quote:
Den Haag, 5 juni 2009 - De kern van de beslissing in de drie zaken is dat op de aanbieder van een effectenleaseproduct een bijzondere zorgplicht rust om bij het aangaan van de overeenkomst indringend te waarschuwen voor de financiële risico’s, vooral het restschuldrisico.
Deze brengt mee dat de afnemer in duidelijke en niet mis te verstane bewoordingen moet worden geïnformeerd over het aan de overeenkomst verbonden restschuldrisico bij tussentijdse beëindiging.
Ook moet de aanbieder onderzoek doen naar de financiële draagkracht van de afnemer.
De Hoge Raad bevestigt de beslissing van de gerechtshoven dat Dexia, Levob en Aegon in deze gevallen zijn tekortgeschoten in die bijzondere zorgplicht.
Die bijzondere zorgplicht hangt samen met de risicovolle aard van het effectenleaseproduct dat aan een breed publiek is aangeboden.
Deze zorgplicht is niet afhankelijk van de bijzondere omstandigheden van de individuele particuliere afnemer.
De verplichting de afnemer indringend te waarschuwen voor het restschuldrisico strekt ertoe de afnemer te waarschuwen tegen het lichtvaardig op zich nemen van onnodige risico’s.
Als de financiële positie van de afnemer destijds niet voldoende was om naar redelijke verwachting aan de betalingsverplichtingen uit de overeenkomst te voldoen, had de aanbieder moeten adviseren de overeenkomst niet aan te gaan.
Deze zorgplicht gaat meestal niet zo ver dat de aanbieder verplicht kan zijn te weigeren de overeenkomst met een bepaalde afnemer te sluiten.
Schadevergoeding
Schending van deze zorgplichten brengt mee dat de aanbieder van het effectenleaseproduct de schade moet vergoeden.
De schade die vergoed moet worden zal in het algemeen bestaan uit de restschuld èn de reeds betaalde rente en aflossing. Maar de aanbieder zal in beginsel niet alle schade hoeven te vergoeden. Ook de afnemer wist of moest weten dat met geleend geld werd belegd en dat over de geldlening rente moest worden betaald en dat het geleende geld moest worden terugbetaald, ongeacht de waarde van de effecten bij verkoop. Daarom zal de afnemer een deel van de schade zelf moeten dragen.
Van de restschuld zal steeds een deel voor rekening van de afnemer kunnen worden gelaten. Als de draagkracht van de afnemer destijds toereikend was om aan zijn betalingsverplichtingen uit de overeenkomst te voldoen, zullen de rente en aflossing in beginsel geheel voor rekening van de afnemer blijven. Als bij onderzoek door de aanbieder zou zijn gebleken dat de afnemer redelijkerwijs niet aan zijn betalingsverplichtingen zou hebben kunnen voldoen, zal een deel van de rente en aflossing voor zijn rekening komen.
Dit is een samenvatting van de drie uitspraken van de Hoge Raad van 5 juni 2009. Bij verschil tussen deze samenvatting en de volledige uitspraak is laatstgenoemde bindend.
Achtergrond
Aan de Hoge Raad zijn drie zaken over effectenlease-overeenkomsten voorgelegd. Het gaat om een “KoersExtra”-overeenkomst (een zogenoemd aflossingsproduct) die door Dexia Bank Nederland werd aangeboden (zaaknr. 08/03771), om “Het Levob Hefboomeffect” (een zogenoemd restschuldproduct) die door Levob Bank NV werd aangeboden (zaaknr. 07/11290) en om een “Sprintplan”-overeenkomst (een bepaald type restschuldproduct) van Aegon Bank NV (zaaknr. 08/00909).
In deze zaken is een groot aantal voor de afwikkeling van effectenlease-geschillen van belang zijnde kwesties aan de orde. Het gaat dan men name om de vraag hoever de zorgplicht van de aanbieder van effectenlease-producten tegenover de particuliere afnemers (consumenten) reikt, of de aanbieder, als hij is tekortgeschoten in zijn zorgplicht, zowel de restschuld als de rente en aflossing moet vergoeden, en of een deel van de schade voor rekening van de consument moet blijven (‘eigen schuld’).
Daarnaast spelen onder meer de vragen of de beleggers zich op dwaling kunnen beroepen, of er sprake is van misleidende reclame en of de overeenkomsten ongeldig zijn wegens strijd met de Wet op het consumentenkrediet en met het Besluit toezicht effectenverkeer.
