Vanuit de bus met anti-Zwarte Piet-demonstranten zag Alma Mathijsen wat zwarte mensen al wistenSchrijfster Alma Mathijsen was op weg naar Dokkum, om te demonstreren tegen Zwarte Piet. Op de A7 werd de weg geblokkeerd door boze, witte Friezen. ‘Ik zag het racisme in volle vaart op me af komen met vuisten in de lucht en vuur in de ogen.’
Mijn lichaam schiet naar voren. Nanda, onze buschauffeur, is op de rem gaan staan. Het tafeltje tussen onze stoelen snijdt in mijn maag. ‘Er moet een file zijn’, is mijn eerste gedachte. Ik kijk door het gangpad naar de weg. Een wit bestelbusje snijdt ons af. Andere auto’s schieten voorbij en trappen vlak voor ons hard op rem. Plotseling is de A7 geblokkeerd. Uit het niets zijn er tientallen auto’s tevoorschijn gekomen die de weg versperren. We komen schokkend tot stilstand.
Mitchell Esajas, een van de actievoerders en voorzitter van New Urban Collective, pakt de microfoon. Hij zegt dat we rustig moeten blijven. Mijn handen trillen, ik voel mijn hart in mijn keel kloppen. Ik durf niet meer naar buiten te kijken. Ik ben geen geharde demonstrant, ik ken geen echt verzet, dit is de eerste keer dat ik demonstreer tegen Zwarte Piet. Een jaar geleden had ik dit nog niet gedaan, maar dit jaar wilde ik mee om niet langer bij het zwijgende midden te horen. Ik ontmoette Jerry Afriyie, activist en oprichter van Nederland Wordt Beter, en wilde hem ondersteunen. Hij vroeg me met zoveel mogelijk mensen naar de vreedzame mars te komen, die van te voren was gemeld bij de burgemeester van Dokkum.
Die ochtend vertelde ik aan een vriend die mee was gekomen dat ik misschien wel zou gaan huilen wanneer mensen boze leuzen naar me zouden schreeuwen. We probeerden ons zoveel mogelijk voor te stellen wat er zou kunnen gebeuren. We hebben het lang over eieren gehad: zouden ze rotte, of verse eieren gebruiken? Een tweede vriend dacht dat er misschien stenen zouden worden gegooid. Ik schudde mijn hoofd en had stiekem spijt dat ik geen helm had meegenomen. We hadden het over talloze situaties die zich in Dokkum zouden kunnen afspelen, maar geen moment hebben we het gehad over de reis ernaartoe.
Ik hoor in de bus deuren van auto’s open gaan en dan weer dichtklappen. ‘Ze komen naar buiten,’ hoor ik iemand naast me zeggen. Ik druk mezelf iets dieper in mijn stoel. De bus is oud, de bekleding is vaal geworden. Niet veel vervoersbedrijven willen Anti-Zwarte Piet-demonstranten vervoeren. Buiten klinken luide stemmen. Een man met groot postuur loopt op een activist af die wel naar buiten durfde om te filmen. In zijn blik zie ik vuur, zijn vuisten gebald. Ik ben bang. Bang dat de mensen die buiten staan naar binnen komen, bang dat de activist buiten iets overkomt.
‘Is er contact met de politie?’ roep ik. Niemand om me heen weet het, ik bel om 9:51 de politie en word doorverbonden met de lokale afdeling. In een haastig gesprek vertel ik wat er aan de hand is. ‘Waar staan we?’ Mijn vrienden zoeken naarstig op hun telefoon naar onze locatie. ‘Ergens tussen Joure en Heerenveen.’
Buiten lopen de mannen die ons hebben geblokkeerd met Friese vlaggen. ‘Kevin krijgt klappen,’ zegt iemand naast me. Dat is de man die net naar buiten liep. Ik kijk uit het raam maar zie hem niet. Als mensen in staat zijn om een snelweg te blokkeren, vraag ik me af waar ze nog meer toe in staat zijn. De dreiging kruipt in mijn botten, het wordt licht in mijn hoofd. Vol woede paraderen de mensen buiten langs de bus. De bus voelt klein en broos. Mitchell spreekt ons weer toe. Zijn rustige stem maakt me kalm. Ik ken de weerstand waar de demonstranten al jaren tegen vechten niet. Mitchell wel. Ik kijk naar de twee vrienden met wie ik gekomen ben. Dat dit zou gebeuren hadden we van te voren niet bedacht. We wachten op de A7, de mensen die ons agressief hebben geblokkeerd en wijzelf. In afwachting van een oplossing.
