Dit is de legende van Laila en Madjnoen.
Lang geleden in een ver land, kreeg een edele sjeik een beeldschone zoon. Hij werd Kais genoemd, en toen hij opgroeide was het iedereen duidelijk dat hij de trots van zijn familie en zijn stam zou worden. Als heel jonge jongen overtrof hij in kennis, ijver, leergierigheid en taalgebruik zijn leeftijdgenoten. Wanneer hij sprak rolden de parels van zijn tong, en als ij lachte waren zijn wangen als paarse tulpen die zich door het zonlicht openden.
Op een dag leerde Kais een meisje kennen dat zo mooi was dat hij onmiddelijk een voor hem onbegrijpelijk verlangen voelde. Ze heette Laila, wat 'nacht' betekent, en evenals de nacht was ze duister en lichtend tegelijk. Ze had de ogen van een gazelle en lippen als vochtige rozenblaadjes. Laila had voor Kais ook gevoelens die ze niet begreep. De beide kinderen werden door liefde overspoeld, maar jong als ze waren begrepen ze toen nog niet wat liefde was. De liefde was als een wijnschenker die de bekers van hun harten tot de rand toe vulde; ze dronken alles wat voor hen werd ingeschonken en werden dronken zonder dat ze begrepen waarom.
In de steegjes en winkelstraatjes van hun stad hielden Kais en Laila hun gevoelens voor zich. Soms wierpen ze elkaar een steelse blik of een lachje toe, maar ze hielden voldoende afstand tot elkaar om te voorkomen dat er praatjes over hen de ronde gingen doen. Maar zulke geheimen laten zich niet bewaren, en een koninkrijk kan valen door één gefluisterd gerucht. 'Kais en Laila zijn verliefd', zei iemand. In Laila's stam was men razend. Haar vader haalde haar van school, en ze mocht haar tent niet meer uit. Haar broers zwoeren dat ze Kais te pakken zouden nemen zo gauw hij zich in haar buurt zou wagen. Maar een wolf laat zich met nieuwe maan niet tot zwijgen brengen. Van zijn geliefde gescheiden dwaalde Kais als in trance langs de winkeltjes en de tenten. Overal bezong hij Laila's schoonheid, en tegen iedereen die zijn pad kruiste gaf hij hoog over haar op. Hoe langer hij haar niet zag, des te meer verviel hij in zijn liefde tot waanzin, zodat mensen hem op straat nawezen met de woorden: 'Daar heb je de waanzinnige! Daar heb je de Madjnoen!' Inderdaad Kais was waanzinnig. Maar wat is waanzin? Werd hij door het vuur van de liefde verteerd? Is de nachtvlinder met waanzin geslagen als hij zich in het vuur van zijn begeerte stort? Als dat zo is, was Kais waanzinnig. Kais was Madjnoen.
In lompen gehuld en van zijn verstand beroofd ging Madjnoen de stad uit. Hij zwierf doelloos door de bergen en de woestijnen van de Hijaz en schreef trieste lofdichten voor zijn verre geliefde.
Hij was dakloos en stamloos, hij was verbannen uit het land van het geluk. Goed en kwaad, recht en krom betekenden niets meer voor hem. Hij was een minnaar; de liefde was het enige wat hij kenden. Zijn verstand had hem verlaten, en hij leefde als een zwerver in de woestijn. Zijn haren waren aaneengeklit en vervilt, zijn kleren aan flarden. In zijn waanzin kwam Madjnoen bij de Ka'ba. Hij baande zich een weg door de menigte pelgrims, rende naar het heiligdom toe en sloeg op de deuren. 'O Heer, zorg dat mijn liefde groeit!' riep hij. 'Zorg dat ze bloeit in volmaaktheid en standhoudt! Laat mij uit de bron der liefde drinken totdat mijn dorst is gelest. De liefde is alles wat ik heb, alles wat ik ben en alles wat ik ooit wens te zijn!'
