Zowat een maand geleden wilde ik, eenzame tikbok om half zeven reeds, mijn langlanglange kantoordag beëindigen (het weekend lag ronkend voor mijn voeten) toen ik zowaar mijn sleutels niet kon vinden.
Ik ben dus nooit mijn sleutels kwijt.
Nooit structureel kwijt. Hooguit een paar minuten. En altijd in de ochtend. Dan vind ik ze als bij regel snel weer terug, na hartgrondig heenenweer gevloek en gestommel door mijn kamer. Meestal liggen ze onder een verdwaalde krant of een stapel kleren.
Maar nu was het anders. Ik wist zeker dat ik mijn sleutels bij binnenkomst van het kantoor op mijn bureau had gelegd. En daar had ik ze niet meer vandaan gehaald. Toch waren ze verdwenen.
Ik denk heel logisch. Vrijwel direct verdacht ik een mijner collega's (willekeurig welke) van de diefstal. Die ziel zou in een vlaag van verstandsverbijstering de sleutelbos wel voor de zijne hebben aangezien en hebben meegenomen. Uit voorzorg heb ik daarom iedereen nagebeld, inclusief baas en vriendinneke van de baas, met de prangende vraag of zij misschien een vreemde verzameling poort-openende objecten in hun jaszak hadden aangetroffen. Nee. Sorry. Helaas. Zei men mij. Op een toon die het midden hield tussen collegiaal medelijden en vrijdags onverschil.
Jammerend op huis aangegaan. Ik kon niet anders! Met een beetje pech zou ik de rest van de dag al landlopend moeten hebben doorbrengen. Gelukkig was mijn huisbaas thuis, die onder mij woont. Ik vertelde hem wat er was gebeurd. Mijn valse vermoedens jegens mijn mede-werkers bracht ik daarbij niet ter sprake. Zonder morren gaf mijn huisbaas (die de beste huisbaas ter wereld is, waarvan akte) mij de twee originelen, van de voordeur en van mijn kamerdeur. Ik heb ze onmiddellijk laten namaken, nog vlak voordat de winkels sloten.
Wonen en slapen kon ik in elk geval weer. Maar waren daarmee al mijn zorgen voorbij? Neen.
Ik kon mijn fietsslot niet meer openen.
Ik kon mijn ouderlijk huis niet meer spontaan binnentreden.
Ik kon elke ochtend als een slaaf bij mijn werk aanbellen en wachten totdat een van mijn collega's zo lief zou zijn om.
Helse ellende dus. Vooral die fiets was erg. Het was in de tijd dat de eerste lentezon zich liet zien en ik had er alles voor over gehad om op mijn stalen ros de stad door te jakkeren. Nu moest ik noodgedwongen dagelijks met de bus naar mijn werk of, godbetert, te voet.
Ik stond werkelijk op het punt om mijn peperdure AXA-slot met grove middelen te kraken.
Alsof het geld mij op de rug groeit en ik ongevoelig ben voor dit soort zinloze verspilling van middelen.En toen. TOEN, na een week of TWEE, op een ochtend die door nevel en maartse regen werd verduisterd, kwam er een collega naar mij toe. Eerst vroeg hij of ik koffie wilde. Dat is al verdacht want iedereen bij ons op kantoor haalt zijn bakkie pleur zelf. Daarna grijnsde hij wat dommig en haalde hij (uit het niets) mijn sleutelbos tevoorschijn. MIJN sleutelbos.
"Ik had ze per ongeluk in het handschoenenkastje laten liggen", zei hij met een verlegen lachje.
Gdvrdmme.

Wat kon ik zeggen? Pwnd.
Ik ben dus NOOIT mijn sleutels kwijt.
Maar die boven beschreven traumatische gebeurtenis heeft toch op de een of andere manier mijn zenuwen aangetast. Het ging namelijk zo. In een paar zinnen:
Een dag of tien geleden, ik liep alweer een week met mijn oude vertrouwde sleutelbos op zak, stapte ik op een vrije vrijdagmiddag (het was prachtweer) mijn huis uit voor een weldadige lunch in een etablissement niet ver van mij vandaan. Nietsvermoedend liep ik een eindje door een werkelijk weelderig zonlicht -- Den Haag lag er subliem bij. In het etablissement waar ik mijn zinnen op had gezet, at ik naar tevredenheid mijn buikje vol, dronk mijn dorst weg en rekende af. Op de terugweg floot ik een vrolijk deuntje. Domweg gelukkig keek ik mijn ogen uit. Hoe mooi kan een lentemiddag zijn?
Totdat ik er, vlak voor mijn huisdeur, achterkwam dat ik -- mijn sleutels in mijn kamer had laten liggen.
Daar stond ik dan. Paf. Na seconden van vertwijfeling (die als minuten aan mij voorbij kropen) besloot ik toch aan te bellen bij mijn huisbaas, die de beste huisbaas ter wereld is (waarvan akte) en onder mij woont.
U kunt zich de scène voorstellen die volgde toen hij de deur opende.
"Ik ben mijn sleutels vergeten."
"Ben je ze nou al WEER kwijt??"

