Hoestend en kuchend werd ik wakker in een plas van braaksel, azijn en theezakjes. Stapels met afgescheurde kalenderblaadjes herinnerden mij aan het voortschrijden van de tijd. Buiten raasde het verkeer voorbij: forensen die hun kinderen dumpten bij professionele opvoeders, slakkerige bejaarden: op weg naar de supermarkt om daar mensen in de weg te lopen, en fietsende jeugd met muziek op het hoofd waar iedereen van mee kon genieten. 'O tempora, o mores!', aldus Cicero.
Ik rochelde een groen fluim tegen de niet-groene muur en begon met het smeren van mijn brood. Als ik een hond had kon ik pindakaas op mijn ballen smeren en het eraf laten likken. Zou de pindakaas blijven plakken als ik mijn zak in een vissenkom zou laten hangen? Dan nog was het nog de vraag of Elvis pindakaas zou lusten. Na een zweterige schijtsessie (het was warm die dag) was het tijd om aan het werk te gaan. Niet echt werk natuurlijk, dat is voor burgerlullen. De schijtlucht was tamelijk penetrant.
Ah, poëzie. In welke andere kunstvorm kun je nog de veel te dikke wenkbrauwen van je buurvrouw zo treffend neerzetten? Welke andere kunstvorm heeft zoveel muzen toegedicht gekregen door de oude Grieken? Hint: geen enkele, verdulle. Het ene na het andere gedicht over ontlasting, seks, of het gebrek aan zingeving in een postmoderne tijd vloog uit mijn polsen. Er was geen stoppen aan: ik was niet meer bij te houden, ik was het peleton van de meute andere dichters voorbij. Zweetdruppels begonnen op de volgekalkte bladen papier te druppelen. En toen werd er op de deur geklopt.
Het was Cees van der Knaap, staatssecretaris van Defensie. Wat een lul.
Gelegenheidssedevacantist extraordinaire. Een dozijn lama's en je grootvader. Tweede Exloërmond, ofwel het vagevuur. De schemerlamp van je nachtmerries. Vla, en veel ervan. Verlanglijst: vijf pedaalemmers en het einde der tijden.