abonnement Unibet Coolblue
pi_34344485
Het onderwerp voor de wedstrijd is "papier" en de inzendingen worden verdeeld in 3 categorieën. Op elke categorie mag je één keer stemmen. Je hoeft niet mee te hebben gedaan aan de wedstrijd om te mogen stemmen. Je kan stemmen tot 1 februari.

Voor de spelregels en wijze van stemmen: *O* De Grote TTK-wedstrijd *O*
In dit topic graag uw jurering, in dit topic TTK-Wedstrijd SC-topic #8 Onderwerp: papier commentaar en algehele gezellige babbels.

Opmerkingen, wijzigingen en dergelijke over je eigen inzending kan je doorgeven via een topicreport. Je wijziging wordt zo snel mogelijk ingevoerd. Als je een vraag hebt en je wilt een antwoord, dan graag je e-mailadres erbij zetten.

[ Bericht 11% gewijzigd door Isabeau op 22-01-2006 15:57:25 ]
"Dear life, When I said "can my day get any worse?" it was a rhetorical question, not a challenge."
pi_34344614
* Categorie dichtkunst

Er zijn 10 inzendingen.

  • Papier nee
  • Gebruiksvoorwerp
  • Analfabeet
  • Papier
  • Papier hier
  • Beschrijf me
  • Schuld
  • Papeo
  • De haard
  • Ode

    [ Bericht 37% gewijzigd door Isabeau op 23-01-2006 00:07:23 ]
  • "Dear life, When I said "can my day get any worse?" it was a rhetorical question, not a challenge."
    pi_34344628
    Papier nee
    dus
    niet Papier

    Gedicht zonder titel, kies Papier nee bij toekennen van de stemmen

    [ Bericht 51% gewijzigd door Isabeau op 22-01-2006 15:20:27 ]
    "Dear life, When I said "can my day get any worse?" it was a rhetorical question, not a challenge."
    pi_34344634
    gebruiksvoorwerp
    ------------------

    ik kan zweven
    is te lezen
    val gevouwen
    naar benee

    op 't balkon
    van een man
    die mij neemt
    op de w.c.

    door riolen
    van de stad
    met rivieren
    naar de zee

    vind ik rust
    totaan de kust
    en neemt 'n meisje
    mij weer mee

    ze kleedt me aan
    met veel kleur
    en kijkt
    daarbij tevree

    ik kan zweven
    staat geschreven
    daaronder zeven
    en Esmée
    "Dear life, When I said "can my day get any worse?" it was a rhetorical question, not a challenge."
    pi_34344778
    Analfabeet

    Ik sneed me niet aan het papier.
    Nee. Mijn eerste letters kerfde ik
    In de bast van een nog jonge eik
    En die van een populaire populier.

    Ik bikte steentjes uit wat pleinen
    zag de sporen die overbleven - woorden.
    Maar toen niemand erover struikelde
    Zette ik mijn zinnen op alle terreinen.

    Pas nu ik alinea´s mijn huid in kras
    wordt het verhaal me duidelijk:
    Ik schreef gedichten op de muren
    juist in het land waar niemand las.
    "Dear life, When I said "can my day get any worse?" it was a rhetorical question, not a challenge."
    pi_34344820
    Papier



    [ Bericht 67% gewijzigd door Isabeau op 23-01-2006 00:06:58 ]
    "Dear life, When I said "can my day get any worse?" it was a rhetorical question, not a challenge."
    pi_34344962
    Papier hier

    Papier
    Hier
    Haar haren dansend met elke huppel
    Papier
    Hier
    Zonder moeder, vader, oma, broertje, broer
    Papier
    Hier
    Zoekend zoekend zoekend zoekend
    Papier
    Hier
    Verdwaald in het pretpark
    "Dear life, When I said "can my day get any worse?" it was a rhetorical question, not a challenge."
    pi_34344983
    Beschrijf me

    Beschrijf me
    Met schetsen en een kras
    Die een lijn wordt

    Beschrijf me
    Met woorden en een zin
    Die een letter blijft

    Beschrijf me
    Met groen en een kleur
    Die een tint is

    Beschrijf me
    Ik ben leeg
    Maar toch blanco
    "Dear life, When I said "can my day get any worse?" it was a rhetorical question, not a challenge."
    pi_34345004
    Schuld

    Ik was het, niet hij!
    Ik heb het gedaan!
    Hij wist van niks.
    De stommeling; hij weet van niks.

    Kijk dan; op dit papier.
    Ik heb het in mijn hand.
    Kijk dan, ik heb het gedaan.

    Waarom kijk je niet?
    Zie dan, ik was het!
    Ach, wat geeft het.
    Het is toch zo’n sufferd.

    Ik neem een hap en kauw.
    Ik neem nog een hap.
    Ik stop het helemaal in mijn mond.
    Ik kauw en slik. Weg.

    Híj was het. Die stomkop!
    "Dear life, When I said "can my day get any worse?" it was a rhetorical question, not a challenge."
    pi_34345048
    Papeo

    Een papieren mannetje, Papeo heette hij
    werd uit papier geknipt, oh wat was hij blij
    Hij sprong en zong en dansde rond
    tot hij een metalen voorwerp vond
    Hij probeerde uit en toen zei het: 'Knip!'
    en daarom voor jullie allen een goede tip
    Probeer niet alles, onthoud dit wel
    anders eindig je ook in een knipsel
    "Dear life, When I said "can my day get any worse?" it was a rhetorical question, not a challenge."
    pi_34345063
    De haard

    Het doet me goed,
    Om naar de haard te staren.
    De rode gloed,
    Vlammen die niets sparen.

    Een weemoed vervult mijn aderen,
    Kon alles maar zijn als toen.
    Communiceren met papieren bladeren,
    In plaats van alles via e-mail doen.

    Het vuur verslindt de woorden,
    De vellen worden zwart.
    Brieven die mij niet meer bekoorden,
    Die mij pijn deden in mijn hart.

    Nostalgie naar het verleden,
    Herinneringen die verbranden.
    Papier wordt te vaak vermeden,
    Terwijl E-mails niet zo goed branden.

    [ Bericht 34% gewijzigd door Isabeau op 22-01-2006 18:22:16 ]
    "Dear life, When I said "can my day get any worse?" it was a rhetorical question, not a challenge."
    pi_34345077
    Ode

    Je gladheid en je kleur,
    je warmte en je geur –
    dat heerlijke odeur.

    Je inhoud en je intellect,
    je juistheid en je defect –
    ach, niemand is perfect.

    Maar ik ben jouw auteur,
    mijn papieren godin,
    en jij mijn levensproject.
    "Dear life, When I said "can my day get any worse?" it was a rhetorical question, not a challenge."
    pi_34345092
    Gereserveerde ruimte voor eventueel niet doorgekomen inzending. Doorgeven via een topicnote oid, niet melden in het slowchat topic.
    "Dear life, When I said "can my day get any worse?" it was a rhetorical question, not a challenge."
    pi_34345161
    * Categorie verhalen

    Er zijn 8 inzendingen.

  • Haar wereld van papier
  • Briefpapier
  • Een naamloze illegaal en een doodgevroren vondeling
  • Origami
  • De papieren bekentenis
  • De boekenfee
  • Verdronken vlinder
  • Jeugdtrauma

    [ Bericht 75% gewijzigd door Isabeau op 22-01-2006 15:54:47 ]
  • "Dear life, When I said "can my day get any worse?" it was a rhetorical question, not a challenge."
    pi_34345293
    Haar wereld van papier

    Ze lag op haar bed, rustend, niet denkend, niet voelend. Plotseling, het geluid van een dichtslaande autodeur bracht haar terug bij zinnen. Snel ging ze rechtop zitten om door het raam naar buiten te kijken. Het was haar vader's auto. Hij was thuis.

    Haar ogen vulden zich met angst terwijl ze snel de kamer doorkeek. De kast, de kast zou de beste schuilplek zijn. Ze nam een spurt naar de kastdeur, bijna struikelend viel ze naar binnen, de deur snel achter zich sluitend. Met haar rug zo er mogelijk tegen de achterkant aan liet ze zich op de grond glijden. Oren gespitst, ademhaling onderdrukt.

    Ze hoorde haar ouders praten, gemompel in de verder. Haar moeder moest lachen, zoals ze altijd deed als haar vader grappig probeerde te zijn. Hij was niet grappig. Niets wat hij deed was grappig. Hij zou schaar, steen en papier met haar spelen. En ze zou verliezen als zijn papier zich om haar bevende vuist zou sluiten. Zoals zijn lichaam zich om haar heen sloot en ze niet meer kon ademhalen, laat staan haar inwendige woede en angst kenbaar kunnen maken.

