Ik zag haar staan.
Ze draaide zich om.
Zij zag mij.
Haar ogen ontmoeten de mijne in een moment waar tijd en ruimte niet meer lijken te bestaan, gelijktijdig verandert de omgeving in een wazige schijnwereld die elke importantie heeft verloren en hebben we slechts oog voor elkaar, een magisch samenspel tussen twee dolende zielen die elkaar eindelijk hebben gevonden.
Terwijl ik haar bleef beminnen met mijn ogen liep ik op haar af in een tijdsbestek dat aanvoelde als een eeuwigheid, dezelfde eeuwigheid die wij hadden moeten overwinnen om elkaar te vinden.
Het moment dat ik voor haar stond was onwerkelijk; het leek alsof we allebei ter plekke zouden opstijgen om tot het einde der tijden samen te zijn in ons eigen paradijs, weg van alle futiliteiten die onze liefde op aarde zouden beperken, weg van de waanzin.
Ik streelde haar wang.
We wisten het.
We dansten een dans die geen dans genoemd mag worden, het was een ritmisch samenspel tussen twee voorbestemde personen die alle aardse wetten ontsteeg.
Na een tijdje kreeg ik dorst, zij wist het zonder dat we spraken. Toen ik haar naar de bar zag lopen zag ik geen meisje, nee, het was een Godin.
Toen ze terug kwam zag ik het, ze had een Corona zonder citroen in haar hand.
De rest is een waas.
Klacht: 14-jarig meisje die denkt mijn drinkbehoeftes te kunnen bevredigen door middel van een Corona zonder citroen.