De dag begon zo mooi;
Maxima en haar hoedje, een platte zwarte kraai in doodsangst tegen de zijkant van haar hoofd gevlogen
Ja, ik had er zin in ... het jaarlijkse feestje voor koekhappend Nederland.
De dag begon zo mooi, met dat heerlijke als suddervlees, belletje voor belletje in de jus, voortkabbelende deskundige commentaar van de nieuwe Maartje van Weegen.
Ja, Apeldoorn ... ze maakte mij zo vroeg op de ochtend al enorm enthousiast
Weer zie ik het zwarte herfstblad op de zijkant van Maxima's hoofd
en denk: Je bent dichter of niet, zij is een illustratie bij het gedicht:
The Raven van Edgar Allen Poe
Dat denk ik als de zwarte dood het beeld binnen raast en ik zeg in een opwelling tot mijn eigen schrik: Kuifje.
Zo rijden auto's in de strip 'Kuifje'. In Kuifje rijdt Kuifje Afrikanen omver die enkele ogenblikken later gelukkig even aan het hoofd krabbelend weer opstaan.
Ook nu ontsnapt als in een strip een agent op een fietsje, dat bevrijdende moment blijft nu uit ... het wordt maar geen stripverhaal ... en heel even voel ik het moment, de opengesperde monden, de doodsangst, het niet willen begrijpen, het verlangen naar het onmogelijke.
De bestuurder zal zo uitstappen, zwaaien met een cowboyhoed en de liggende mensen op straat zullen als bij een rampoefening glimlachend weer opstaan.
Maar dan dringt het door, ik kijk naar een ramp. Ik hoor het aan het commentaar; het gaat over lakens in plaats van tobbedansen, het gaat over explosieven in plaats van vuurwerk.
Een dag later lees ik lamgeslagen de Volkskrant, die al in de 2e alinea meldt dat het om "een autochtone dader gaat". Gelukkig mensen, goed nieuws hij is wit. En alles wijst erop, nòg beter nieuws, hij was ook nog eens gek. De gebruikelijke deskundige griep kruipt langzaam onder mijn huid. Ik lees de gesprekken met zijn buren: Ja, hij was heel erg op zichzelf, hij maakte nooits 's contact, hij keek je op een bepaalde manier aan, hij betaalde keurig zijn huur, hij droeg zijn haar af & toe kort, kortom iemand als ik.
We lezen het wel morgen, dat hij zijn schoenen liet verzolen en dan heel ongeduldig was. Maar ik wil niets weten van deze man.
Ik wil hem niet in zijn kroeg voor me zien, lachend.
Ik wil maar één ding weten: hoe gaat het met het meisje in de blauwe jurk.
Blauw en niet oranje, zoals mama 's ochtends had aangeraden.
Nee blauw, wat zo mooi staat bij haar rode haar. Ik wil niet weten wat zij dacht toen het metaal viel. Ik wil niet weten wat haar zusje dacht.
Ik wil weten, meisje met je blauwe jurk, of je nu nog wel durft te leven en ook nog ooit 's iets vrolijks durft aan te doen. Ik zou zeggen "denk maar aan de Koningin, die doet vaak ook dingen tegen haar zin". Je kunt haar bellen want ze is heel lief en ze zal je herkennen ook met een ander jurkje aan, want zò is onze Koningin daar ben ik sinds gisteren van overtuigd.