quote:
Samen in het gras. We hebben onze schoenen uitgetrokken en liggen naast elkaar in het kniehoge felgroene gras, plompverloren in de wildernis, omringd door niets anders dan het oerwoud wat zachtjes mee wiegt op de wind. In de verte hoor ik de oerwoudgeluiden, van de tijgers die ons in het gras besluipen. Van de bloeddorstige vogels die ons vanuit de struiken gadeslaan en de aasgieren die boven ons cirkelen. Je kauwt zorgeloos op een grassprietje en staart naar de smetteloze hemel, alsof je je niet bewust bent van de wildernis in mijn hoofd. En ik, ik kruip tegen je aan, breek een grassprietje los en kietel je neus. Je glimlacht, maar blijft naar de hemel staren, verloren in oneindigheid. Ik sla mijn arm om je heen, leg mijn hoofd op je borst, luister naar je hartslag. Het is bijna slaapwekkend, dat zware, gestage ritme. Als een onheilspellend drumgeroffel, ergens ver weg. Ik luister naar het ritme, de eentonige melodie, en voel je borst zachtjes op en neer gaan. Op en neer. Op en neer. Ik val bijna in slaap en droom over de jungle, over lianen en kameleons en zoetwaterbeekjes.
Als ik weer naar je kijk zie ik dat je je ogen hebt gesloten, niet bewust van alle gevaren om ons heen en de eenvoud van je hartslag die je al die jaren in leven heeft gehouden. Ik kan zo wel uren naar je kijken, met mijn kin en handen op je borst, met de warme voorjaarszon die onze lichamen streelt en de koele bries die met mijn haren speelt. Je opent je ogen en glimlacht, nog altijd met die grasspriet tussen je tanden. Je reikt je hand uit, strijkt mijn haren naar achteren, uit mijn gezicht.
‘Hoor je de tijgers?’ vraag ik je. ‘Hoor je de drum?’ Ik grijns. Ik kan wel huilen, zo lekker lig ik hier. Zo mooi is dit.
‘Ik hoor helemaal niets,’ zeg je hees. Je duwt jezelf iets van de grond en kust me in het hoge gras. Ergens fluit een meesje en ergens lopen kinderen. Boven ons vliegt een vlieger en de tijgers zijn niets meer dan blaffende honden. Maar ik ben ver weg, verloren in de wildernis met jou. Samen op een onbewoond eiland, onder de palmbomen in het rulle zand. We zijn samen, ver weg van de wereld, en ik kus je en je verrast me als je me opzij duwt en op me komt liggen. Je gromt en ik giechel. Je kust me in m’n nek en je kietelt me in m’n zij, ik ben je prooi in je ferme greep. Verloren met jou in een andere wereld. Alleen met jou.
We vallen in slaap in het kouder wordende gras terwijl de lucht oranje kleurt en je mijn wang streelt en ik luister naar je kwetsbare hart. De gedachte dat er ooit een dag komt dat we hier niet meer zullen zijn is bijna ondraaglijk. Maar die dag is ver weg, ver weg. Even ver als de jungle, de kameleons en de koraalriffen. Even ver als de onbewoonde eilanden vol verborgen schatten. We zijn hier, nu, samen, en ik laat je nooit meer gaan.