24-09-2010
Carnaval der misverstanden
Het leven is onvoorspelbaar en vaak teleurstellend. Om ons daar tegen te wapenen en om het allemaal draaglijk te maken, koesteren we heel veel heerlijke illusies. De leukste elf op een rijtje.
1. ‘Mijn kind heeft nu eenmaal puberhersenen’
U bent er inmiddels wel mee vertrouwd: deskundigen die in praatprogramma’s uitgebreid komen vertellen dat het puberbrein echt ‘anders’ is, en dan plechtig concluderen dat het daarom geen wonder is dat pubers zich zo onaangepast en onaangenaam gedragen, totdat hun brein ‘volgroeid’ is. Dergelijke theorieën werden drie jaar geleden plotseling populair, tijdens de discussie over onderwijsvernieuwing. Toen zouden neurologen (aangevoerd door hoogleraar Jelle Jolles) wel even laten zien dat dat verfoeide ‘nieuwe leren’, met veel zelfstandig werken, helemaal niks was voor pubers. Dat klopt, het nieuwe leren is inderdaad een ramp. Maar ligt dat aan het onvolgroeide brein? Het is vast een hele troost voor ouders die elk dag een hysterisch reagerende, puisterige puber te vreten moeten geven, maar ‘puberbrein’ is niet meer dan een modieus maatschappelijk excuus. Wie goed naar dat brein kijkt, en duizenden breinen middelt, zal vast wel een of ander verschil vinden. Maar is dat daarmee het probleem? Slechts een op de vijf tieners ondergaat tijdens de tienerjaren een periode waarin hij of zij zich verward en diep ongelukkig voelt. Verreweg de meesten noemen zichzelf gelukkig en hebben een goede relatie met hun ouders. Dat zijn westerse cijfers: elders op aarde is het aantal puberale probleemgevallen nog lager. En daarmee keren we terug bij een momenteel niet-modieuze conclusie: ‘puberen’ is grotendeels een cultureel verschijnsel – waarschijnlijk deels veroorzaakt door imitatie, deels doordat ouders dergelijk gedrag uitlokken en verergeren door de reële problemen van hun kinderen op te vatten als ‘puberen’. Dat is ook om wild van te worden.
2. ‘Ik behandel mijn kinderen allemaal hetzelfde’
Ja toch? U houdt toch van allemaal even veel? Misschien is dat zo, maar ondertussen maken ouders wel degelijk onderscheid. Vader én moeder geven stiekem de voorkeur aan een aantrekkelijk kind. Dat krijgt meer aandacht, en minder straf, dan zijn lelijke broertje of zusje. Daarnaast zijn vaders onbewust aardiger voor kinderen die op hen lijken. (Wellicht omdat niet-gelijkende kinderen van een andere vent kunnen zijn?) Voor moeders speelt gelijkenis geen rol (ze wéét dat ze de moeder is) maar die geven weer duidelijk de voorkeur aan kinderen die hetzelfde karakter als zij hebben. Aldus de Utrechtse psychologe Marianne Heijkoop, die in februari hierop promoveerde.
3. ‘Leren brengt je hogerop!’
Ja, dat denken ouders vaak. Dat je kind door goed te leren, door hoge cijfers te halen, maatschappelijk carrière kan maken. Klinkt logisch. Maar vergeet het maar. De Nijmeegse sociologe Nicole Tieben worstelde zich een jaar geleden door de levengeschiedenissen van 7.500 mensen, geboren tussen 1914 en 1985, en constateerde dat onderwijs wel iets heeft bijgedragen aan vermenging van de lagere sociale regionen (te vinden in vmbo-havo) maar dat het vwo (en zijn voorgangers) al een eeuw lang een onoverkomelijk bolwerk is van de kinderen der hoger opgeleiden. Kinderen uit ‘mindere’ milieus die vanwege hun intelligentie toegelaten zouden kunnen worden, kiezen toch voor de havo, of ze redden het uiteindelijk niet of, als ze het vwo tóch afmaken, kiezen ze veel te vaak voor het hbo in plaats van de universiteit. Wie voor een dubbeltje geboren is, wordt op school nooit een kwartje.
4. ’k Heb geloof ik een midlifecrisis…’
De term midlifecrisis had aanvankelijk iets zeer sjieks. Hij komt namelijk uit de kunstsociologie. In 1965 beweerde de kunstcriticus Elliott Jacques dat je het leven van grote kunstenaars in drieën kon delen: een zeer productieve, creatieve vroege fase, een vergelijkbare ‘late bloei’ – maar daartussenin, wanneer ze zo tussen de 40 en 50 jaar oud zijn, zouden ze een artistiek magere, door twijfel gedomineerde ‘midlifecrisis’ doormaken. Alleen grote kunstenaars, uiteraard – maar dat is een rekbaar begrip gebleken. Sinds een jaar of dertig maakt elke vent een dergelijke donkere periode door, gekenmerkt door (ahum) existentiële twijfels omtrent de zin van zijn bestaan. Deze onvermijdelijke crisis zou gepaard gaan met lichte depressies (verzopen in de drank) dan wel euforische buien waarbij ze leren broeken en bloemetjesoverhemden gaan dragen, en een versleten Harley aanschaffen. Of hun vrouw inruilen voor een strakker model.
Onvermijdelijk. Denkt men. Maar er is niet veel (vooral geduldig) onderzoek voor nodig om aan te tonen dat a) dergelijke uitspattingen net zo vaak voorkomen bij dertigers en vijftigers, ofwel dat b) slechts een op de vijf à tien van de veertigers zich op een gegeven moment zo gedraagt, en b) dat verreweg de meeste veertigers hun leven juist zeer positief ervaren en helemaal niks geks doen.
5. ‘Dat heb ik verdrongen!’
Iedereen weet waar dat idee vandaan komt: Freud. Die beweerde dat de spontane uitlatingen en gedragingen van zijn cliënten (om maar te zwijgen van hun dromen) allerlei nare, ‘verdrongen’ herinneringen en verlangens verrieden, die hij dan vervolgens reconstrueerde (waarna menige cliënt weigerde om zijn ‘verklaring’ te aanvaarden – maar dat had Freud wel voorzien). Stapels onderzoek laten zien dat dit helaas niet waar is. Verdringing bestaat niet. Mensen die traumatische ervaringen hebben doorstaan (oorlogen, rampen, incest) kunnen zich dat meestal goed (vaak maar ál te goed) herinneren.
Ook de beroemde tweede hypothese van Freud, dat men dergelijke ervaringen moet ‘herbeleven’ om er overheen te komen, ligt inmiddels op de vuilnishoop der wetenschap. U hoeft er niet over te praten, sterker nog: het vaak ophalen van een traumatische herinnering kan het leren leven met de ervaring verstoren.
6. ‘Mijn eerste ingeving is altijd de beste!’
De emotie is altijd sneller dan het verstand. Vandaar dat we vaak het advies krijgen om eerst even na te denken, om eerst tot tien te tellen, alvorens te reageren. En tegelijkertijd koesteren we de gedachte dat de intuïtie, de eerste ingeving, de beste is. De populariteit van deze overtuiging wordt waarschijnlijk veroorzaakt door ons selectieve geheugen: als we bij een tentamen een eerste, ‘impulsief’ gegeven antwoord naderhand corrigeren, en we doen dat per abuis van goed naar fout (en we ontdekken dat later), dan onthouden we een dergelijke blunder veel beter dan wanneer we een impulsief fout antwoord naderhand ‘goed’ verbeteren. De ‘goede’ intuïtie maakt zo meer indruk dan de foute. Maar is de eerste ingeving echt beter of niet? Onderzoekers die stapels tentamens van studenten doorploegden om de daarin aangebrachte correcties na te vlooien, kwamen tot de conclusie dat tweederde van de veranderingen verbeteringen zijn; eenderde is fout. De eerste ingeving zit er dus vaak naast. Overigens is het wel zo (zoals psycholoog Ap Dijksterhuis vaststelde) dat mensen achteraf tevredener zijn over een impulsieve aankoop dan over een aankoop waar ze lang over hebben staan dubben.