De uitspraken van de gerechtshoven
In de zaak tegen de Dexia-Bank heeft het hof Arnhem op 1 april 2008 (zie LJN BC9484) en 15 juli 2008 beslist dat Dexia aansprakelijk is voor 80% van de restschuld van de afnemer.
Volgens het hof behoeft Dexia de reeds betaalde rente en aflossing niet te vergoeden. Het hof besliste dat Dexia is tekortgeschoten in haar bijzondere zorgplicht om de consument uitdrukkelijk en in niet mis te verstane woorden te waarschuwen voor het risico van een restschuld en dat Dexia ook heeft verzuimd om inlichtingen in te winnen over zijn financiële positie. Dexia hoeft niet de hele restschuld te vergoeden, omdat ook de afnemer zelf nalatig is gebleven, namelijk om zich voldoende op de hoogte te stellen van de gevolgen van de overeenkomst.
Het hof heeft daarnaast geoordeeld dat de afnemer zich niet op dwaling kan beroepen, dat er geen sprake was van misleidende reclame en dat de “KoersExtra”-overeenkomst niet in strijd is met de Wet op het consumentenkrediet of het Besluit toezicht effectenverkeer.
In de Levob-zaak heeft het hof Amsterdam op 24 mei 2007 (zie LJN BA5684) beslist dat Levob aansprakelijk is voor 60% van de restschuld èn de reeds betaalde rente en aflossing.
Het hof heeft geoordeeld dat Levob is tekortgeschoten in haar bijzondere zorgplicht om de consument uitdrukkelijk en in niet mis te verstane woorden te waarschuwen voor het risico van een restschuld en dat Levob ook heeft verzuimd om inlichtingen in te winnen over zijn financiële positie. Levob hoeft niet alle schade te vergoeden, omdat ook de afnemer zelf moest weten dat met geleend geld werd belegd en hij rente en aflossing moest betalen.
Het hof heeft daarnaast geoordeeld dat de afnemer zich niet op dwaling kan beroepen.
In het geding dat de Stichting Gedupeerden Spaarconstructie (GeSp) had aangespannen tegen Aegon heeft het hof Amsterdam op 15 november 2007 (zie LJN BB7971) beslist dat Aegon in haar bijzondere zorgplicht tegenover deelnemers aan het “Sprintplan” is tekortgeschoten. Aegon had de deelnemers uitdrukkelijk en in niet mis te verstane woorden moeten waarschuwen voor het risico van een restschuld bij tussentijdse beëindiging en had inlichtingen moeten inwinnen over de financiële positie van de consument. Daarom is Aegon aansprakelijk voor schade die de deelnemers hebben geleden. In deze collectieve actie gaat het nog niet om een veroordeling tot schadevergoeding van individuele deelnemers, maar alleen om de kwestie òf Aegon aansprakelijk is.
Het hof heeft verder beslist dat de “Sprintplan”-overeenkomsten niet in strijd zijn met het Besluit toezicht effectenverkeer of de Wet op het consumentenkrediet en dat Aegon voor het “Sprintplan” geen misleidende reclame heeft gemaakt.
De cassatieberoepen bij de Hoge Raad
Dexia-zaak (zaaknr. 08/03771)
De afnemer, advocaten mr. D.M. de Knijff en mr. E.A.L. van Emden te Den Haag, en Dexia, advocaten mr. R.M. Hermans, mr. J. de Bie Leuveling Tjeenk, mr. E.M. Snijders en mr. L.E. Fresco, allen te Amsterdam, hebben bij de Hoge Raad beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraken van het hof Arnhem.
Levob-zaak (zaaknr. 07/11290)
Levob, advocaat mr. F.E. Vermeulen te Amsterdam, en de afnemer, advocaat mr. E.H. van Staden ten Brink te Den Haag, hebben bij de Hoge Raad beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het hof Amsterdam van 24 mei 2007.
Aegon-zaak (zaaknr.08/00909)
Stichting Gedupeerden Spaarconstructie (GeSp), advocaten mr. E. Grabandt en mr J. Brandt te Den Haag, en Aegon, advocaten mr. R.S. Meijer te Den Haag en mr. F.E. Vermeulen te Amsterdam, hebben bij de Hoge Raad beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het hof Amsterdam van 15 november 2007.
Op 13 februari 2009 heeft de plaatsvervangend procureur-generaal mw. mr. C.L. de Vries Lentsch-Kostense in haar conclusies in de drie zaken aan de Hoge Raad advies uitgebracht.
In de Dexia-zaak heeft zij geconcludeerd dat de Hoge Raad de uitspraken van het hof Arnhem zal vernietigen. In deze zaak slagen naar haar mening enkele klachten met betrekking tot de omvang van de schade.