De pelgrims waren ontsteld. Ze zagen hoe Madjnoen op de grond viel, zijn hoofd in het stof wentelde en zichzelf vervloekte omdat hij voor zijn harstocht was bezweken.
Madjnoen maakte met zijn gedrag zijn familie en zijn stam te schande, maar zelf kende hij geen schaamte. Toen hij hoorde dat er een huwelijk tussen Laila en de onuitsprekelijk rijke Ibn Salaam was gearrangeerd, verloor hij zijn laatste restje verstand. Hij scheurde zich de kleren van het lijf en kroop naakt als een dier door de wildernis. Hij sliep te midden van de woestijdieren in ravijnen, at wilde planten en dronk regenwater. Zijn liefde maakte hem beroemd. Van overal kwamen mensen naar hem toe, die hem soms urenlang aanhoorden terwijl hij over zijn geliefde Laila sprak.
Op een dag, toen hij voor een gefascineerd publiek verzen voodroeg, kwam een stukje papier, dat door de wind was meegenomen, op zijn schoot terecht. Er stonden twee woorden op geschreven: 'Laila' en 'Madjnoen'. door de menigte gadegeslagen scheurde Madjnoen het stukje papier doormidden. De helft waarop 'Laila' stond verfrommelde hij tot een propje, dat hij over zijn schouder wegwierp. De helft met zijn naam erop bewaarde hij. 'Waarom doe je dat nu?' vroeg iemand. 'Besef je dan niet dat één naam beter is dan twee namen?' antwoordde Madjnoen. 'Als je wist wat de liefde werkelijk inhoudt zou je weten dat je, waneer je een minnaar een schram bezorgt, zijn geliefde vindt.' 'Maar waarom gooide je dan Laila's naam en niet je eigen naam weg?' vroeg iemand anders. Madjnoen wierp de man een woedende blik toe. 'De naam is niet meer dan een schelp. Het komt aan op dat wat door de schelp verborgen wordt. Ik ben de schelp, en Laila is de parel. Ik ben de sluier, en zij is het gezicht onder de sluier.'Hoewel de toehoorders zijn woorden niet begrepen, waren ze verbluft over de schoonheid van zijn taal.
Intussen was Laila die door haar stam aan huis gebonden was en zich gedwongen zag tot een huwelijk met een man van wie ze niet hield, in duistere eenzaamheid overgedompeld. Ze leed even hevig als Madjnoen, maar was niet zo vrij als hij. Ze wilde ook te midden van de dieren in de woestijn verkeren en vanaf bergtoppen haar liefde voor Madjnoen betuigen. Maar ze zat gevangen in haar tent en haar hart. Toen een oude koopman op een ochtend haar stam bezocht en nieuws over Madjnoen bracht, voelde Laila zich hol en gewichtloos als een rietstengel in de wind. 'Zonder jouw schoonheid, die straalt als de maan, is Madjnoens ziel als de zee in een winternacht, opgezweept door duizendstormen,' vertelde de oude man haar. 'Hij dwaalt door de bergen en gaat als een bezetene te keer. Hij heeft slechts één woord op zijn lippen: "Laila."' 'Het is allemaal mij schuld,' huilde Laila en ze vervloekte zichzelf. 'Ik heb het hart van mijn geliefde in vuur en vlam gezet, zodat hij tot as is vergaan.' In haar wanhoop haalde ze edelstenen uit haar oorbellen en gaf ze aan de oude koopman. 'Ze zijn voor u. Gaat u naar Madjnoen en brengt u hem hierheen. Ik wil hem alleen maar zien en even naar zijn gezicht kijken, om me een ogenblik in het licht van zijn goedkeuring te kunnen baden.'
