* Categorie: verhalen
Er zijn 12 inzendingen.
De as van het kwaad
Poezelige voetjes [bouqeutte-reeks]
Rood
De beslissing
De duivel in het spel
Erythrofobia
Herfstprinses
Lilith
Rood II
De chatroom
Martina
Rood III
Er waren drie inzendingen met 'Rood' als titel. Rood II en Rood III zijn stemtitels.
Opmaak is de verantwoordelijkheid van de inzender.
De as van het kwaad
Het schijnsel van de volle maan zocht zijn ogen. De maan was bijna volledig verborgen door een pak wolken, maar her en der vielen er gaten in de mantel die om de stad lag. Achter de wolken kon men soms een ster zien, of de maan, maar hij was vooral blij om de donkerrode gloed te zien, die de hemel kleurde. Het was altijd prettig om een vertrouwt iets te zien, vooral in tijden van onrust. Hij kon nog herinneren dat hij vroeger, voor de oorlog, wel eens samen met zijn kinderen op het dak van zijn huis stond, naar de sterren te kijken, of naar Helios die met zijn vurige wagen de stad verlichtte. Zijn kinderen waren nu ver weg, vechtend voor hun idealen, maar hij zou ze weer terug zien, in dit leven of daarna.
Zijn hand zocht in zijn zak naar een kogel. Hij voelde de koude metalen huls tegen zijn vingers glijden. Hij pakte de kogel uit zijn zak, geruisloos, zoals ze hem dat hadden geleerd. Met een zachte klink laadde hij het geweer.
Alleen een geoefend oog kon hem nu zien, of een hitte sensor. Hij was goed verborgen in de schaduwen. Toch, voorbereiding zorgde ervoor dat in onverwachte situaties hij toch kon overleven, en voor geruststelling. Als iemand hem, per ongeluk, toch zou vinden, zou hij zich nog kunnen redden. Hopelijk hoefde het niet zo ver te komen, de nacht was nog jong, en de soldaten zouden vast en zeker stoppen met zoeken voordat het ochtend werd.
Een schreeuw klonk door de straten. Geen angstige kreet, maar een commanderende. Soldaten. Ze klonken niet ver weg, enkele straten. Ze waren zeker op zoek naar hem. Zelfs vanaf hier kon hij het vuur zien, boven de gebouwen, reikend naar de hemel. Het vuur was rood, soms met geel erdoorheen. Hij kon zich soms helemaal verliezen in het vuur, en nergens aan denken. Daar was het nu alleen geen tijd voor. Zijn lijf stond strak van de spanning. Hij veegde met zijn hand de zweetdruppels van zijn gezicht.
Het vuur was al geminderd, en alleen de toppen van de vlammen waren nog te zien voor hem. De zware voetstappen van legerkisten die door de straten marcheerden waren ook gestopt. Blijkbaar was de zoektocht stopgezet, ze zouden vast een ander hebben gevonden om de schuld te geven. Het was nu tijd om uit zijn schuilplaats te komen. Voorzichtig zette hij zijn schoenen op de straattegels. Hij verlichtte de wijzerplaat van zijn horloge. Half vijf, binnenkort zou licht weer over de straten schijnen.
Hij was nu bijna bij het huis. Zijn hand zocht de deurklink, terwijl hij in het zwakke licht van een straatlantaarn even verderop soldaten zag aankomen. Gelukkig zagen ze hem niet, want hij stond in de portiek. Hij gleed snel naar binnen en sloot de deur achter zich. Een zucht volgde snel.
Hij kneep zijn ogen dicht. De lamp die aan het afbrokkelende plafond hing scheen fel in zijn ogen. Hij keek in de spiegel die aan de met blauwe vlinders behangen muur hing. Het lichtrood van zijn huid was in schril contrast met zijn zwarte haarkleur. Zijn haar wierp zich omlaag langs zijn gezicht en zorgde voor een baardje bij de kin. Door de spanning waren de blauwe aderen in zijn ogen nog steeds goed te zien. Hij ging met zijn hand langs zijn gezicht, eerst zijn neus, toen zijn mond, daarna zijn oren en als laatst zijn kleine hoorns, die aan beide kanten van zijn gezicht net boven het haar uitstaken.
Om niemand wakker te maken deed hij zachtjes de deur naar de kelder open. De deur kraakte even, maar niet erg hard. Hij liep snel naar het lichtschijnsel dat onderaan de trap scheen. In het midden van de kelder stond een tafel, stoelen daaromheen. Er maar een iemand, Jehroed.
“Ik ben terug, zou ik met haar kunnen praten?” Vroeg hij aan Jehroed. Hij legde zijn geweer op de tafel. “het ministerie staat in de fik.” Jehroed antwoordde niet meteen, maar na een korte tijd zei hij: “Je kan doorlopen, je weet de weg.” Jehroed wees op een donkere gang. Hij was er al veel eerdere keren doorgeweest, maar die gang had altijd iets onheilspellends. Het was niet het rode licht dat de gang verlichtte, maar meer de vele deuren. Achter elke deur zou zich iets kunnen verschuilen waar zelfs hij, een half-demon, bang van zou worden. Wezens uit de lagere lagen van de hel, sterkere wezens, die hun plaats dicht bij de leider al reeds verdient hadden.