‘Ze gooien met stenen,’ hoor ik achter me. Naast me staat een jongen, een stuk jonger dan ik. ‘Het is vast niet zo erg als het lijkt,’ zeg ik. Hij heeft geen angst in zijn ogen. De woorden sprak ik uit tegen mezelf. Jarenlang hoorde ik over geweld dat zwarte mensen overkomt. Over het racisme dat ze dagelijks meemaken, ik lees er veel over. Maar nooit zag ik het in volle vaart op me af komen met vuisten in de lucht en vuur in de ogen. Verstijfd zit ik in mijn stoel, lamgeslagen van angst. De mensen om me heen zijn niet bang, ze zijn niet verbaasd zoals ik. Ze weten al lang hoe eng Nederland kan zijn. Ik blijf bang. En besluit dan voor een tweede keer de politie te bellen, die nog steeds niet gearriveerd is. Het is nu 9:58, het zijn maar zes minuten, maar angst vertraagt alles, dat weet ik nu. Ik word doorgeschakeld en spreek een vrouw van de lokale centrale. Weer vertel ik wat er aan de hand is en geef onze locatie door.
‘We zijn de demonstranten die onderweg zijn naar Dokkum. We zijn geblokkeerd, we hebben hulp nodig en snel. Het is een extreem dreigende situatie.’
‘Wat is er nou allemaal aan de hand, mevrouw?’, zegt ze laconiek.
Dan verschijnt de politie, net als de mannen in hun auto’s doemen ze op uit het niets. Ik voel een lichte opluchting: ze zijn er. Nu kunnen we eindelijk ademhalen. Ik wacht tot de politie naar ons toe komt om te kijken hoe het met ons gaat en ons daarna te informeren over onze verdere reis, maar er gebeurt niets. Ik sta op en kijk mee over de schouders van de anderen. De politie schudt de handen van de mensen die ons agressief afsneden. Ze praten met elkaar, ik zie glimlachen. Een snelweg blokkeren is illegaal en bovendien levensgevaarlijk. Waarom worden ze niet opgepakt? De politie doet niets tegen de burgers die de wet breken. Daarbij zou ze makkelijk een rijstrook vrij kunnen maken, zodat wij onze weg kunnen vervolgen. Twee agenten passeren onze bus. Een van ons schuift een raampje open en vraagt waarom ze niet met ons willen praten. Even staan ze stil, ze kijken ons aan en lopen dan verder. Ze zeggen niets.
Ik zal de gezichten van die twee agenten nooit meer vergeten. Dat was het moment waarop ik mijn naïviteit verloor. Het deed pijn. Ik geloofde nooit in de partijdigheid van de politie, zij moeten de openbare orde in stand houden. Agenten worden getraind en opgeleid om dit vak uit te voeren, ik vertrouwde ze. Wel bekeek ik vol afschuw filmpjes van vorig jaar, waarin demonstranten tegen Zwarte Piet hardhandig werden behandeld en sommigen zelfs geslagen. Maar ergens dacht ik ook: het zal wel nodig zijn geweest om de situatie weer onder controle te krijgen. De politie is immers goed opgeleid en weet hoe onder stress te handelen. De blik van die twee agenten vertelde me iets wat ik jarenlang niet wilde weten. Iets wat ik niet wilde geloven, maar nu kon ik er niet om heen. Deze agenten hadden geen enkele interesse in ons. Niemand kwam vragen aan ons hoe het ging. Niemand kwam kijken of er gewonden waren. Niemand kwam ons op de hoogte stellen van wat er gebeurde. De angst die wegzonk toen ik de politie zag arriveren, is weer terug en zelfs sterker. Niet eerder in mijn leven heb ik de politie als een bedreiging ervaren.
De anderen in de bus registeren. Ze zijn niet verbaasd, ze kennen dit gedrag. Voor mij is het nieuw: een wit persoon wordt hier normaal niet mee geconfronteerd. Ik kijk naar de witte burgers buiten, ze staan naast hun auto’s, sommigen in gesprek met politie. Er wordt gelachen, er wordt op schouders geklopt en soms wordt er een hand gegeven. Ik denk aan de zwarte activisten van vorig jaar: aan de vele arrestaties die toen zijn uitgevoerd, en hoe hardhandig de activisten mee werden gesleurd. De klappen die ze kregen zingen na in mijn hoofd.
Om 10:34 stuur ik een bericht aan een bezorgd familielid dat we ons opmaken voor vertrek. We hebben in totaal zeker drie kwartier stilgestaan – de NOS heeft het tot mijn verbazing over twintig minuten. De politie lijkt de wegversperrers eindelijk zo ver gekregen te hebben dat ze zich verplaatsen. Waarom dat zo lang duurde is een raadsel. Het wordt nog eens duidelijk dat niet elke buschauffeur ons wil vervoeren. De derde bus uit Rotterdam wil niet meer verder rijden. De chauffeur zou hebben gezegd dat ze geen mensen wil vervoeren naar een plek waar ze niet welkom zijn. De passagiers uit de derde bus, die nu leeg terugrijdt, worden verdeeld over de twee voorste bussen. Dan begint de motor van onze bus weer te ronken.