    Het was weer stil geworden in het huis en de stilte maakte haar bang. De stilte kroop langs de trap omhoog naar haar slaapkamer en de stilte zou haar omvatten als papier om haar vuist. Ze zou verstikken in het papier. Voetstappen op de trap…langzaam…steeds dichterbij. Ze herkende zijn tred, alleen hij kon de derde trede zo doen kraken. Ze kromp ineen, ze voelde het papier dichterbij komen. Haar ademhaling werd zwaarder, warmer, heter.

    "Sylvia!" riep hij "waar is pappie's kleine meisje?"

    Met haar vuisten bedekte ze haar oren en deed haar ogen stijf dicht. Ze was niet zijn kleine meisje, ze was bijna een vrouw, bijna 16. En waarom noemde hij zichzelf pappie? Zij zou hem nooit pappie noemen. Pappie was een slechte naam. Pappie leek op papier. Het papier bedekte haar huid. Haar haartjes gingen rechtovereind staan. Haar hart bonste luid. Ze voelde stukjes papier door haar aderen richting haar hart gaan. Het zou niet snel meer duren of ook het bonzen van haar hart zou gedempt worden. Ze wilde niet gillen toen ze de slaapkamerdeur hoorde opengaan.

    Een voorzichtige, zachte bons op de kastdeur. "Lieverd, ben je hier?"

    Ze voelde zich in het nauw gedreven, gevangen door deze slechte man. Ze voelde een straaltje warme vloeistof langs haar benen stromen en ze jammerde zachtjes in de hoop dat hij weg zou gaan. Langzaam ging de deur open en het licht van de slaapkamer stroomde naar binnen. Ze hield haar ogen angstvallig dicht. Dan zijn hand rond haar pols. Zijn papier om haar zachte huid. Een zacht trekken. "Wat doe je hier?" Ze gaf geen antwoord. Voorzichtig trok hij haar overeind en leidde haar uit de kast. Ze probeerde zichzelf op een andere plaats voor te stellen – misschien het park, ja – de schommels en alle lachende kinderen.

    "Wat heb je gedaan, je bent helemaal nat! Ga je verschonen in de douche." Zijn stem nu niet meer vriendelijk, maar bars zoals ze de hele tijd verwacht had. Zijn hand op haar broek. Gewikkeld in lange vellen papier. Ze wilde gillen, een prop in haar mond. Snel rukte ze zich los om naar de badkamer te rennen. Met tranen in haar ogen haalde ze een paar proppen papier over haar natte broek heen, maar veel haalde het niet uit. Met haar haar hangend rond haar gebogen gezicht keerde ze terug naar haar vader als een gewond dier dat zich overgeeft. Hij nam haar bij de hand en leidde haar de trap af. "Ik heb iets voor je meegebracht, lieverd" De zoete stem waar ze doorheen prikte. Ze kon het slechte in hem voelen. Haar hele lichaam klaar om overgenomen te worden door het slechte, door het papier van zijn hand rond haar vuist. Rond haar lichaam. Rond haar ziel. Het zou haar verteren en uitspuwen. Hij nam haar mee de woonkamer in richting. Zijn hand over haar ogen. "Wil je zien wat pappa voor je mee heeft gebracht?"

    NEE! Ze schreeuwde in stille verbijstering. Ze wilde alleen weg. Rennen…vliegen. Hij liet haar niet eens zien waar ze liep. Ze liep als een blinde, wachtend op het papier. Het papier dat haar zal verstikken. "Doe je ogen maar open!" Als een bang hert opende ze haar ogen en zag de vlammen! Nee, hij zou haar niet in papier wikkelen. Hij zou haar levend verbranden in haar eigen woonkamer! Hij was de duivel. Schreeuwend haalde ze uit naar de vlammen. Woorden kwamen over haar lippen "Nee! Ik wil niet dood! Laat me leven!"

    Snel werden haar polsen stevig vastgegrepen door haar vader. Huilend probeerde ze rond te kijken. Een grote slagroomtaart lag in stukken op de grond, een hoopje ellende van cake, slagroom, versiering en nog twee zielig brandende kaarsjes. Terwijl ze verder keek zag ze haar broertjes en moeder met grote bange ogen toekijken. De stevige greep van haar vader kan haar ervoor behoeden dat ze weer begint te slaan terwijl ze luid gillend begint te worstelen. Los moet ze, los! Het papieren doek valt over haar heen. Put haar uit.

    Uit de verte dringt de stem van haar moeder nauwelijks tot haar door. Ze is aan het bellen. "Ja, nu graag. Nee, we kunnen het niet meer aan. Dank u."

    Ze voelt het papier zich om haar sluiten. Haar verstikken zoals ze wist dat het haar zou verstikken. Moe gestreden laat ze zich op de grond zakken. Met haar vader's armen liefdevol maar stevig om haar heen zakt ze steeds verder in haar schizofrenie. De wereld van papier. Fragiel, kwetsbaar, kostbaar.

    [ Bericht 2% gewijzigd door Isabeau op 22-01-2006 16:01:24 ]
    "Dear life, When I said "can my day get any worse?" it was a rhetorical question, not a challenge."
    pi_34345318
    Briefpapier

    Aan de achterblijvers,

    Tegen de tijd dat iemand dit leest wordt er wellicht afgevraagd waar ik ben.
    Dat weet ik zelf ook niet. Ik ben weg, verdwenen, opgelost. Hoewel ik me
    afvraag of ik dat voorheen ook al niet was. Hoeveel van jullie zullen nu een
    traan laten? Huil niet om mij, ik was jullie aandacht toch al nooit waard.
    Ik wil graag dat mijn ouders laat weten op school hoe ik gegaan ben. Ik wil
    dat elke klasgenoot te horen krijgt wat er gebeurd is. Laat ze zich maar
    schuldig voelen, vooral het “stoere” groepje. Vincent, Maikel, Elise, Bart
    en Anne moeten het hele verhaal aanhoren. Laat ze in de klas weten dat ze
    niet welkom zijn op mijn begrafenis. Anderen mogen best komen, maar ik zie
    niet in waarom ze nu opeens wel iets om me zouden geven. Het waren tenslotte
    zij die mijn schooljaren tot een levende hel gemaakt hebben. Ze deden niet
    allemaal actief mee, maar nog nooit is er iemand voor mij opgekomen.

    Na dagen, weken, maanden en jaren heb ik er genoeg van om voor mezelf op te
    komen.

    Ik weet zeker dat, waar ik nu ook ben, het beter is. De keuze die ik heb
    gemaakt is er niet een die zonder zorgvuldige overweging gemaakt is. Dit is
    geen schreeuw om aandacht, zoals het door sommigen genoemd gaat worden, dit
    is de oplossing waar iedereen beter van wordt. Het zal ook door de hoofden
    gaan als “een makkelijke uitweg”, maar het is de enige uitweg.

    Het spijt me als deze brief verdriet achterlaat bij mensen, hoewel ik me dat
    niet echt kan voorstellen.


    Mark
    "Dear life, When I said "can my day get any worse?" it was a rhetorical question, not a challenge."
    pi_34345337
    Een naamloze illegaal en een doodgevroren vondeling

    Gemiddeld waren het achthonderddrieënveertig stappen. Als het mooi weer was waren het wat minder, als hij vanwege de regen een paraplu op moest hebben of de wind hem niet gezind was, waren het er wat meer. Toen de eeuwige saaie huizen langs zijn dagelijkse weg hem begonnen te vervelen, was hij begonnen met tellen. Het aantal stappen had hij bijgehouden in een notitieblok, het stond dagelijks in de sobere boekenkast in de voorkamer – tussen een boek van een Vlaamse thrillerschrijver en een bundel met Engelse klassiekers, te wachten op zijn terugkomst. Zodra hij zijn dagelijkse wandeling had gecomplementeerd, en hij de voorkamer inliep, viel zijn oog weer op het verleidelijke notitieblok, waarna hij zijn kroontjespen in de inktpot doopte en in klassiek schoolschrift zijn statistieken van die dag vereeuwigde. Het blok werd steeds perfecter; zodra het vol zou komen zou het een unicum zijn. Dat moment kwam snel naderbij: hij was al ruim over driekwart heen. Hij keek ernaar uit; vanaf dat moment zou hij een uniek stukje wereldliteratuur bezitten, want hij had een paar keer zijn route geobserveerd en was tot de conclusie gekomen dat niemand anders het aantal passen dat nodig was om de route af te leggen telde. Nergens ter wereld zou duidelijk zijn hoeveel keer je nou precies gemiddeld een been moest verzetten om de route af te leggen, behalve bij hem.

    Maar het was slechts een klein werk. Een stukje afleiding, dat nog niet kon tippen aan zijn levenswerk. Zodra de deur bovenaan de smalle trap openging, stond een paradijs op hem te wachten. Ver buiten de invloeden van sigarenrook en uitlaatgassen kon hij urenlang langs de stellingkasten sluipen, zo nu en dan een stuk eruit pakkend, waarna over het algemeen een ondefinieerbaar monotoon geluid aangaf dat hij instemde met de inhoud van het stuk en zijn commentaar erbij. Slechts een snel overslaand geluid vormde een aanleiding voor een minuut of vijf vluchtig lezen en schrijven, een overdonderend proces van haast in een aura van eeuwig rustende stellingkasten. Daarna keerde de rust weer terug, en keek hij tevreden naar zijn levenswerk. De tand des tijds zal het overleven. Een stukje geordendheid in de chaos van de wereld.