"Nee. Ja. Ik weet waar ze liggen. Boven. Ik ben ze gewoon vergeten mee te nemen."
"Hm. Nou ja, kom binnen, vriend."
Ik zei nog: "MAAR DIE EERSTE KEER WAS NIET MIJN SCHULD. EEN COLLEGA HAD MIJN SLEUTELS VAN MIJN BUREAU WEGGENOMEN EN KWAM DAAR PAS TWEE WEKEN LATER ACHTER."
Maar mijn huisbaas was alweer met andere dingen bezig. Voor hem was dit gewoon de tweede keer in korte tijd dat ik hem confronteerde met een vorm van nalatigheid die ook hém noodlottig had kunnen zijn.
Wat, bijvoorbeeld, als ik de sleutels op straat had verloren en een onverlaat had ze meegenomen en mij op weg naar huis gevolgd --
wat dan?
Dat zijn nu eenmaal zaken waar huiseigenaren aan denken. En niet geheel ten onrechte.
Goed. Die dingen zijn gebeurd. Terug naar vandaag.
Ik was vanochtend al om acht uur op mijn werk. Eerst een belangrijke klant op kantoor ontvangen, toen naar Amsterdam (andere klant), terug naar Den Haag, snel wat bureauwerk doen, haastige lunch, in de auto naar Rotterdam, gesprek met klant, in de file gestaan, om vijf uur 's avonds terug in Den Haag, doorwerken tot zevenen omdat sommig werk nu eenmaal af moet.
Wil ik (EIN-DE-LIJK) naar huis gaan, sta ik op, pak mijn tas, denk ik -- waar zijn mijn sleutels nou?
God. Ver. Domme.

(Ik ben dus nooit mijn sleutels kwijt, hè.)

Gezocht. Overal. Bureau leeggehaald. In laden gekeken. Prullenbakken omgekieperd. Plees doorzocht. Amsterdamse receptionistes gestalkt. Rotterdamse receptionistes gestalkt. Iedereen gebeld met wie ik in de auto had gezeten. Tassen uitgeplozen.
Gevloekt en gescholden.
Maar niks. Geen sleutels.
NU WIST IK ECHT DAT IK GEK AAN HET WORDEN WAS. Ik geloof niet aan toeval, er moest een diepere oorzaak aan deze waanzin ten grondslag liggen.
Ten langen leste toch maar op huis aangegaan. Och och, het gezichtsverlies dat ik bij mijn huisbaas zou lijden.

"ALWEER!!??"
"

. Ik weet, oude vriend."
"JE BENT ZE TOCH NIET VERLOREN HÈ? STEL JE NOU EENS VOOR DAT ENE ONVERLAAT ZE HEEFT GEVONDEN EN JOU OP JE PAD NAAR HUIS HEEFT GEVOLGD. DAN..."
"Ik weet, ik weet. Sorry.

"
Soms. Voel je je debiel. En zou je willen dat. Ja wat eigenlijk?
-- TOTDAT. Ik een uur geleden gebeld werd door die ene aardige freelancer, die regelmatig bij ons langs komt en dan, als ik er niet ben, op mijn plek gaat zitten omdat mijn bureaustoel zo lekker zacht is.
Tja.
Ik was vanochtend anderhalf uur met een klant in gesprek. Toen ik van dat gesprek terugkwam, zat hij achter mijn pc. Op mijn plek. Op MIJN plek.
Hij belde dus daarnet:
"Heeeeee Ringo."
"Hee, aardige freelance collega."
"Haha. Ringo."
"Ja."
"Ben jij toevallig je sleutelbos kwijt? Ik kom toevallig iets in mijn tas tegen."
"..."
Klacht: