Ik heb een fiets, mijn fiets is blauw.
Hij kan wel 100, hoe hard kan die van jou?
Ik heb een fiets, mijn fiets is blauw.
Hij kan wel 100, hoe hard kan die van jou?
Opa heeft me de fiets gegeven,
Voor fietsen is hij zelf te groot.
Hij heeft ook geen tijd, want hij moet huilen,
want mijn oma die is dood.
Samen scheuren door de straten,
Wij twee zijn voor niemand bang.
's Avonds droom ik dat we vallen,
Maar hij slaapt gelukkig in de gang.
Ik heb een fiets, mijn fiets is blauw.
Hij kan wel 100, hoe hard kan die van jou?
Ik heb een fiets, mijn fiets is blauw.
Hij kan wel 100, hoe hard kan die van jou?
Mijn fiets kan op de golven rijden,
Of denk jij dat ik overdrijf?
Hij kan vliegen als een vliegtuig.
Ik word baas van een fietsbedrijf!
Ik leen mijn fiets aan niemand uit,
Hè, strakkies zijn mijn banden lek.
Alleen Sonja mag hem hebben:
Zij houdt ook van pannekoek met spek.
Ik heb een fiets, mijn fiets is blauw.
Hij kan wel 100, hoe hard kan die van jou?
Ik heb een fiets, mijn fiets is blauw.
Hij kan wel 100, hoe hard kan die van jou?
Hij kan wel 60, hij kan wel 80, hij kan wel 100!
Ben je bedonderd?
Ik heb een fiets, mijn fiets is blauw.
Hij kan wel 100, hoe hard kan die van jou?
Hij kan wel 100, hoe hard kan die van jou?
Hij kan wel 100, hoe hard kan die van jou?