    Zes dagen per week bezocht hij de kantoorboekhandel. Het was een rommelige winkel, hij had berekend dat hij bijna twee keer zo snel alle dingen die hij moest hebben kon pakken als de boekhandel logischer was ingericht. Nu lagen grote kranten in de krantenbak (tot zijn weerzin gesponsord door één van de grootste nationale kranten), terwijl de kleinere kranten aan de ene kant van het tijdschriftenrek lagen en de interessante week- en maandbladen aan de andere kant van dat rek, vlakbij het kleine postagentschap, waren uitgestald. Hij had een plan tot herinrichting geschetst en ingediend bij de winkel, maar hij had er helaas nooit meer weer van gehoord. Soms kocht hij en passant een doos sigaren erbij, hij had berekend dat hij dat gemiddeld één keer in de zeven tot acht bezoeken deed. Terug thuis las hij alle kranten, tijdschriften en bijlagen die hij gekocht had door, ondertussen langzaam sigaren rokend. Terwijl een waas van sigarenrook mistbanken in zijn bescheiden voorkamer optrok, maakte hij afwisselend gehaast aantekeningen en verdiepte hij zich in de steeds kleiner wordende stapel die, naast de asbak, op het tafeltje naast hem stond. Orde, rust, discipline. Chaos is fout, logica en overzichtelijkheid goed. Hij moest altijd voor het diner de stukken voor die dag uithebben, want ’s avonds was de tijd voor overpeinzingen, notities en eindeloze wandelingen door zijn archief.

    Het was die dag slecht weer. De ijzel noopte hem tot een zeer voorzichtige pas richting de boekhandel; het waren uiteindelijk bijna vijftienhonderd stappen. Op de terugweg – inmiddels was er ook een sneeuwbui opgestoken – vroeg hij zich af of hij deze dag wel moest opnemen in zijn statistieken. Een afwijkende dag was slecht voor de orde, maar een ontbrekende dag was dat misschien nog wel meer. Terug thuis kon hij eerst amper zijn vingers bewegen; pas daarna, veel later dan normaal, kon hij zijn leeswerk hervatten. Tijdens het lezen begon hij te twijfelen; hij zou moeten haasten om het werk op tijd af te krijgen. Geen langzaam vormende mistbank meer, maar haastige rokerige pufjes. Licht transpirerend wisselde hij snel af tussen het inhaleren van de tweede sigaar van die dag en het lezen van enkele toevoegsels van kranten. Bij het een-na-laatste stuk constateerde hij dat hij nog sneller moest opschieten; snel liet hij het stuk naast zijn stoel neervallen en pakte zijn sigaar om de askolom in de asbak te laten vallen. Een misrekening deed het kleine hoopje smeulende as rakelings langs het bijzettafeltje op het net gelezen papierwerk vallen. Binnen een halve minuut stond de hele stapel in brand, binnen een kwartier was de boekenkast met het schrift gehuld in vlammen. Binnen een uur probeerde de brandweer te redden wat er nog over was van zijn archief, waarvan de rookwolken nog kilometers verderop gezien werden.

    Van zijn lichaam werd niets teruggevonden, evenals van zijn archief. De eigenaar van de kantoorboekhandel werd getraceerd als de persoon die het dichtst bij de man stond, maar die wist enkel wat te vertellen over zijn bizarre aankooppatroon. Van familie was geen spoor; op aanwijzing van de boekhandelaar werd wel in de resten van zijn huis gezocht naar geconserveerd nalatenschap van de man. Lijken trof men niet aan, maar in de gespaard gebleven kruipruimte werden wel wat krantenknipsels en oude boeken aangetroffen. Bij een anonieme crematie werden deze – als waardeloos getaxeerde – spullen verbrand, waarna de urn door enkele werknemers van de lokale sociale dienst ter grave werd gedragen. Zijn archief was naar haar laatste rustplaats gebracht; tussen het lichaam van een naamloze illegaal en het lijkje van een doodgevroren vondeling.
    "Dear life, When I said "can my day get any worse?" it was a rhetorical question, not a challenge."
    pi_34345349
    Origami

    Het gebeurde allemaal een jaar geleden. In ons dorp woonde een oudere dame.
    Zestig jaar zou ik haar schatten. Ze was altijd heel aardig en ze maakte
    altijd een praatje met iedereen uit de buurt. Ze had zelf drie kinderen en
    nog enkele kleinkinderen. Haar hobby was knutselen met papier, origami
    noemde ze het. Van kleine velletjes papier vouwde ze dan de vreemdste
    wezens, die wij nog nooit in het echt hadden gezien. Olifanten, vleermuizen,
    draken. Wij kende deze wel uit verhalen en van plaatjes, maar we hadden ze
    nog nooit in het echt gezien. En wij vonden het prachtig, omdat ze bij elk
    werk een verhaal had.
    Ik was tien jaar oud toen ze het ons begon te leren. Elke woensdag kwamen we
    bij haar om te knutselen. In het midden van de kamer had ze een houten,
    ronde tafel staan, waar wij allen rond gingen zitten. Wij gingen dan vouwen
    en probeerde haar na te bootsen. Ook zij genoot ervan om ons allen zo te
    zien knutselen. Wij hadden de grootste lol woensdagen. Het was dan ook onze
    lievelingsdag.
    Het was altijd jammer om de koekoeksklok – ze had zelf het vogeltje gevouwen
    – te horen gaan. Ik gaf mijn kunstwerkje dan aan mijn ouders, die het op de
    vensterbank of op de schoorsteenmantel plaatsten.
    Zo ging het maanden door. Mijn huis vulde zich geleidelijk met de werken van
    mij en mijn zusje. Wij vouwden alles wat los en vast zat, oude
    tijdschriften, de krant, schriften op school. Onze ouders –en ook anderen
    uit de buurt wiens kinderen op woensdag vouwden - werden er gek van, en ze
    besloten ons niet meer naar mevrouw Smit te laten gaan. We mochten nog een
    keer langsgaan, om te bedanken.

    We stonden met zijn allen – tien in totaal – op de stoep voor het huis van
    onze ‘papierlerares’. Wij hadden een bloemetje bij ons, een bos narcissen,
    waar wij zelf gevouwen bloemetjes tussen hadden gestopt. Wij trokken
    allemaal trieste gezichten, omdat het onze laatste keer was.
    De bel klonk deze keer veel zwaarder dan anders. Met een glimlach op haar
    gezicht deed ze open. ‘Kom binnen, kinderen, ik zal wat lekkere thee
    opzetten.’
    Zoals gewoonlijk gingen we weer rond de tafel zitten en bracht ze ons de
    gewoonlijke thee. “Oh kinderen, waarvoor hebben jullie die mooie bloemen
    meegebracht?”
    “Van onze ouders mogen we niet meer komen, dit is onze laatste keer,
    mevrouw.”
    “Menen jullie dat, wat jammer is dat, laten we dan van deze laatste keer en
    vrolijk geheel maken. Trek eens wat blijere gezichten. Ik zal jullie iets
    laten zien wat nog niemand heeft gezien.”

    Wij dronken onze thee en daarna vroeg ze ons om haar te volgen. Wij gingen
    door een deur heen en we kwamen in een gang. Aan het plafon waren allemaal
    papieren vogels met touwtjes opgehangen. De muur was met de meest bonte
    kleuren beschilderd. Wij keken onze ogen uit. Aan het eind van de gang was
    nog een deur. Er was ook nog een trap naar boven, maar de deur was
    belangrijk. Achter de deur was een trap. Toen we met zijn allen op de trap
    stonden, trok mevrouw Smit opeens de deur achter ons dicht. Het duister
    omringde ons en op de tast gingen we de trap af. De trap leek oneindig. Uren
    liepen we door, totdat onze voeten eindelijk vlakke grond raakten.

    De grond was zacht onder onze voeten, niet zo hard als de stenen trap. Naast
    ons stonden bloemen, in alle kleuren van de regenboog gevouwen. Ze bewogen
    met de wind die uit het ventilatie werd geblazen. Of was dat wel zo?
    Het was een andere wind die door het vertrek waaide, een wind die ons opriep
    om de tempel te betreden. Toen wij dicht bij de steen waren kwam er iets
    onvoorstelbaars van achter het altaar. Het waren elfjes, gevouwen van
    papier, die door de lucht vlogen. Ze waren levend! en vlogen om ons heen.
    Mevrouw Smit kwam bij ons staan, "Is het niet prachtig kinderen? een waar
    schouwspel, gemaakt door mens en natuur. Een echte samenwerking, wat ik vouw
    zal door de Smaragd levend worden gemaakt" Een elfje landde op mijn
    schouder. Wij begonnen met vouwen. En wij maakten. Wij lieten onze
    kunstwerken levend maken, zodat ook zij bewogen. Op gegeven moment kwam
    mevrouw Smit bij ons en ze zei dat we moesten stoppen, onze ouders zouden
    weldra komen Wij wouden onze wezens meenemen en aan onze ouders laten zien,
    maar volgens mevrouw Smit kon dat niet, onze ouders zouden het niet
    begrijpen. De werken konden ook niet leven, ver weg van de smaragd.

    Wij lieten ze daar, in die kelder. en wij vertrokken weer uit het huis, voor
    de laatste keer dat we er zouden komen. Wij zijn er nooit meer geweest, al
    spraken we mevrouw Smit soms wel nog. Over de kelder werd nooit meer een
    woord gerept.
    "Dear life, When I said "can my day get any worse?" it was a rhetorical question, not a challenge."
    pi_34345378
    De papieren bekentenis

    ‘Hoe bedoel je, er is geen brief?’ Sandra keek haar vader verbaasd aan. Ze zaten in de keuken tegenover elkaar aan tafel en Sandra had net haar verjaardagscadeau gekregen van haar vader. Hij stond op om koffie in te schenken en terwijl hij met zijn rug naar haar toe stond zei hij: ‘Het spijt me, Sandra. Vorig jaar heb ik je de laatste brief gegeven.’

    Met gemengde gevoelens had Sandra de avond voor haar éénentwintigste verjaardag de stapel papieren uit het onderste laatje van het nachtkastje gehaald. Het waren de brieven van haar moeder die ze sinds haar twaalfde ieder jaar op haar verjaardag van haar vader had gekregen. Morgen zou ze de laatste krijgen en ze verheugde zich erop, omdat ze het gevoel had dat juist in deze laatste brief iets bijzonders zou staan. Aan de andere kant vond ze het erg jammer dat ze na morgen nooit meer iets van haar moeder zou horen.
    Ze was nog maar elf jaar toen haar moeder zo ziek werd. Ze kan het zich nog herinneren, de ziekenhuisbezoeken en hoe haar moeder steeds ouder leek te worden. Ze weet nog hoe boos ze was. Op de dokter, omdat hij haar moeder niet beter kon maken. Op haar vader, omdat die er ook niets aan kon doen. Op haar moeder, omdat zij steeds zieker werd en er ook niets tegen leek te doen.

    Achteraf leerde ze natuurlijk dat ze op iedereen boos was geworden om haar verdriet niet te hoeven voelen. Het had nog jaren geduurd voor ze haar verdriet een plek kon geven en het verlies van haar moeder geaccepteerd had.
    Haar vader had het in die tijd zeker niet makkelijk met haar gehad. Ze was heel erg dwars als puber, maar haar vader heeft haar altijd gesteund. Ook had ze veel steun gehad aan tante Maartje, de zus van haar vader. Als er weer ruzies waren met haar vader dan kon ze altijd bij haar tante terecht, ze had zelfs een eigen slaapkamer bij haar. Vooral toen ze zestien was en haar vader een nieuwe vriendin kreeg die bij hen thuis kwam wonen heeft Maartje haar maandenlang opgevangen.
    Nu woonde ze alweer bijna drie jaar op zichzelf en de band met haar vader was juist alleen maar beter geworden. Ze konden herinneringen ophalen aan haar moeder. Sandra en haar vader hadden dezelfde humor en ze hielden van dezelfde dingen. Ze was heel trots op haar vader, hoe hij haar ondanks zijn eigen verdriet altijd heeft gesteund.

    Sandra keek de brieven in haar handen vluchtig door. Ze was zo blij dat haar moeder dit voor haar had gedaan. Haar vader had het haar verteld vlak na de begrafenis. Tien brieven heeft ze voor haar geschreven, die haar vader haar steeds op elke verjaardag aan haar heeft gegeven. In elke brief beschreef haar moeder haar leven zoals zij het beleefd was toen ze de leeftijd van Sandra had en op deze manier heeft ze antwoord kunnen geven op de vragen die Sandra nooit aan haar had kunnen stellen.
    Sandra had sterk het vermoeden dat haar vader de brieven eerst allemaal zelf had gelezen voor hij ze door had gegeven, want ze kreeg ze van haar vader in simpele enveloppen waar niet eens haar naam op stond geschreven. Ze nam het haar vader niet kwalijk, ze wist dat hij haar moeder ook ontzettend miste en dat hij op deze manier ook nog wat van haar aanwezigheid kon voelen.
    Het mooie ronde handschrift van haar moeder op het simpele lijntjespapier voelde vertrouwd aan in haar handen. Veel gedeeltes had ze zo vaak gelezen dat ze deze bijna letterlijk uit haar hoofd kende. De eerste brieven waren meer beduimeld, hier en daar was duidelijk te zien hoe een traan op het papier gevallen was en de inkt een beetje weggevaagd had. Ze gingen vooral over jongens, school, vriendinnen en andere dingen die zo belangrijk zijn voor tienermeisjes. De latere brieven werden wat serieuzer van aard en hieruit had Sandra geleerd hoe haar moeder tegen het leven aan keek, hoe belangrijk Sandra’s vader voor haar was geweest, het geluk dat ze had ervaren door Sandra te zien opgroeien. Ook beschreef ze af en toe wat ze op het moment dat ze de brieven schreef voelde, wat de ziekte met haar deed en wat ze dacht over de dood, maar de brieven waren voornamelijk juist positief en zelfs luchtig en met humor geschreven.
    Hier en daar las Sandra nog een stukje, maar ze was moe en al gauw stopte ze alle brieven weer bij elkaar en legde ze terug in het nachtkastje. Terwijl ze zich afvroeg wat de inhoud van haar allerlaatste brief zou zijn viel ze in slaap.

    Hoewel ze al een paar jaar op zichzelf woonde vierde ze haar verjaardag voor de familie nog bij haar vader thuis.
    Het was vrijdag en ’s ochtends had ze nog een college gehad, maar daarna had ze gelijk haar tas gepakt en met de trein naar haar vader vertrokken. Voor haar vrienden en huisgenoten zou ze haar verjaardag volgende week pas vieren.
    Haar vader had haar met de auto van het station opgehaald. Ze hadden thuis taart gegeten, Sandra had haar cadeau uitgepakt en nu zaten ze met een kop koffie tegenover elkaar.
    ‘Maar mama had tegen mij gezegd dat ze tien brieven geschreven had,’ zei Sandra erg teleurgesteld.
    ‘Is dat zo?’ Haar vader keek naar zijn kop koffie die hij met twee handen vasthield. ‘Misschien heb je je vergist.’
    ‘Nee,’ zei Sandra, ‘ik weet het zeker. Tien brieven had ze gezegd, en ik heb er tot nu toe negen gehad.’
    ‘Misschien heeft je moeder zich vergist? Ze was natuurlijk al erg ziek toen ze de laatste brieven geschreven heeft.’ Haar vader nam een slok koffie en verslikte zich, waardoor hij moest hoesten.
    Sandra wist niets te zeggen. Ze had tranen in haar ogen en ze probeerde niet boos te worden op haar moeder. Hoe kon ze zich daar nu zo in vergissen? Nee, dat kon ze zich gewoon niet voorstellen. Haar moeder was wel ziek, maar ze was nog volledig helder van geest geweest, tot op het laatste moment.
    ‘Pap, ben je de brief misschien per ongeluk kwijtgeraakt?’ vroeg Sandra.
    Haar vader keek haar aan. ‘Kwijtgeraakt? Nee, natuurlijk niet.’ Hij klonk licht geïrriteerd en daar schrok Sandra van. Ze twijfelde sterk of hij wel de waarheid sprak, maar ze durfde het er verder niet over te hebben. Bovendien kwam net Ellen, de nieuwe vrouw van haar vader, binnen om haar te feliciteren.
    De rest van de avond was redelijk druk, natuurlijk was Maartje er, haar oma en nog wat ooms en tantes met neven en nichten. Het was gezellig en Sandra vond het altijd fijn haar familie weer te zien. Ze besloot het die avond niet meer over de brief te hebben, maar het bleef wel in haar achterhoofd zitten.

    De volgende dag zaterdag zaten ze met zijn drieën aan tafel. Sandra besloot om het toch nog een keer voorzichtig te vragen. ‘Pap, weet je echt zeker dat je me alle brieven van mama gegeven hebt? Ik kreeg namelijk door haar vorige brief het idee dat ze me nog iets belangrijks wilde vertellen, en ik had verwacht dat dat in deze laatste brief zou staan.’
    Ze zag hoe haar vader en Ellen een blik met elkaar uitwisselden. Ellen stond op en zei iets over dat ze even naar de was moest gaan kijken.
    Haar vader zuchtte een keer en zei: ‘Je hebt gelijk. Er is inderdaad iets dat je nog moet weten. Voordat ik de brieven aan je gaf heb ik ze eerst allemaal gelezen. Dat spijt me, ik weet dat het privé is, maar ik was bang dat je moeder je iets zou vertellen wat ik zelf nog voor je achter wilde houden.’
    Sandra kon haar kwaadheid niet meer inhouden toen ze riep: ‘Dat je mijn brieven hebt gelezen, dat wist ik al! Daar kan ik nog wel mee leven, hoewel ik wel vond dat je dat ook wel eerder had mogen vertellen, maar dat je dingen voor me achterhoudt, dat kan gewoon niet! Die laatste brief is voor mij, en ik wil dat je hem nù aan mij geeft!’
    Haar vader schrok van haar toon. ‘Sandra, lieverd! Ik weet dat ik je die brief gisteren gelijk had moeten geven, maar ik wilde hem voor je achterhouden, omdat ik bang ben voor wat er zal gaan gebeuren als je het weet. Ik heb de hele nacht van wakker gelegen door een schuldgevoel. Ik moest het aan iemand kwijt, dus ik heb het er met Ellen over gehad, en zij vindt ook dat ik dit niet voor je achter mag houden.’
    ‘Oh, dus Ellen weet ook wat voor belangrijks mijn moeder tegen mij wilde zeggen, maar zelf weet ik het niet! Dat is helemaal mooi!’
    Haar vader zei niets, maar hij stond op en liep naar de kast. Sandra liep achter hem aan. Daar haalde hij twee vellen papier uit. Precies zoals de andere brieven die ze gekregen had. Hij had niet eens meer de moeite gedaan om ze in een envelop te doen.
    ‘Geef hier,’ eiste Sandra en ze griste de papieren uit haar vaders handen. Haar ogen snelden heen en weer over de papieren en ze zocht naar het stuk waar de bekentenis zou staan. Ze draaide het eerste blad om en toen kwam ze bij het gedeelte waar het om ging. Ze las het, keek haar vader aan, en ze ging weer aan de keukentafel zitten. Daar las ze het gedeelte nog een keer, en daarna las ze pas de gehele brief door. Haar vader was ondertussen alweer tegenover haar gaan zitten. Hij zat zwijgend naar zijn handen te staren toen Sandra klaar was met lezen en opkeek naar haar vader.
    ‘Dus nu weet je het,’ zei hij.
    Sandra stond op, liep om de tafel heen en sloeg haar armen om hem heen. ‘Waarom wilde je dit voor me achter houden?’
    Hij pakte Sandra bij haar schouders vast. ‘Ik was bang dat je boos zou worden en me nooit meer zou willen zien. Dat je niets meer met mij en Ellen en Maartje te maken zou willen hebben.’
    Het werd haar vader blijkbaar teveel, want Sandra zag zijn ogen nat worden. De laatste en enige keer dat ze dat gezien had was bij de begrafenis van haar moeder.
    Sandra lachte en zei: ‘Maar natuurlijk wil ik dat wel! Jij bent degene die mij heeft opgevoed, jij hebt voor mij gezorgd en alles voor me gedaan, ook toen mama er niet meer was. Het maakt me echt niet uit dat je mijn biologische vader niet bent!’
    Haar vader pakte haar vast, drukte Sandra tegen zich aan en fluisterde: ‘Dat ik me daar al die jaren druk om heb gemaakt.’
    "Dear life, When I said "can my day get any worse?" it was a rhetorical question, not a challenge."
    pi_34345390
    De Boekenfee

    Ze kijkt even of het licht aan is. In de keuken brandt nog iets; ze
    moet geduld hebben want waarschijnlijk is dat Johan's vader die net
    thuis van zijn werk in de fabriek komt. Hij heeft af en toe
    nachtdiensten, dan moet ze een tijdje wachten. Ze gaat even bij de
    snackbar aan de overkant een kopje koffie drinken. Greet kent bijna
    alle horecagelegenheden die tot diep in de nacht open zijn in de stad.
    Eerst zet ze haar ladder tegen de gevel aan, die mag van Henk niet mee
    naar binnen. "Hoi Greet, kopje koffie maar doen?" "Lekker, ik heb het
    best koud vannacht!" Henk schenkt de koffie in en gaat bij haar, de
    enige klant op dit uur, aan tafel zitten. "Hoe veel heb je er al gehad
    vannacht?" "Eens zien, ik ben bij Marieke geweest, toen naar Heleen,
    net heb ik Tom gedaan en nu wacht ik dus tot Johan's vader naar bed
    is." "Zo, al druk geweest dus. En waar ga je hierna nog heen?" "Hmm,
    eens zien", mompelde Greet terwijl ze haar tas open maakte, "Ik ga nog
    naar Floor en Barbara. Valt mee dus, maar deze pauze kan ik wel
    gebruiken!" "Geniet er maar lekker van, de nacht is nog jong."
    "Dankjewel, het is een heerlijk kopje koffie."

    Zodra Greet ziet dat Johan's vader naar bed gaat neemt ze afscheid van
    Henk. "Tot gauw!" "Veel succes nog!" Ze loopt naar de achterkant van
    het huis en zet haar ladder zo stil mogelijk tegen de muur, vlak naast
    het raam van Johan's slaapkamer. Hij weet dat ze komt en heeft het
    open laten staan, maar hij heeft haar nog nooit gezien. Eén keer kwam
    Greet naar boven en zag ze dat Johan door de spleetjes in zijn ogen
    aan het kijken was, toen is ze weer weg gegaan en heeft ze hem de
    volgende week een briefje gegeven om hem te waarschuwen dat hij gewoon
    moet gaan slapen. Als ze boven is maakt Greet het raam voorzichtig
    verder open en sluipt ze naar zijn nachtkastje. Ze doet haar tas open
    en legt het boek erop, deze week heeft ze voor hem 'De schippers van
    de Kameleon' uitgezocht. Op de post-it die ze erop heeft geplakt staat
    "Dit lijkt me wel een mooi boek voor deze week, Johan, ik hoop dat je
    veel plezier hebt met de avonturen van Hielke en Sietse. De
    Boekenfee." Het boek van de vorige week ligt ernaast, dat was 'De
    griezelbus'. Johan heeft er op gezet dat hij het soms wel een beetje
    eng vond, maar dat hij met de deur op een kier wel had durven slapen.
    "Gelukkig maar", zucht Greet. Ze was nog even bang geweest dat hij er
    nachtmerries van zou krijgen, maar had besloten dat hij er wel aan toe
    was. Ze stopt het weer in haar tas en loopt voorzichtig naar het raam.

    Als ze beneden is pakt Greet haar ladder op en gaat ze naar Floor, die
    een paar straten verderop woont. Na dit huis bezoekt ze Barbara nog,
    dat is Floor's buurmeisje. Ze weten wel van elkaar dat ze boeken van
    de Boekenfee krijgen, want vorige week had Barbara gevraagd of ze ook
    over 'Polleke' mocht lezen, omdat Floor dat zo leuk vond. Daarom
    brengt ze dat boek van het ene naar het andere huis, maar ze plakt er
    natuurlijk wel eerst een nieuw papiertje op. "Lieve Barabara",
    schrijft ze, "ik hoop dat jij er net zo van geniet als Floor. De
    Boekenfee."

    Daarna kan ze naar huis. De buurt waar ze deze nacht komt is erg
    grauw; ze loopt hier eigenlijk liever niet rond 's nachts. Maar ja: er
    wonen kinderen die het nodig hebben. Als ze weer in bed ligt denkt ze
    al na over de route die ze morgen gaat lopen, en welke boeken ze op de
    nachtkastjes van deze kinderen zal leggen. Ze is te moe om ze nu al te
    gaan uitzoeken, dus dat komt morgen wel. Tja, zelfs een fee heeft rust
    nodig. "Maar niet zo hard als de kinderen hun boeken", glimlacht
    Greet, waarna ze zich omdraait en in slaap valt.
    "Dear life, When I said "can my day get any worse?" it was a rhetorical question, not a challenge."
    pi_34345416
    Verdronken vlinder

    Al een paar dagen zat er iets onder haar linkerlaars, iets kleverigs. Ze was er zich van bewust bij iedere stap die ze zette, want dan bleef haar zool een fractie van een seconde aan de grond plakken, om vervolgens met een bijna onhoorbaar klikgeluidje weer los te schieten. Ze had haar schoeisel af proberen te vegen aan de rand van de stoep. Ze liep met de veel te dure laarsjes dwars door alle warrige hopen herfstbladeren die ze op weg naar de colleges tegenkwam. Tijdens een regenbui was ze expres naar buiten gegaan, om door het natte gras te schuifelen. Het hielp allemaal niets.

    Eigenlijk had ze gewoon een hardharige borstel en een emmer met een warm sopje nodig om de kauwgom of wat het dan ook was van onder haar schoen vandaan te schrobben. Thuis waren zowel zo'n borstel als een enorme stapel emmers te vinden in het enge houten tuinhuisje. Maar ze was niet thuis, en ze verlangde naar dat duistere tuinhuisje waar ze zich normaalgesproken liever niet in vertoonde.

    Ze had niets hier, in deze stad. Alleen zeven wereldwijze of verdorven ganggenoten waar je verder geen donder aan had. Vorige week had ze aan de sympathiekste van het stel gevraagd of ze misschien zijn koekenpan mocht lenen. Ze had zo'n zin gehad in een gebakken ei, en haar eigen pannencollectie bestond uit enkel één braadpan en twee gebutste pannen waar ze vierkantig geschilde aardappeltjes en blikgroenten in kon bereiden.

    De huisgenoot had haar aangekeken alsof ze hem een oneerbaar voorstel had gedaan. Ze kreeg een preek over zich heen. Iedereen wilde wel zijn spullen lenen. Ze stonden er voor in de rij. Wist ze wel wat voor chaos het op zou leveren als hij zijn pannen zomaar aan Jan en alleman uit zou lenen? En was zij het geweest die de helft van zijn shampoo had gejat?

    Ze besloot dat een gekookt eitje ook best smaakte.

    Nee bij haar huisgenoten hoefde ze niet aan te kloppen. En dus bleef ze maar rondlopen met dit smerige paar schoenen – haar andere laarzen en haar gympen stonden nog bij haar ouders. Bij iedere stap vloekte ze binnensmonds.



    Ze had haar nieuwe huis niet kunnen vinden. De nieuwe stad was nog onbekend voor haar, en het beetje richtingsgevoel dat ze had leek plotsklaps te zijn verdwenen. De straten en gebouwen die ze in die paar dagen had leren kennen, zagen er in het donker veel anders uit dan in het bleke zonlicht overdag.

    Ze zocht en ze zocht. Ze kwam geen mensen tegen die haar betrouwbaar genoeg leken om laat op de avond nog aan te spreken. Toen ze in een langgerekt, duister park terecht kwam, zag ze al helemaal geen mens meer. De brede paden waren verlaten. Er was geen hond die op dit tijdstip nog een van de hoge, wuivende bomen markeerde. De enige levende wezens waren een stuk of vijf eenden in een aftandse vijver. Een roestig bordje dat schuin uit het gras stak, vertelde dat de dieren niet gevoerd mochten worden.

    Ze was onder een groene lantaarnpaal gaan staan om in het gelige schijnsel de plattegrond van de stad te bekijken. De plattegrond zat standaard in haar tas. Maar ze had er een hekel aan, ze wilde zich geen toerist voelen in haar eigen woonplaats.

    Natuurlijk waren ze op haar afgekomen, toen ze daar in het licht stond. Ze komen altijd op licht en beweging af, dat had ze kunnen weten. Vreemd genoeg had ze ze eerst niet eens opgemerkt. Maar opeens waren ze daar. Er zat een nachtmonster rechtsboven in de hoek van de kaart. Ogenblikkelijk verstijfde ze. De plattegrond zweefde langzaam naar beneden, en belandde in een plas regenwater.

    Het was koud buiten, zo koud, killer kon het niet. Haar zweet was zelfs koud, het liep vanaf haar voorhoofd in haar ogen, en het prikte. Vanuit haar ooghoeken zag ze iets bewegen op haar schouder. Het kriebelde. Slechts heel langzaam kwamen de spieren in haar nek in beweging. Daar op die epaulet van haar jas. Daar zat het.

    Een donker wezen, met knisperende papieren vleugeltjes. Een te groot insect met een bruin harig lijf. De nachtzwarte ogen van het dier keken haar doods aan. De zuignappootjes liepen tergend langzaam richting halsopening. Maar voordat hij daar was sloeg de mot zijn perkamenten vleugeltjes uit, en fladderde even later recht voor haar gezicht.

    Struikelend over de verpeste stadsplattegrond, glibberend door de modder kwam ze in beweging. Uit dat licht, alsjeblieft, uit dat licht. Haar benen leken gemaakt te zijn van een soort lijm. Ze kwam niet vooruit. Ze wilde gillen, maar de schreeuw bleef steken in haar keel, evenals haar adem. Er zat iets dat de weg naar haar longen belemmerde. Het kriebelde, alsof een vlinder of mot er aan het rondspartelen was.

    Ze rende een stuk, maar al snel kon ze niet meer. Ze had niet genoeg lucht. Ze wist dat het voorbij was, de mot was verdwenen. Voorovergebogen stond ze daar, met haar handen op haar knieën, om weer wat op adem te komen. Waarom werd ze niet volwassen? Waarom had ze dit niet gewoon net als iedereen bij krokodillen of slangen, of desnoods met spinnen, daarin zou ze dan tenminste niet de enige zijn.

    Traag kwam ze weer overeind. Het was echt weer achter de rug.

    Er viel, er landde iets op haar hoofd en wederom stokte haar adem. Tegen beter weten in, bewoog ze haar hand naar haar haar. Iets dat papierachtig aanvoelde viel langs haar gezicht naar beneden. Weer ging ze ervandoor, blind voor alles om haar heen. Ze zaten op haar, ze voelde het kriebelen.

    Kwakende, wegvluchtende eenden en ijskoud vijverwater brachten haar weer bij haar positieven. Een jongen die net zo rossig en sproetig was als zij, stond plotseling aan de rand van de vijver. Ze wist niet hoe hij nu precies keek, verbaasd, geschokt, of in staat om in lachen uit te barsten.

    "Weet je, ik heb nog nooit iemand zo tekeer zien gaan om een paar blaadjes die toevallig van een boom vallen."

    Hij stak zijn hand uit, en trok haar uit het water.



    In een gifgroene Suzuki bracht hij haar naar huis toe. Hij zij dat het hem niet uitmaakte dat de boel kletsnat werd. De auto was al achttien jaar oud en had in al die tijd wel meer te verduren gehad.

    Ze huilde. Ze probeerde een excuus te geven voor die tranen.

    "Mijn tas. Al die spulletjes. Al dat papier. Hoe moet ik dat nu weer uitleggen aan de mensen van de bibliotheek? En oh, oh nee, mijn aantekeningen die ik de afgelopen weken gemaakt heb, die kan ik écht niet missen."

    Binnen vijf minuten waren ze voor haar flat op het terrein dat volstond met studentenflats.

    "Ik ben je buurman!", glimlachte de jongen, en hij wees naar een flat verderop.

    Ze liet de jongen op haar kamer, terwijl ze zelf onder een gloeiendhete douche sprong. Een half uur had ze nodig om het fantoomgevoel van kriebelende zuignappootjes met het water van zich af te branden. Ze deed een greep naar een halfgevulde shampoofles die toevallig op het muurtje achterin de doucheruimte stond.

    Toen ze weer aangekleed en wel haar kamer binnenliep, zag ze dat de jongen de tussentijd had gebruikt om haar spullen te drogen te leggen. Op haar bureautje lagen twee dikke boeken die ze vanavond in had moeten leveren bij de bibliotheek. Tussen de twee boeken in, lag een veel te dure syllabus die ze bij nader inzien toch beter morgen in plaats van vandaag had kunnen kopen.

    De vloer lag vol met losse velletjes papier, keurig opgesteld in rijtjes van vijf. Gelukkig maakte ze haar aantekeningen niet meer met vulpen, zoals ze dat tot en met 6VWO vol had weten te houden. Ze kleurde rood toen ze op haar vensterbank twee met vijverwater doorweekte pakjes maandverband zag liggen.

    Temidden van de chaos zat de jongen te tekenen.

    Hij keek op.

    "Ik denk dat je nu wilt slapen hè? Weet je. Kom overmorgen maar bij me langs of zo. Ik woon op nummer 2512."

    Ze liep met hem door de gang heen, om hem uit te laten. Er zat iets onder haar schoen, merkte ze. Het kleefde. Ze was tijdens die stomme actie natuurlijk ergens in getrapt, trut dat ze was. Wat het was, daar durfde ze nog even niet bij na te denken. Laat staan te kijken.



    Twee dagen laten, en ze liep naar zijn kamer. De tekening die hij had gemaakt, had haar aan het denken gezet. Het was abstract, ze had er geen idee van wat het precies voorstelde, maar dat het goed was, dat was zelfs haar duidelijk. De naam die hij onder de tekening had gezet, had haar bekend in de oren geklonken.

    Een huisgenoot vertelde dat de jongen naast student ook een kunstenaar was, redelijk bekend in deze stad. Hij maakte goede tekeningen die vooralsnog enkel in bar slechte studentenblaadjes werden afgedrukt. Maar dat zou vast veranderen, daar was iedereen van overtuigd.