Aan het eind van de gang opende hij een deur. In het licht van vurig brandende kaarsen stond Zij. Zij had een kleed over zich heen, zodat ze niet herkend zou worden. Zo konden rebellen, als ze opgepakt werden door de soldaten, ook niet vertellen wie het is. Het was een kleed dat ook wel gebruikt werd tegen de stormen der woestijn. Hierdoor kwamen de ogen niet vol met zand te zitten. Het kleed was bloedrood gekleurd. Een vrouwenstem klonk uit het kleed.
“Je hebt je werk gedaan, je zal hiervoor beloont worden. We zullen je voor onderdak zorgen en je naam zal gegeven worden aan machten die hoger dan mij staan. Verlaat me nu, en drink op de overwinning.”
Gretig zette hij zijn lippen aan de aardewerken beker. Het bloed baande zich een weg via zijn lippen naar binnen. Koel bloed, vers gehouden in de kelder, waar geen licht het kon verwarmen of laten bederven. Volbloed mensen, al dienden ze zelf voor niets, hun bloed was altijd verfrissend om te drinken. Al waren sommige mensen écht nuttig, de meesten waren stomme kuddedieren, die achter elkaar aanliepen. In steden werden ze gefokt om daarna geslacht te worden voor de demonen. Hij zette zijn hoektanden in een arm, en scheurde het vel weg. Hij zuchtte diep. Oh, hoe hij verlangde naar zijn zoons.
Drie maanden geleden was het begonnen. Ze leefden allemaal onder de macht van Sadann. Het leven was hard, maar ze konden goed rondkomen, er was altijd eten, en geen grote problemen. Nadat hij zijn vrouw had getrouwd was hij uit het leger gegaan. Hij was een winkeltje begonnen in de stad en ze hadden twee prachtige zoons gekregen, Masmed en Lokit. Zijn zoons waren opgegroeid, en gingen al bijna naar de universiteit tot het hele leven opeens veranderde.
Het leger van de hemel viel binnen. Met man en macht en al snel waren de steden verovert, het land ingenomen. Ze kwamen onder valse voorwendselen; dat de demonen wapens zouden hebben die ze niet mochten hebben, en dat mensen onder zich zouden hebben die de koloniën van hemel wouden terroriseren. Maar pas toen de as van het kwaad binnen vielen, pas toen waaide de as op, en de wind nam het mee. Het as daalde neer in de koloniën der hemel. Ook zijn eigen zoons waren naar het westen getrokken, uit woede, uit haat.
Hij zette zijn beker neer met een klap, en het bloed gonsde over de rand heen.
Met valse redenen waren ze binnengevallen en al snel hadden ze enkele poorten gesloten en ze wouden nog meer poorten naar de hel sluiten. Uiteindelijk alle poorten, zodat de engelen een paradijs op aarde zouden schapen en iedereen blij en vrolijk is. Maar de engelen waren net zo wreed als demonen, en ook hun doel was verovering. Het zal een paradijs worden voor de engelen, die zich te goed doen aan het menselijk vlees. Het enige wat verandert is het evenwicht op de wereld, die hevig verstoort zou worden. Werkelijk een hel op aarde.
Hij hoorde de deur slaan en ontwaakte meteen uit zijn gedachtes. Snelle voetstappen kwamen in de buurt van de kelder deur. gekraak, de deur werd geopend. De voetstappen kwamen dichterbij, de trap af. Er was haast, die voetstappen waren nu bijna bij de laatste treden. De schoenen waren eerst te zien, daarna de mantel, die men aanhad als men over straat ging of tegen hogere demonen sprak. Een jonge man, iets jonger dan dertig geschat, hield uitgeput bij de tafel halt. “Ze…ze…ze komen eraan.” kon de man net met zin laatste adem uitbrengen. Hij wist alweer waar hij deze man van kende, het was een wachter.
Alarmfase, zijn hand zocht automatisch de alarmknop. Al snel loeiden de sirenes, niet erg hard, maar hard genoeg om men uit zijn slaap te schudden. Een officier kwam naar hem toe. “Wat is er? Waarom gaat het alarm?”
“De soldaten, ze komen, we moeten terug vechten.”
Al snel was iedereen op zijn plek. Velen waren geëvacueerd door de poort. Op de daken lagen sluipschutters, en bij de ramen hadden ze machinegeweren. Zelf stond hij voor de deur, die met ijzer was versperd. Een roep van boven. De soldaten waren blijkbaar in zicht. Spanning trilde door zijn lijf. Schoten werden gevuurd, van buiten van een gil. Voetstappen aan de andere kant van de ijzeren muur. Automatisch laadde hij zijn geweer. Concentreren, dan schieten. Het gonsde door zijn hoofd. Gebonk klonk op het ijzer. Deuken lieten het effect zien. Nog steeds klonken er schoten buiten. Schoten en gebonk. Bijna, en de ijzeren muur was weg. Hij kon nog weg, vluchten naar de poort. Maar dan wordt hij daar vermoord. Niet vluchten, verdedigen. Het ijzer brak. Hij haalde de trekker van het geweer over. Een laatste gil. “Voor het rode leger!”
[ Bericht 26% gewijzigd door Isabeau op 11-11-2005 14:59:37 ]
"Dear life, When I said "can my day get any worse?" it was a rhetorical question, not a challenge."