In de Levob-zaak en in de Aegon-zaak heeft zij geadviseerd de cassatieberoepen te verwerpen.
Uitspraken van de Hoge Raad
Het gaat in deze drie zaken om verschillende typen effectenlease-overeenkomsten die gemeen hebben dat met geleend geld in effecten wordt belegd. Over de lening moet rente en aflossing worden betaald. Met een relatief kleine periodieke inleg (rente en aflossing) wordt een relatief grote aandelenportefeuille aangeschaft, waarmee een relatief groot positief of negatief rendement kan worden behaald (het ‘hefboomeffect’).
Bij De KoersExtra-overeenkomst van Dexia is sprake van een aflossingsproduct, waarbij de afnemer de geldlening periodiek aflost en aan het einde van de looptijd een koerswinst of koersverlies op de totale waarde van de aandelenportefeuille resteert. Bij dit product kan een restschuld overblijven, bijvoorbeeld als de overeenkomst voortijdig is beëindigd (en de resterende verplichtingen tegenover de geldgever de waarde van de portefeuille overtreffen).
Bij Het Levob Hefboomeffect wordt met het krediet in AEX-fondsen belegd. Gedurende de looptijd moet maandelijks rente worden betaald, maar wordt niet periodiek afgelost. De aflossing vindt aan het einde van de looptijd plaats, voor zover mogelijk uit de opbrengst van de te verkopen effecten. Is die opbrengst niet toereikend, dan resteert een restschuld die de afnemer moet voldoen.
Bij de Sprintplanovereenkomst van Aegon wordt met het geleende bedrag in (deelnemingsrechten in) een beleggingsfonds belegd. Over het krediet moet maandelijks rente worden betaald. Aan het einde van de looptijd moet het kredietbedrag in zijn geheel aan Aegon worden terugbetaald. Aegon garandeert tot op zekere hoogte dat de verkoopopbrengst van de deelnemingsrechten toereikend zou zijn. Een eventueel tekort moet de deelnemer aanvullen. Bij tussentijdse beëindiging kan enige restschuld ontstaan.
In deze drie zaken heeft de Hoge Raad een aantal algemene beslissingen gegeven die voor verschillende soorten effectenlease-overeenkomsten van belang kunnen zijn.
Dwaling
In de Dexia-zaak en de Levob-zaak heeft de afnemer van het effectenleaseproduct een beroep gedaan op dwaling. Dat kwam erop neer dat de particuliere belegger zich niet heeft gerealiseerd dat een lening werd aangegaan en dat er restschuldrisico’s aan de overeenkomst kleefden. De gerechtshoven hebben dat beroep op dwaling verworpen. De Hoge Raad deelt dat oordeel. Het was voor de afnemers voldoende duidelijk dat een lening werd aangegaan, dat met het geleende geld voor risico van de afnemer werd belegd in effecten en dat het krediet met rente moest worden terugbetaald, ongeacht de waarde van de effecten bij het einde van de looptijd. Op essentiële punten was de afnemer door Dexia of Levob niet verkeerd ingelicht over de financiële risico’s. De overeenkomst blijft dus in stand. Maar dat betekent niet dat op de aanbieder van zo’n effectenlease-product niet een bijzondere zorgplicht rust, zoals hierna wordt vermeld.
Misleidende reclame
In de Dexia-zaak en in de Aegon-zaak is aangevoerd dat de voor de producten gemaakte reclame misleidend was. De gerechtshoven hebben geoordeeld dat de brochures in deze zaken niet misleidend waren voor de gemiddeld geïnformeerde oplettende gewone consument, wat hier de wettelijke maatstaf is. De Hoge Raad laat dat oordeel in stand.
Wet op het consumentenkrediet en het Besluit toezicht effectenverkeer
In de Aegon-zaak en in de Dexia-zaak is aangevoerd dat de effectenlease-overeenkomsten niet geldig zijn wegens strijd met de Wet op het consumentenkrediet of het Besluit toezicht effectenverkeer. De Hoge Raad deelt het oordeel van de gerechtshoven dat dit niet het geval is.
Bijzondere zorgplicht
Kernpunt in alle drie zaken is de kwestie of op de aanbieder van een effectenleaseproduct een bijzondere zorgplicht rust om bij het aangaan van de overeenkomst indringend te waarschuwen voor de financiële risico’s, vooral het restschuldrisico.