    Ze had een kunstenaarskamer verwacht, de muren vol met schetsen, en ezels met daarop schilderijen. Maar er stond alleen een enorm tweepersoonsbed dat bijna de hele ruimte in beslag nam. Geen schildersezel te bekennen. Geen snipper papier. De kamer leek bijna steriel, met al die ziekenhuiswitte muren. Op de grond stonden drie flesjes hennaverf. En dat voor iemand die van zichzelf bijna peenkleurig haar had.

    Hij lachte toen ze vroeg waarop hij dan zijn tekeningen zette.

    "Lief, kijk eens beter om je heen. De stad staat vol met mijn probeersels. Ooit WC-deuren in de cafés bestudeerd? De graffiti bij het station, misschien? Kijk eens naar de collegebankjes schat, of naar de tafels en stoelen in de Mensa."

    Hij knipoogde.

    "En heel soms, als ik er de kans toe krijg, dan gebruik ik perkament."

    Ze had van nature een hekel aan rood haar. Ze kon zich niet voorstellen dat ze ooit verliefd op hem worden zou. Maar hij was een kunstenaar, een verdomd goede ook. Hij wist precies hoe hij de dingen moest versieren.



    Die nacht, lang uitgerekt in het grote tweepersoonsbed van de jongen, droomde ze. Ze droomde dat op een strand lag, de dekenachtige warmte van de zon had haar doezelig gemaakt. Daar lag ze dan, met haar bleke huid, half slapend in het scherpe zonlicht. Langzaam schoof er een beschermende schaduw over het strand.

    Een schaduw die werd veroorzaakt door een grote massa kleine, vliegende diertjes. Sprinkhanen? Ze moest denken aan de groepen bidsprinkhanen die in landen ver weg zonder moeite in enkele minuten hele oogsten weggraasden.

    Het waren geen sprinkhanen.

    Ze verstijfde toen de wolk beesten op het strand landde. Het strand waarop ze zichzelf opeens liggen zag, veranderde in een golf van kleuren. De vlinders draaiden, wentelden, en temidden van die gruwelijke massa, daar lag zij, verstijfd van de schrik.

    Het kriebelde. Over haar rug liepen ze, met die akelige zuignapjes. Harige lijfjes persten zich in haar oksels en in haar zij. Langzaam werd ze wakker, en voelde nog de echo van wat ze zoëven in haar droom had gevoeld. Ze rilde en zweette.

    Hij lachte toen ze hem vertelde over haar droom. Iedereen lachte altijd wanneer ze over haar angst, haar aversie vertelde.

    "Je bent mijn vlindermeisje, het is alsof ik heb aangevoeld wat je droomde. Dat gekriebel wat je voelde is eigenlijk heel logisch hoor."

    Hij haalde twee spiegels onder zijn bed vandaan. De ene spiegel zette hij achter haar, en via een spiegel die hij schuin voor haar bewoog, kon ze haar rug zien. Alsof hij de spiegels voor dit doel klaar had liggen.

    Haar ruggengraat het harige, geschubde lijfje.

    Haar onderrug de onderste vleugels.

    Haar schouderbladen twee met symmetrische figuren versierde bovenste paar vleugels. Twee hennarode voelsprieten die doorliepen via haar hals tot vlak achter haar oren.

    Levensecht.

    "Ik zei je toch dat is soms op perkament werkte?"

    Ze schoot in haar kleren, en griste de autosleutels van de gifgroene Suzuki mee.



    Niets wist ze meer. Ze moest in alle paniek de macht over het stuur zijn verloren. Anders kon ze niet verklaren, hoe ze hier terecht was gekomen, zo halverwege de dijk, vlak boven een rivier.

    Ze kon geen kant meer op. Er liep iets van beneden af over haar kuit heen. Buiten, in het schijnsel van de koplampen, fladderde van alles rond. Sierlijke muggen. Logge bromvliegen. Kevertjes. Ze meende zelfs een vleermuisje te zien.

    En motten.

    Dat kriebelen over haar kuit, wat was er van onder haar voeten naar boven gekropen?

    De waanzin overviel haar, als een immense mot met zwartpapieren vleugels. Terwijl de loodzware last over haar schouders gedrapeerd werd, haar blinddoekte en alle lucht ontnam, schoof de auto langzaam het donkere water in.
    "Dear life, When I said "can my day get any worse?" it was a rhetorical question, not a challenge."
    pi_34345447
    Jeugdtrauma

    Met tegenzin stap ik door het toegangspoortje. Simon, mijn zoontje, trekt enthousiast aan de mouw van mijn jas. ‘Papa, papa! Kijk!’ Hij wijst alle kanten op. Hij is onder de indruk van alles wat hij ziet. Ik zelf huiver bij de gedachte dat ik terug ben in een omgeving waar ik jaren geleden de meest angstige momenten van mijn leven heb meegemaakt. En het ergste is dat mijn vijand van toen hier ongetwijfeld nog steeds aanwezig is.



    ´Tom, je bent toch niet nog steeds bang he!´ Lia kijkt me hoofdschuddend aan. Voordat ik antwoordt kijk ik naar Simon, die nieuwsgierig terug kijkt. Als mijn antwoord uitblijft, neemt het vijf jaar oude ventje het woord. ´Papa is niet bang. Hij jaagt monsters onder mijn bed weg voor mij. He, papa?’ Simon kijkt me knikkend aan, alsof hij op mijn bevestiging wacht. ‘Natuurlijk jochie. Geen monster die nog bij jou in de buurt durft te komen.’

    ‘Zie je wel!’ Dit maal kijkt hij Lia streng aan. Ze glimlacht naar hem, maar schudt haar hoofd als ze haar blik op mij richt. Simon heeft van dit alles niets in de gaten. Zijn aandacht wordt afgeleid door een figuur die uit de bosjes omhoog komt.



    ‘Is dat een bewaker, mama?’ Simon wijst naar het hoofd dat nu hoog boven de bomen uitsteekt. Een huivering trekt door mijn lichaam. Als hij er nog is, dan is zijn Siamese tweelingbroertje er vast ook nog wel. ‘Nee, Simon. Dat is een reus.’ Vertederd kijk ik toe hoe Simon’s mond vol verbazing openvalt. Het volgende moment staat hij achter me met zijn armen om mijn linkerbeen geklemd. ‘Enge reus. Papa moet me beschermen!’ Ik kan een glimlach niet onderdrukken. ‘Die reus is lief, Simon,’ zegt Lia geruststellend. Simon laat langzaam mijn been weer los en gaat voor me staan. Vreemd genoeg voel ik me zelf ook gerustgesteld door de woorden van mijn vrouw.



    Ik heb Lia zo’n acht jaar geleden ontmoet op de bruiloft van mijn broer, lange tijd nadat ik me voor het laatst op deze plek gewaagd had. Mijn grote geheim heb ik lange tijd voor haar verzwegen, maar David, mijn broer, had haar er al alles over verteld. Ach ja, sinds het voorval zelf heeft hij er al de grootste lol om gehad, en hij heeft het nooit kunnen laten om anderen te laten meedelen in zijn plezier.



    ‘Papa, ijsje halen!’ Simon haalt me uit mijn gedachten, terwijl hij naar een ijskraampje wijst. Ik slik even als ik de locatie zie. ‘Nee jongen, straks.’ ‘ Maar mama zei dat het mag!’ Ik kijk om me heen, maar zie Lia nergens. ‘Waar is mama dan?’ Simon gooit zijn handen in de lucht en kijkt me vragend aan. ‘Weet niet.’ Ik twijfel. Mijn blik glijdt naar de ijskraam. Daar staat hij. Een paar meter verderop. De man die mij mijn jeugdtrauma heeft bezorgd. Ik kijk naar Simon, die me sip aankijkt. Ik besef me nu pas hoe erg Lia me voor het blok heeft gezet. Ik kan Simon niet de dupe laten worden van mijn eigen angst. Dat is onmogelijk. Hij kijkt tegen me op, schept op tegen zijn vriendjes over hoe dapper ik ben als er weer eens een monster onder zijn bed zit. Ik kan hem niet laten vallen. Maar toch voelen mijn benen zwaar aan als ik naar de ijskraam wil lopen.



    Mijn gedachten gaan terug naar twintig jaar geleden. Ik was toen acht jaar oud. Mijn vader had zijn vakantiegeld gekregen. Het was onze traditie dat we dan met zijn vieren, mijn ouders, mijn broer en ik, ergens naartoe gingen. Een jaar eerder had ik mijn zin doorgedrukt en waren we naar het circus geweest. Dat jaar mocht David kiezen. Hij was heel stellig over onze bestemming. Van klasgenoten had hij zoveel enthousiaste verhalen gehoord, dat hij er wel naartoe moest. Ook ik werd aangestoken door zijn enthousiasme. En ik herinner me nog dat ik als achtjarige net zo vol bewondering over de sprookjeswereld was als mijn vijf jaar oude zoontje nu is. Maar dat enthousiasme werd getemperd toen ik werd aangevallen en vernederd door iemand die ik nu weer zie staan.



