Toch maar de monoloog uit de VI van vandaag:
quote:
Monoloog Purrel Fränkel
‘Ik mis weleens behulpzaamheid in Nederland’
Gevormd in Suriname, ontwikkeld tot Nederlander. Vijftien jaar geleden stak Purrel Fränkel (28) de Atlantische Oceaan over, maar regelmatig verlangt hij terug. Een loflied op zijn vaderland Suriname.
“Ik verlang nog regelmatig terug naar het leven op de boerderij in Suriname. Van mijn vijfde tot mijn achtste ben ik door mijn opa opgevoed, omdat mijn ouders te druk waren met hun werk. Het leven op het platteland was primitief, maar daardoor niet minder leuk. We leefden in een deel van Suriname waar de mensen nog geen elektriciteit hadden en radio en televisie waren dan ook niet aanwezig. Niets was vergelijkbaar met hoe kinderen destijds in Nederland opgroeiden. Samen met mijn klasgenootjes liepen we 's ochtends naar school, het duurde ruim een uur voor we er waren. Als we 's middags thuiskwamen, voetbalden we tot het donker werd en plukten we vruchten in het bos. Helaas was het altijd vroeg donker. En 's avonds moesten we, terwijl het huis door gaslampen werd verlicht, opletten dat de pan met melk niet overkookte. Het klinkt misschien saai, maar er wás niets anders. We raakten er al gauw aan gewend.
Zoals in de meeste Surinaamse huishoudens speelde het geloof ook bij ons een belangrijke rol. Vķķr het eten en vķķr het slapen werd er gebeden en gedankt voor wat God ons allemaal gegeven had. We waren tevreden met wat we hadden, hoewel dat niet bijster veel was. Toentertijd waren we als kind al dolgelukkig als we een paar ijsblokjes hadden om in ons drinken te doen, terwijl sommige kinderen in Nederland nu echt álles hebben wat ze willen. Spelcomputers, eigen tv's, je kunt het zo gek niet bedenken. Hoe gek het ook klinkt, die primitieve, ongedwongen leefomstandigheden op de boerderij vond ik leuker dan de luxe die ik als speler bij Vitesse heb. Het was avontuurlijk, we hebben echt heel gekke dingen meegemaakt. Mijn opa had een enorm stuk land waarop hij koeien hield. Op een dag moesten we die beesten ophalen. Het hek stond open, maar toen we erheen liepen richtte opeens een grote giftige slang zich met zijn kop omhoog. Toen we wegrenden en via een andere ingang het veld wilden betreden, lag datzelfde beest daar weer. Onvergetelijk, net als de vleermuizen die 's nachts door onze slaapkamer vlogen.
In 1990 besloten mijn ouders dat het voor de ontwikkeling van mij en mijn broer beter zou zijn als we zouden emigreren. Aanvankelijk was New York het doel, maar daar kwamen ze al snel op terug. Veel te druk en te crimineel. De keuze viel uiteindelijk op Nederland. De verhuizing was voor mij een hele cultuurschok. Op school had ik les over Nederland gehad en twee typerende eigenschappen waren blijven hangen. Er zou overal hondenpoep op straat liggen en de mensen zouden in grote villa's op landgoederen wonen. Dat laatste viel vies tegen. Van ons enorme huis in het warme Suriname kwamen we in een flatje in het centrum van Amsterdam terecht. En het was veertien graden. Alles was anders, alles was nieuw. Trams had ik nog nooit gezien. Het was alsof ik op een andere planeet terecht was gekomen, Daar had ik het soms best wel moeilijk mee. Ik miste mijn vriendjes en vooral het verschil in mentaliteit van de mensen kostte me moeite. Tijdens mijn eerste schooldag hier zei iemand tegen de meester dat-ie zijn bek moest houden. ik schrok me dood. Als je zoiets in Suriname doet, word je meteen van school getrapt, maar in Amsterdam konden zulke dingen blijkbaar gewoon.
Hoewel ik in de loop der jaren aardig ben verwesterd, heb ik nog steeds een speciale band met Suriname. Het blijft mijn land, ik hou van die cultuur. Toen ik nog bij De Graafschap speelde, zijn we er voor een trainingkamp heengegaan en een paar jaar geleden ben ik er met de Suriprofs geweest. Toen heb ik met eigen ogen gezien hoe zeer het land is veranderd. Vijftien jaar geleden mocht je blij zijn als je een zak aardappelen of uien kon krijgen, de meeste winkels waren leeg. Nu zie je casino's, grote hotels en enorme bedrijven. Toch is het nog steeds een echt derdewereldland. De verschillen tussen rijk en arm zijn schrijnend. Dan heb ik het over de situatie in de binnenstad, niet eens over de buitenwijken. Niet voor niets denken Nederlanders door de corruptie, de decembermoorden onder Bouterse en de cocaīnesmokkel vrij negatief over Suriname. De drugsindustrie is nog altijd een bepalende factor. Als je in Paramaribo iemand in een glimmende Amerikaanse auto ziet rijden, weet je vaak al genoeg...