7. Ik doe aan zelfontplooiing!
Meditatie, mindfulness, de goeroe van de maand – de media doen er alles aan om u ervan te doordringen dat u uw ware potentie nog niet hebt bereikt. Dat u nog een heleboel ‘persoonlijke groei’ kunt doormaken. En bij dat soort zwevend gezwam hoort de mythe dat we maar 10 procent van onze grijze massa gebruiken. Een opmerking die keihard aantoont dat er géén verband is tussen de populariteit van een opinie en haar absurditeit. De herkomst van dit verhaal moet waarschijnlijk gezocht worden bij de grote Amerikaanse psycholoog William James. Die heeft in een interview ooit gezegd dat de gemiddelde mens maar 10 procent van zijn intellectuele vermogens gebruikt. Hij zei dus heel wat anders – maar napraters maakten daar ‘hersenen’ van, en speculeerden dat in het zogenaamd stille deel uw spirituele en bovennatuurlijke gaven verborgen zitten. Er is uiteraard geen enkel deel van uw hersenen dat de chirurg straffeloos, zonder kwalijke gevolgen, weg kan snijden. Maar gebruiken we, zoals James lekker sarrend opmerkte, onze intellectuele vermogens niet optimaal? Mogelijk. Om daar achter te komen, zult u toch echt iets anders moeten doen dan op een matje gaan zitten en uw ogen sluiten. Mediteren is immers hetzelfde als een dutje doen. Een moeilijk boek lezen, bijvoorbeeld. Maar daar heeft u natuurlijk geen tijd voor. De tv wacht!
8. ‘Ik kan best twee dingen tegelijk!’
Multitasken heet dat. Het wonderlijke vermogen van met name de jeugd van tegenwoordig om meerdere dingen tegelijk te doen, en dan vooral huiswerk maken in combinatie met surfen en msn’en. Ouders die hun kinderen deze drie dingen zagen doen, hoefden zich volgens de multimediagoeroes geen zorgen te maken: de moderne techniek had volgens hen een nieuwe mens geschapen. Helaas. Mensen kunnen maar één ding (goed) tegelijk. Afgelopen zomer publiceerde Paul Kirschner, onderwijspsycholoog aan de open Universiteit, een onderzoek naar de cijferlijsten van scholieren die (bij wijze van multitask-maat) actief waren op Facebook. Dergelijke kletskousen scoorden voor hun tentamens gemiddeld ruim één punt lager dan andere scholieren.
9. ‘Ik ben eigenlijk best wel bijzonder!’
Driekwart van de automobilisten vindt dat ze beter rijden dan de gemiddelde automobilist. Dat betekent dat minimaal een kwart van de automobilisten zichzelf zwaar overschat. Net zo denkt driekwart van de studenten dat ze bovengemiddeld zijn, en denkt driekwart van de Nederlanders dat ze bovengemiddeld grappig zijn. Uit het Humor-onderzoek 2010 (dat verder geen enkele pretentie heeft) blijkt dat we ons gevoel voor humor gemiddeld een 7,2 geven. De leukste bekende Nederlander, Ruben Nicolai, kreeg ook een 7,2; Paul de Leeuw een magere 6,5. Overigens denkt honderd procent van de deelnemers aan talentenshows dat ze talent hebben. Daar ziet u de elite der zelfoverschatters.
10. ‘Ik ben zo groen bezig!’
Biologische producten zijn momenteel anderhalf tot twee keer zo duur als gewone producten. Gevolg: slechts een op de dertig consumenten koopt wel eens iets ‘groens’. En dat nauwelijks uit overtuiging. Als ‘groene’ producten nog eens 10 procent duurder zouden worden, zou het overgrote deel van die ‘groene’ consumenten ze verder links laten liggen. En de niet-groene consument, die heeft er überhaupt geen trek in: als ‘groene ‘producten even duur zouden worden als gewone, zou de grote meerderheid er nog steeds niks van kopen. Misschien maar goed ook, want onderzoek laat zien dat ‘groene’ consumenten onuitstaanbaar zijn. Ze vinden zichzelf net iets ‘beter’ dan de rest, en zijn daardoor egoïstischer en asocialer. Hetzelfde effect doet zich overigens ook voor bij mensen die zichzelf een ‘slachtoffer’ vinden. Omdat ze zo zielig zijn, menen ze meer rechten te hebben dan anderen, met als gevolg dat zelfbenoemde ‘slachtoffers’ asocialer en minder hulpvaardig zijn.
11. ‘Ik ben de baas!’
Helaas. Hersenonderzoek laat zien dat ruim voordat uw eigen ‘ik’ zogenaamd een besluit neemt, de betreffende actie al onbewust door uw brein is afgesproken en voorbereid. Daarna brengt uw brein uw ‘ik’ op de hoogte, dat uit pure onwetendheid denkt dat het de actie zelf heeft verzonnen. Als, door een of andere stoornis of ingreep, uw brein iets volkomen onlogisch beslist, verzint uw taalcentrum in een flits een ‘logische’ reden die uw ‘ik’ vervolgens vol overtuiging uitdraagt. Uw ‘Ik’ heeft niets te vertellen.
(depers.nl)