De oude man willigde haar verzoek in. Dagenlang was hij in de woestijn naar Madjnoen op zoek. Toen hij hem uiteindelijk vond, bracht hij Laila's boodschap aan hem over. 'Zou je je gelofte om de wereld te verzaken niet heel even kunnen verbreken om een blik op haar betraande gezicht te werpen?' vroeg hij. Wat begrijpt iedereen me toch slecht, zei Madjnoen bij zichzelf. Beseffen ze dan niet dat ik een heel andere voorstelling van geluk heb dan zij? Zien ze niet dat hun wensen in dit leven kunnen worden vervuld, maar dat mijn verlangens van een heel andere aard zijn en niet kunnen worden vervuld zolang ik op deze vergangelijke wereld verblijf? Madjnoen kon de kans om het gezicht van zijn geliefde te aanschouwen echter niet weerstaan. Hij hulde zich in een mantel en volgde de oude man naar een palmbos. Daar verborg hij zich terwijl de grijsaard Laila ging halen. Terwijl ze aan de hand van de koopman naar het palmbos, naar Madjnoen, toe liep, beefde Laila over haar hele lichaam. Toen ze nog maar twintig passen van haar geliefde verwijderd was, verstijfde ze. De oude man trok aan haar arm, maar Laila kon zich niet meer verroeren. 'Edele heer,' zei ze, 'tot hier en niet verder. Ik ben nu al net een brandende kaars. Als ik nog één stap dichter bij het vuur kom, zal ik er volledig door worden verteerd.'
De oude man liet haar daar achter en ging naar Madjnoen. Hij haalde de jongen uit het palmbos te voorschijn, zodat hij door het maanlicht werd beschenen, en stuurde hem in Laila's richting. Madjnoens gezicht was doodsbleek, en zijn blik was glazig. Strompelend kwam hij vooruit. Het licht van de sterren priemde door de toppen van de palmen heen. Er bewoog iets in het donker, en plotseling stonden Laila en Madjnoen onder de blote hemel tegenover elkaar. Het duurde maar een ogenblik, waarin het bloek naar hun wangen gestuwd werd, De twee geliefden staarden elkaar aan, dronken van de wijn der liefde. Hoewel ze elkaar nu gemakkelijk konden aanraken, wisten ze dat ze allen in het paradijs van die wijn zouden mogen proeven. Een zucht, een verstikte kreet, en Madjnoen draaide zich om en rende weer de woestijn in, waar hij als een schim in de nacht oploste.
De jaren verstreken. De bladeren van de palmen verschoten van kleur. De bloemen verloren van treurnis hun blad. Het landschap werd vaal, de tuinen verdorden, en ook Laila verlepte. Het licht in haar ogen verzwakte. Toen ze haar laatste adem uitblies, lag de naam van haar geliefde op haar lippen. Toen Madjnoen hoorde dat zijn geliefde was overleden, spoedde hij zich huiswaarts en wentelde zich in het zand op haar graf. Hij drukte zich tegen de grond als was hij in het gebed verzonken, maar van zijn gebarsten lippen kwam slechts één woord: 'Laila.' Tenslotte werd hij van zijn pijn en verlangen verlost. Zijn ziel bevrijdde zich, en Madjnoen was niet meer. Volgens sommigen bleef Madjnoens lichaam maandenlang op Laila's graf liggen; anderen houden vol dat het er jarenlang lag. Niemand durfde er in de buurt te komen, want de wilde dieren hielden er dag en nacht de wacht. Zelfs de gieren die boven het graf cirkelden, lieten Madjnoen onaangeroerd. Ten slotte restten er van hem allen nog stof en gebeente. Pas toen verlieten de dieren hun meester en keerden terug naar de wildernis.
Nadat de dieren waren vertrokken en het stof van Madjnoen door de wind was meegevoerd, maakte men een nieuwe grafsteen voor Laila's graf. Het grafschrift luidde als volgt:
Ze slapen samen in dit ene graf,
In rust verenigd, die de dood hun gaf.
De twee gelieven, zelfs in scheiding trouw:
Hun zielen zijn nu één als man en vrouw.