De gerechtshoven hebben geoordeeld dat op de aanbieder van een effectenleaseproduct een bijzondere zorgplicht rust die meebrengt dat de afnemer in duidelijke en niet mis te verstane bewoordingen moet worden geïnformeerd over het aan de overeenkomst verbonden restschuldrisico bij tussentijdse beëindiging. De aanbieder moet ook onderzoek doen naar de financiële draagkracht van de afnemer. De hoven hebben beslist dat Dexia, Levob en Aegon in deze gevallen zijn tekortgeschoten in die bijzondere zorgplicht.
De Hoge Raad is het daarmee eens. Die bijzondere zorgplicht hangt samen met de risicovolle aard van het effectenleaseproduct dat aan een breed publiek is aangeboden.
Deze zorgplicht is niet afhankelijk van de bijzondere omstandigheden van de individuele particuliere afnemer. De verplichting de afnemer indringend te waarschuwen voor het restschuldrisico strekt ertoe de afnemer te waarschuwen tegen het lichtvaardig op zich nemen van onnodige risico’s. Als de financiële positie van de afnemer destijds niet voldoende was om naar redelijke verwachting aan de betalingsverplichtingen uit de overeenkomst te voldoen, had de aanbieder moeten adviseren de overeenkomst niet aan te gaan. Deze zorgplicht gaat meestal niet zo ver dat de aanbieder verplicht kan zijn te weigeren de overeenkomst met een bepaalde afnemer te sluiten.
Schadevergoeding
Schending van deze zorgplichten brengt mee dat de aanbieder van het effectenleaseproduct de schade moet vergoeden.
De schade die vergoed moet worden zal in het algemeen bestaan uit de restschuld èn de reeds betaalde rente en aflossing. Maar de aanbieder zal in beginsel niet alle schade hoeven te vergoeden. Ook de afnemer wist of moest weten dat met geleend geld werd belegd en dat over de geldlening rente moest worden betaald en dat het geleende geld moest worden terugbetaald, ongeacht de waarde van de effecten bij verkoop. Daarom zal de afnemer een deel van de schade zelf moeten dragen.
Van de restschuld zal steeds een deel voor rekening van de afnemer kunnen worden gelaten. Als de draagkracht van de afnemer destijds toereikend was om aan zijn betalingsverplichtingen uit de overeenkomst te voldoen, zullen de rente en aflossing in beginsel geheel voor rekening van de afnemer blijven. Als bij onderzoek door de aanbieder zou zijn gebleken dat de afnemer redelijkerwijs niet aan zijn betalingsverplichtingen zou hebben kunnen voldoen, zal een deel van de rente en aflossing voor zijn rekening komen.
In de Levob-zaak heeft het hof beslist dat Levob 60% van de restschuld èn de rente en aflossing moet vergoeden en dat 40% van de schade voor rekening van de afnemer blijft. Dat hangt samen met de constatering van het hof in die zaak dat Levob is tekortgeschoten in de verplichting om onderzoek te doen naar de financiële positie van de afnemer en dat de overeenkomst destijds een onevenredig zware last voor de afnemer vormde. In andere geschillen over effectenlease-overeenkomsten waarin de financiële positie van de particuliere afnemer gelijksoortig is aan die in de Levob-zaak, kan eenzelfde 60-40-verdeling worden aangehouden.
Beslissingen
In de Levob-zaak en de Aegon-zaak worden de cassatieberoepen verworpen. De uitspraken van het hof Amsterdam blijven in stand. Die uitspraken zijn dus definitief.
In de Dexia-zaak slaagt het cassatieberoep van de afnemer op enkele punten, omdat het hof Arnhem niet had onderzocht of de afnemer ook (een deel van) de rente en aflossing vergoed moet krijgen. Daarom wordt deze uitspraak vernietigd en wordt de zaak verwezen naar het hof Amsterdam. Het hof Amsterdam moet die punten opnieuw behandelen.
Dit is een samenvatting van de uitspraken van de Hoge Raad van 5 juni 2009. Bij verschil tussen deze samenvatting en de volledige uitspraak is laatstgenoemde bindend.
Zie voor de volledige uitspraken:
Dexia-zaak (zaaknr. 08/03771): LJN BH2815
Levob-zaak (zaaknr. 07/11290): LJN BH2811
Aegon-zaak (zaaknr.08/00909): LJN BH2822
Den Haag, 5 juni 2009
mw. mr. E. Hartogs, griffier
Tel: 070-3611236
Persraadsheer mr. E.J. Numann op vrijdag 5 juni van 11.15 – 13.00 uur, via bovenstaand telefoonnummer bereikbaar zijn voor het geven van een toelichting.
Na snelle lezing zo te zien prima werk van de HR.