quote:
Tegenwoordige tijdIn de tegenwoordige tijd heb je alleen te maken met: wél of geen +t toevoegen aan de stam van een woord.
Belangrijk is dus het concept van 'de stam' begrijpen. De stam is meestal het hele werkwoord waar je de '-en' van afhaalt. Voorbeeld: 'leiden' is het hele werkwoord, 'leid' is de stam. Er zijn
uitzonderingen.
Wanneer je de stam van een werkwoord weet, kijk je vervolgens naar het
onderwerp binnen die zin.
Voorbeelden van onderwerpen:
• ik / jij / u / hij / zij (/ het) [enkelvoud]
• jullie / u / zij [meervoud]
=> Persoonlijk voornaamwoord• mensen, dieren, dingen, plaatsen etc.
=> Zelfstandig naamwoordIk focus alleen op het enkelvoud.
Nu je het onderwerp weet, kun je het werkwoord vervoegen. Als voorbeeld gebruik ik de werkwoorden 'schieten' (stam eindigt op 't') en 'leiden' (stam eindigt op 'd').
• Ik: alleen de stam, niet vervoegen (dus geen +t).
Ik schiet; ik leid.
• Jij (je) / u / hij / zij / het: stam +t, behalve als de stam al op een 't' eindigt.
Jij schiet; jij leidt.
• Bij een persoon/plaats/dier: stam +t.
Annefleur schiet; Annefleur leidt.
Het paard schiet; het paard leidt.
Rotterdam doet; Rotterdam leidt.
Het zou de Nederlandse taal niet zijn als er geen uitzonderingen zijn (en er weer uitzonderingenop die uitzonderingen zijn).
• Wanneer de 'je/jij' achter het werkwoord staat: géén +t.
Schiet jij; leid jij (doe jij).
• Naast de zwakke (leiden => leiden, leidde, geleid) en sterke werkwoorden (schieten => schieten, schoot, geschoten) zijn er ook nog eens "
onregelmatige werkwoorden". Bij onregelmatige werkwoorden voeg je géén +t toe bij hij / zij / het. Onregelmatige werkwoorden zijn vreemde dingen.
Voorbeelden van onregelmatige werkwoorden: willen, mogen, zullen.
- Jij wil - jij wilt (allebei correct).
- Hij wil. ('Wilt' is fout.)
- Jij mag.
- Zij mag. ('Magt' is fout.)
- Jij zal - zult.
- Hij zal. Zij zal. ('Zalt' is fout).
- d: alleen bij 'ik', alleen als de stam van het woord eindigt op 'd'.
- t: bij ik/jij/u/hij/zij/het, alleen als de stam van het woord eindigt op 't'. (Uitzonderingen daargelaten).
- dt: bij jij/u/hij/zij/het, alleen als de stam eindigt op 'd'.
- tt: komt niet voor.
- td: komt niet voor.
Tot zover duidelijk?
[ Bericht 0% gewijzigd door #ANONIEM op 06-08-2018 16:58:20 ]