvoorbeeld) dan wordt het dus "jij word+t" dus "jij wordt" (en hetzelfde voor hij/zij natuurlijk). Dat lijkt dan te eindigen op dt, maar de d hoort bij de stam van het werkwoord, en blijft uiteindelijk stam+t.
3. Zoek uit of er überhaupt een t achter het werkwoord moet komen door het vervangen van het werkwoord door "lopen". Als je dan loopt zegt, moet er een t achter.
Voorbeeld 1: vervoeg "worden" in de zin "jij (...) morgen 16" => jij loopt morgen, daar zet je een t achter, dus dan is het stam+t => Jij wordt morgen 16.
Voorbeeld 2: vervoeg "vragen" in de zin "(...) jij aan je vriend of hij boodschappen doet?" => Loop jij, dus geen t erachter => Vraag jij aan je vriend of hij boodschappen doet?
Voltooide tijd:
Gebruik bij twijfelgevallen regels als "'t ex-kofschip" om erachter te komen of het voltooid deelwoord met een t of met een d moet. Hoe werkt dat dan? Neem het hele werkwoord. Haal het "-en" erachter vandaan. Als de eindklank die je dan overhoudt een van de medeklinkers in "'t ex-kofschip" is, dan moet er een t achter komen, anders een d.
Voorbeeld 1: Lachen => zonder -en = lach... => ch zit in 't ex-kofschip, dus met een t => gezocht.
Voorbeeld 2: Keuzen => zonder -en = kneuz... => z zit niet in 't ex-kofschip, dus met een d => gekneusd.
Soms helpt het ook als je het voltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord gebruikt. Dan weet je het vaak namelijk meestal wel. Om voorbeeld 1 en 2 nog even te gebruiken: het gezochte boek, de geneusde enkel. Vaak weet je automatisch wel dat het "het gezochte boek" is, en dan hoor je ook de t erin. En hetzelfde voor de gekneusde enkel, hoewel ik toegeef dat die al minder duidelijk is.
Geluk is een richting,
geen punt
---Loesje---