Onder ME-begeleiding rijden we naar Dokkum. De mensen om me heen zijn strijdbaar, maar ik voel me uitgeput. ‘We zijn nog niet eens in Dokkum,’ zegt de vriend, ‘moet je je voorstellen hoe het daar gaat zijn.’ Als kind droomde ik ervan om begeleid te worden door de politie, liefst met zwaailichten aan. Maar nu het gebeurt voel ik me opgesloten tussen de ME-busjes in. We volgen de route van de bus op onze telefoons. ‘We rijden steeds verder weg van Dokkum,’ zegt een man.
Mitchell probeert contact te krijgen met de politie, maar ze nemen niet meer op. Ik wil het nog niet geloven, maar het lijkt er steeds meer op dat ze ons wegleiden van Dokkum. Bij een parkeerterrein in de buurt van Harlingen stopt de ME ons. Dan pas vertellen ze ons wat er aan de hand is. De demonstratie in Dokkum is nu opeens verboden, vertelt de politie. Er ontstaat een plan om ons aan te sluiten bij een demonstratie in Weesp. Sommige mensen willen door, sommige mensen hebben verplichtingen, anderen zijn te moe om nog verder te kunnen. Ik hoor bij de laatste groep. Als Jerry komt vragen wie er terug naar Amsterdam wil steek in mijn hand op. Ik schaam me ervoor.
De groene bus rijdt naar Weesp, de rode bus zal naar Amsterdam teruggaan. Ik loop met een van mijn vrienden naar de rode bus. Dan blijkt dat teveel mensen naar Weesp willen om twee verschillende routes te kunnen rijden. Dus rijdt ook de rode bus eerst naar Weesp en dan direct door naar Amsterdam. De ME staat klaar om ons te escorteren. De rode bus is nog ouder dan de groene bus. De voorruit van deze bus is gesprongen bij de blokkade, omdat de chauffeur zo hard op de rem moest staan. Met tape zijn de barsten afgeplakt. Terwijl we rijden, schieten politiewagens voorbij. Waarom begrijp ik nog niet. Zou er verderop iets aan de hand zijn?
‘Wat nu weer?’, zegt een vriend. In de verte nadert een afslag. Twee politiebusjes versnellen weer. Bij de afslag stoppen ze en plaatsen de wagen schuin op de weg om de afslag te blokkeren. Weer begrijp ik het niet gelijk. Waarom zouden ze de weg blokkeren? Maar dan snap ik dat ze niet willen dat wij afslaan. Ze houden ons tussen twee rijdende ME-bussen gevangen. Na de afslag rijden de politiebusjes ons keihard voorbij om door te scheuren naar de volgende afslag, om ook die te blokkeren. De buschauffeur rijdt tussen de ME-bussen in, hij kan niet anders. Weer wordt ons niets verteld. We rijden 80 op een weg waar 130 mag worden gereden. Ook de demonstratie in Weesp gaan we zo niet halen.
‘Ze hadden ons net zo goed kunnen oppakken,’ hoor ik iemand achter me zeggen, ‘nu zitten we ook vast, we kunnen nergens heen.’ Waar we eerst werden tegen gehouden door burgers die ons op een levensgevaarlijke manier tot stilstand dwongen, worden we nu vastgehouden door de ME, zonder dat het ons verteld wordt. De burgers logen ons in elk geval niet voor.
We stoppen opnieuw bij een tankstation. De politie staat ons te woord. De demonstratie in Weesp zou ook verboden zijn, of in elk geval er mogen niet meer dan vijftig mensen protesteren. Ze proberen uit te leggen dat zolang we samen blijven als een groep, de politie ons zal blijven escorteren. Dat zou voor onze eigen veiligheid zijn. Duizend vragen komen in me op: waarom werden de afslagen geblokkeerd als het om onze veiligheid ging? Waarom wilden ze ons niet informeren? Waarom reden we 80 kilometer per uur op een weg waar 130 mag worden gereden? Iedereen probeert de politie zo ver te krijgen om de mensen die nog kunnen en willen demonstreren te laten gaan. Maar het lukt niet. Ze houden voet bij stuk.
Lamgeslagen stap ik terug in de rode bus. De hele reis terug naar Amsterdam zeg ik weinig. Ik ben teleurgesteld. Afgemat. Ik wist dat het erg was – dat witte mensen altijd voorrang krijgen boven zwarte mensen – maar ik heb dit nooit voor mijn eigen ogen zien gebeuren. Vandaag heb ik gezien wat zwarte mensen al lang wisten. Mijn blik is nog verder gekanteld: in de onpartijdigheid van de politie kan ik niet meer geloven. De weilanden schieten aan ons voorbij, achter ons rijdt de ME. Ik zie de politieagenten voor me die vanochtend naast onze bus stonden. Misschien schminkt een van hen vanavond zijn gezicht zwart voor zijn zoontje.
VNNou het is wat meid...