Toch gaat het langzaam beter. Het leven wordt moderner en dat doet me goed. Ik vind het fijn om te zien dat het beter gaat met mijn vaderland. Bovendien is het voor mijn toekomst ook belangrijk. Diep in mijn hart zou ik na mijn voetbalcarričre graag teruggaan naar Suriname, maar ik moet ook rekening houden met de gevoelens van mijn familie. Mijn vriendin is Nederlandse en heeft geen speciale band met Suriname. Als je kinderen wilt is Nederland een veel fijner en veiliger land om op te groeien. Dat is simpel. Toch moet ik wel zeggen dat het ook hier heel erg verschilt wáár je woont. We wonen nu in de Bijlmer, dáár zou ik mijn kinderen dus nooit op laten groeien. In mijn ogen verpesten de grote steden de jeugd. Ik wil mijn kinderen tijdens de opvoeding een bepaald besef van normen en waarden meegeven, ze moeten weten wat goed en fout is en juist in steden als Amsterdam komen ze met veel narigheid in aanraking. Nederland wordt steeds harder, er hoeft maar iets te gebeuren of mensen reageren agressief. Dingen kunnen niet meer worden gezegd, er ontstaat zo een vechtpartij. Mensen gooien rotzooi op de grond terwijl vijf meter verder een vuilnisbak staat. En als je er iets van zegt, krijg je een grote bek terug. Vaak is het zķ'n kleine moeite, maar sommige mensen lijken echt alleen nog maar aan hun eigen belang te denken.
Ik wil dat mijn kinderen weten dat het heel belangrijk is om altijd jezelf te blijven. Ik ben profvoetballer geworden omdat ik volgens anderen goed kan voetballen, maar absoluut niet vanwege de showwereld eromheen. Mijn oom, Pietje Fränkel, was ook prof (en international van Suriname, red.) en vroeger hebben we het natuurlijk best weleens over de voetballerij gehad. Maar als kind heb ik eigenlijk nooit de droom gehad om prof te worden, laat staan dat ik de bekendheid en roem interessant vond. Eigenlijk slaat het ook helemaal nergens op. Er wordt soms één groot circus gemaakt van het voetbal, terwijl het alleen maar een leuke sport is. Als ik weg rij bij Vitesse zet ik de knop altijd helemaal om. En als ik onbekenden tegenkom op een verjaardag begin ik nooit over mijn beroep. Ik wil dat ze me zien als Purrel en niet als de voetballer van Vitesse. Als ik met andere mensen praat, zie ik ze toch ook niet als de advocaat of de groenteboer? De bekendheid die het wereldje met zich meeneemt, vind ik een heel vervelende bijkomstigheid. Veel mensen hebben het vooroordeel dat je als prof bakken met geld hebt, arrogant bent en automatisch dom bent. De fans in Arnhem zijn niet de gemakkelijkste... Spelers worden regelmatig uitgefloten of uitgescholden. In het seizoen dat we met Vitesse bijna degradeerden (seizoen 2003/2004, red.), speelden we thuis met 0-0 gelijk tegen FC Volendam. Na de wedstrijd ging ik naar buiten en begonnen een paar supporters te schelden en te zeiken over de wedstrijd. Ik zei: Kappen nou, klootzakken, waarna ze me aanvielen. Als er toen geen veiligheidsman in de buurt had gestaan, hadden ze me te grazen genomen. Ik doe altijd mijn best, meer kan ik niet doen. Dat voetbal voor sommigen een religie is, daar kan ik niets aan doen. Toch ontnemen die vervelende ervaringen me soms wel een beetje het plezier. Eén ding weet ik zeker: na mijn carričre blijf ik absoluut niet actief in de voetballerij.
Het liefst ga ik aan de slag als sociaal-pedagogisch werker. Eigenlijk wilde ik dit seizoen al met die studie beginnen, maar door bepaalde organisatorische zaken is dat er helaas niet van gekomen. Ik wil mensen helpen, dat is toch het mooiste wat je in je leven kunt doen? Bovendien hou ik er absoluut niet van te teren op de naam die je tijdens je carričre hebt opgebouwd. Het liefst begin ik volledig blanco aan een nieuwe loopbaan. Ik zie het wel zitten om te werken met kinderen met een handicap of met moeilijk opvoedbare jongeren. Van mezelf durf ik wel te zeggen dat ik een vrij sociale jongen ben. Waarschijnlijk heb ik die eigenschap overgehouden uit mijn jeugd, het zit in m'n genen. Surinamers zijn altijd vriendelijk en gastvrij. Ze hebben niet veel, maar wát ze hebben delen ze. Kijk maar naar Surinaamse gezinnen in Nederland, je bent nog niet bij mensen binnen of je mag al blijven eten. Mijn moeder kookt ook standaard veel meer dan nodig is, voor het geval er iemand langskomt. Die behulpzaamheid is de grootste kracht van Suriname, helaas mis ik dat in Nederland weleens.”