    ‘Heb je nou nog geen ijsje voor hem gekocht?’ Lia staat ineens naast me. ‘Wees eens een vent, Tom, en ga gewoon een ijsje kopen voor je zoon.’ Ze kijkt me streng aan. ‘Ik was al onderweg, schat, maar..’ ‘Geen smoesjes. We zijn hier voor ons plezier. En als je er moeite mee hebt om dat ding te zien, dan praat je het toch lekker uit!’ Ze probeert haar glimlach te onderdrukken, maar slaagt daar niet in. Simon merkt dat ook en begint hard te lachen om het gezicht dat Lia trekt. Ik kijk naar Lia, die zelden achterblijft als Simon eenmaal ergens om lacht.



    Als ze beiden weer tot bedaren zijn gekomen, kijkt Lia me weer aan. ‘We hebben niet de hele dag de tijd, angsthaas. We moeten ook nog naar het Sprookjesbos, en Simon zal de Fata Morgana ook wel leuk vinden.’ Ik aarzel even. ‘Moet ik het dan maar doen, schijtebal?’ Lia wil naar de ijskraam lopen, maar ik houd haar tegen. Ik kan en zal Simon niet de indruk geven dat ik eigenlijk helemaal niet zo dapper ben als hij denkt. Ik kan hem niet teleurstellen. ‘Nee, ik ga wel een ijsje halen.’ Simon springt juichend op en neer. Ik voel mijn hart in mijn keel kloppen. Ik nader de ijskraam, en kijk met een schuin oog naar het monster van de Efteling. Ik hoor zijn stem, en denk aan de woorden die Lia net sprak. ‘Praat het dan uit.’ Ze heeft gelijk. Ik moet nu maar eens korte metten maken met mijn jeugdtrauma. Ik wijzig mijn route, en zet koers naar de verschrikkelijke persoon een paar meter verderop. Met knikkende knieën stop ik op ongeveer een meter afstand. ‘Zeg Gijs, mo.. moet jij eens h.. he… heel goed lu..luisteren,’ stamel ik, ‘Wij h.. hebben nog een appeltje te sch… schillen jochie!’



    Ik kijk de persoon tegenover me recht in de ogen, en zie mezelf daar weer staan, twintig jaar geleden. Ik had van mijn moeder de plattegrond van het pretpark gekregen. Omdat we toch de bordjes volgden, had ik er een mooi vliegtuigje van gevouwen. Eentje die ook echt vloog, en niet meteen nadat je hem losliet weer op de grond stortte. Mijn ouders zaten even op een bankje bij te komen van het geslenter met hun kroost. David en ik waren met mijn vliegtuigje aan het overgooien. Op de achtergrond was iemand aan het schooieren, tenminste, dat dacht ik. Toen ik een stem meerdere malen ‘Papier hier!’ hoorde zeggen, zag ik een bedelaar voor me die briefjes van vijf gulden aan het bietsen was. Ik draaide me om, net toen ik het vliegtuigje losliet. Tot mijn verbazing zag ik geen bedelaar, maar een beeld dat met zijn mond open om papier aan het zeuren was. Tot mijn schrik kreeg hij dat nog ook, toen mijn prachtig gevouwen vliegtuigje zo dat gapende gat binnen vloog. Ik rende naar het beeld om mijn Boeing 7Tom7 te redden. Ik zag hem niet vooraan in het gat zitten, dus stak ik mijn hand erin. En dat had ik beter niet kunnen doen. Gijs, zo bleek mijn aanvaller te heten, begon hard te zuigen aan mijn hand, en zei nog ‘Dankjewel’ ook! Ik probeerde mijn arm te bevrijden, maar voelde hoe een klep zich probeerde te sluiten en mijn arm vastklemde. Ik raakte lichtelijk in paniek. Gijs had mijn papieren vliegtuig al gejat, en mijn arm zou hij niet krijgen, toch! Uiteindelijk redde een door omstanders opgetrommelde medewerker van het park me, door Gijs op non-actief te zetten. Het uitje was echter meteen voorbij. Ik wilde naar huis, en tot ongenoegen van mijn broer waren we ook niet lang meer gebleven.



    En daar sta ik dan. Oog in oog met datgene dat me al die jaren is blijven achtervolgen. ‘Je herinnert je het vast niet meer, maar je hebt twintig jaar geleden mijn vliegtuigje gejat, engerd! En mijn arm wilde je ook nog hebben. Ik wilde je even laten weten dat ík dat niet vergeten ben. En weet je wat? Het is tijd dat je weet dat je mijn leven niet meer zo zult beheersen als je al die jaren hebt gedaan. Want ik ga wraak nemen!’ Ik haal de rugzak van mijn rug, en haal er een grote prop papier uit. Hoewel ik niet had verwacht dat ik dit daadwerkelijk zou doen, gaat het nu toch gebeuren. Ik loop met de prop naar Gijs en stop hem in zijn mond. Hij probeert de prop weg te slikken, maar zonder succes. Zijn mond zit verstopt. ‘Zo, dat zal je leren kinderen hun vliegtuigjes af te pakken!’



    Opgelucht haal ik adem en ik draai me om. Nu pas merk ik dat mijn actie een groot publiek heeft getrokken. Een aantal mensen kijkt me verongelijkt aan. Even vrees ik een nieuw trauma te hebben veroorzaakt, maar dan begint iemand hard te klappen. ‘Bravo! Eindelijk iemand die iets durft te ondernemen tegen die proppenterrorist. Ik ben ook een slachtoffer. Mijn stuiterbal ging er ook als zoete koek in bij hem!’

    ‘En ik ben mijn Mickey Mouse horloge kwijtgeraakt toen ik mijn vinger in zijn keel stak om te zien of hij ook kon overgeven!’ Verbaasd kijk ik om me heen, terwijl meerdere mensen in het publiek het woord voeren. ‘Mijn vader dacht dat het een portier was, en gaf zijn autosleutels in bewaking. Nou, mooi dat we 20 kilometer naar huis konden lopen, want geld voor de bus hadden we niet meer!’



    Terwijl ik de door elkaar heen pratende mensenmassa aanschouw, voel ik hoe er aan mijn schouder wordt getrokken. Ik kijk om en zie het gezicht van Lia. ‘Ik denk dat we beter naar het sprookjesbos kunnen gaan.’ ‘En het ijs dan?’ ‘Uhm, dat heeft hij al op.’

    Ik volg Lia en sluip weg uit het middelpunt van de mensenmassa. Simon rent naar me toe als hij ons ziet. In zijn hand houdt hij een papieren vliegtuigje. ‘Wat deed je daar?’ ‘Monsters wegjagen natuurlijk.’ Simon kijkt me bang aan. ‘Niet bang zijn, Simon. De monsters zijn weg hoor.’ Hij lacht. ‘Jippie!’



    We besluiten even uit te rusten op een bankje. Simon rent enthousiast achter zijn vliegtuigje aan. Ik haal diep adem en sla mijn arm om de schouder van Lia. ‘Is het me toch gelukt,’ fluistert ze in mijn oor. Ik kijk haar vragend aan. ‘Ik vond dat het tijd werd om je van een stempel af te helpen. Dan kan je broer weer eens iets nieuws gaan vertellen op verjaardagen.’ Ze knipoogt naar me. Ik realiseer me nu pas hoe goed ze alles doordacht had. Simon die spontaan over de Efteling begon, en mijn onvermogen om zijn vraag af te wijzen.



    Ik wordt uit mijn gedachten opgeschrikt als ik Simon hoor roepen. ‘Papa, help! Het monster is boos.’ Ik kijk om me heen en zie Simon op een bankje staan. Zijn arm hangt in de mond van een ander exemplaar van Holle Bolle Gijs.
    "Dear life, When I said "can my day get any worse?" it was a rhetorical question, not a challenge."
    pi_34345493
    Gereserveerde ruimte voor eventueel niet doorgekomen verhalen. Doorgeven via een topicnote oid, niet melden in het slowchat topic.
    "Dear life, When I said "can my day get any worse?" it was a rhetorical question, not a challenge."
    pi_34345504
    * Categorie kunst

    Er zijn 4 inzendingen.

  • Papierboom
  • Papier
  • Dieet
  • Lege rol

    [ Bericht 31% gewijzigd door Isabeau op 23-01-2006 00:07:58 ]
  • "Dear life, When I said "can my day get any worse?" it was a rhetorical question, not a challenge."
    pi_34345639
    Papierboom

    "Dear life, When I said "can my day get any worse?" it was a rhetorical question, not a challenge."
    abonnement Unibet Coolblue
    Forum Opties
    Forumhop:
    Hop naar:
    (afkorting, bv 'KLB')